ECLI:NL:TADRSGR:2022:213 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-801/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:213 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-12-2022 |
Datum publicatie: | 07-12-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-801/DH/DH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat die na een negatief procesadvies heeft geweigerd om de bijstand in het pro forma ingestelde hoger beroep voort te zetten kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 7 december 2022 in de zaak 22-801/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen
van de brief van 6 oktober 2022 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Den Haag (hierna: de deken) met kenmerk K086 2022 ia/cw en van de op de inventarislijst
genoemde bijlagen 1 tot en met 7 (inhoudelijk) en 1 tot en met 11 (procedureel).
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is verwikkeld in een geschil met onder meer het UWV. Klager heeft het
UWV gedagvaard in verband met een volgens klager door het UWV gepleegde onrechtmatige
daad.
1.2 Bij vonnis van 1 oktober 2021 heeft de kantonrechter klagers vorderingen afgewezen.
1.3 Klager heeft de deken verzocht om aanwijzing van een advocaat ex artikel 13
van de Advocatenwet voor het instellen van hoger beroep.
1.4 Bij brief van 29 december 2021 heeft de deken verweerder aangewezen als advocaat
voor klager om pro forma hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de kantonrechter
(om de termijn veilig te stellen), voor het uitbrengen van een procesadvies en om
klager -in het geval van een positief advies- bij te staan in de hoger beroepsprocedure.
Daarbij heeft de deken geschreven:
“Wanneer [verweerder] geen kansen ziet in hoger beroep zal hij met u in overleg treden
over het intrekken van het hoger beroep. Wanneer u geen toestemming geeft om de zaak
in te trekken, zal [verweerder] zich aan de zaak mogen onttrekken. Hij zal u in dat
geval dus niet bijstaan in het hoger beroep.”
1.5 Op 30 december 2021 heeft verweerder pro forma hoger beroep ingesteld.
1.6 Bij e-mail van 10 maart 2022 heeft verweerder zijn (proces)advies aan klager
gezonden en hem gevraagd te berichten of klager ermee akkoord kan gaan om het hoger
beroep niet door te zetten. Het procesadvies komt er in de kern op neer dat verweerder
gemotiveerd toelicht waarom de uitspraak van de kantonrechter juist is. Het procesadvies
maakt onderdeel uit van het klachtdossier.
1.7 Klager heeft diezelfde dag om 14:41 uur gereageerd en onder meer geschreven
dat verweerders conclusie helaas ten onrechte is.
1.8 Verweerder heeft vervolgens in een e-mail van 16:52 uur onder meer geschreven
dat de inhoud van klagers e-mail hem geen aanleiding geeft tot een andere beoordeling
en evenmin tot een ander advies en dat er sprake is van een verschil van mening dat
niet in onderling overleg kan worden opgelost. Verweerder schrijft dat hij zich, vanwege
het ontbreken van vertrouwen, dient terug te trekken. Verweerder heeft klager daarbij
gewezen op de verplichte procesvertegenwoordiging in hoger beroep en gemeld dat de
wederpartij is gedagvaard tegen de zitting van 10 mei 2022.
1.9 Klager en verweerder hebben diezelfde dag nog verschillende e-mails gewisseld,
waaruit volgt dat zij het oneens zijn.
1.10 Op 10 maart 2022 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
1.11 Op 11 maart 2022 heeft verweerder vervolgens in een e-mail aan klager geschreven
dat klager het niet eens is met verweerders beoordeling en advies, dat dit verschil
van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost en dat hij zich als advocaat
zal terugtrekken. Verweerder heeft klager hierbij nogmaals gewezen op het feit dat
hij de zaak niet bij het gerechtshof zal aanbrengen en dat een advocaat in de hoger
beroepsprocedure verplicht is.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder had klager moeten bijstaan, nu hij was aangewezen op grond van artikel
13 van de Advocatenwet.
b) Doordat verweerder bijstand weigert, wordt klager de toegang tot de rechter
ontzegt. Daardoor is sprake van rechtsbelemmering.
c) Verweerders negatieve procesadvies is inhoudelijk onjuist en in strijd met de
processtukken.
d) Verweerder heeft met de deken samengespannen zoals bedoeld in artikel 96 van
het Wetboek van Strafrecht. Klager stelt dat het procesadvies op verzoek van de deken
is samengesteld.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht ziet op de kwaliteit van dienstverlening van verweerder. De voorzitter
neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in
artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening
te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter
rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop
hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de
zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot
de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan
zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer
in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat
zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele
standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
Klachtonderdeel a)
4.2 Het verwijt is dat verweerder klager had moeten bijstaan, omdat hij was aangewezen
op grond van artikel 13 van de Advocatenwet. Uit de brief van 29 december 2021 van
de deken volgt echter dat verweerder was aangewezen om pro forma hoger beroep in te
stellen, een procesadvies uit te brengen en klager -in het geval van een positief
advies- bij te staan in de hoger beroepsprocedure. Verweerder heeft pro forma hoger
beroep ingesteld en heeft vervolgens een procesadvies uitgebracht. Dit advies komt
er -kort gezegd- op neer dat verweerder het vonnis van de kantonrechter juist acht
en hij geen kansen in hoger beroep zag. Verweerder was, gelet op het negatieve procesadvies,
niet gehouden om klager bij te staan in de hoger beroepsprocedure. Verweerder heeft
met het instellen van het pro forma hoger beroep en het (negatieve) procesadvies voldaan
aan de aanwijzing ex artikel 13 van de Advocatenwet. De voorzitter verklaart dit klachtonderdeel
daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.3 Het verwijt is dat sprake is van rechtsbelemmering, omdat verweerder bijstand
weigert en klager daardoor de toegang tot de rechter wordt ontzegd. Verweerder heeft
zijn procesadvies op 10 maart 2022 aan klager gezonden, terwijl er was gedagvaard
tegen 10 mei 2022. Klager had na 10 maart 2020 nog twee maanden om een andere advocaat
te zoeken voor een second opinion en/of voor bijstand in de hoger beroepsprocedure.
Klager is er kennelijk niet in geslaagd een andere advocaat te vinden. Daarvan kan
aan verweerder geen verwijt worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk
ongegrond.
4.4 Voor zover klager klaagt over de verplichte procesvertegenwoordiging in hoger
beroep, geldt allereerst dat daarvan aan verweerder geen verwijt kan worden gemaakt.
Verder is de verplichte procesvertegenwoordiging in hoger beroep een toelaatbare beperking
op het recht op toegang tot de rechter. Van schending van het recht op een eerlijk
proces is geen sprake. Ook dat maakt de klacht kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.5 Het verwijt is dat verweerders procesadvies inhoudelijk onjuist is en in strijd
met de processtukken. De voorzitter overweegt dat het procesadvies hem niet onjuist
of onredelijk voorkomt. Verweerder heeft het advies uitgebreid gemotiveerd. Hij heeft
bij alle door de kantonrechter genomen beslissingen toegelicht waarom deze rechtens
juist zijn en/of waarom het geen kans van slagen heeft om daartegen op te komen. Verweerder
is daarbij ook ingegaan op de diverse uitspraken van de Centrale Raad van Beroep in
andere procedures tussen klager en het UWV. Ook heeft verweerder terecht aangegeven
dat de verklaring van de bedrijfsarts geen verandering aanbrengt in de formele rechtskracht
van het besluit van 2 maart 2000. Klager heeft geen, althans onvoldoende redenen of
omstandigheden gesteld, waaruit blijkt dat het door verweerder gegeven procesadvies
onjuist is of in strijd is met de processtukken. Dat klager het er niet mee eens is,
is daarvoor onvoldoende. Het advies voldoet verder aan de professionele standaard
zoals deze geldt voor een advocaat. De voorzitter zal dit klachtonderdeel daarom kennelijk
ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel d)
4.6 Het verwijt is dat verweerder heeft samengespannen met de deken zoals bedoeld
in artikel 96 van het Wetboek van Strafrecht. Klager heeft deze stelling op geen enkele
wijze onderbouwd. De voorzitter heeft geen aanwijzingen dat verweerder te kwader trouw
negatief zou hebben geadviseerd en/of dat hij met de deken tegen klager heeft samengespannen.
Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
4.7 Voor zover klager verder verwijten maakt aan de deken, geldt dat deze nu niet
ter beoordeling voorliggen. De voorzitter zal deze verwijten dan ook buiten beschouwing
laten.
Tot slot
4.8 Voor zover klager heeft verzocht om vernietiging van het door verweerder opgestelde
procesadvies, geldt dat de tuchtrechter hierin geen taak heeft.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022.