ECLI:NL:TADRSGR:2022:2 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-603/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:2 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-01-2022 |
Datum publicatie: | 10-01-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-603/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen de eigen advocaat over onbereikbaarheid en ontoereikende bijstand gegrond. In een vergelijkbare zaak heeft het hof recent aan klaagster een forse, maar grotendeels voorwaardelijke schorsing opgelegd met als bijzondere voorwaarde dat verweerster zich laat coachen. De raad wil, gelet op de uitspraak van het Hof van Discipline en het door de deken in verweerster uitgesproken vertrouwen in het coachtingstraject, voorkomen dat een in deze zaak op te leggen maatregel de door verweerster ingeslagen weg ondermijnt. Anderzijds dient rekening te worden gehouden met het geschonden belang van klager. De raad zal daarom aan verweerster een voorwaardelijk schorsing in de uitoefening van de praktijk opleggen voor de duur van één week. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 januari 2022 in
de zaak
21-603/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
Rotterdam
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 26 januari 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 2 juli 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2021/48 van de
deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 november 2021. Daarbij
was verweerster aanwezig. Klager is telefonisch gehoord. Op verzoek van de raad heeft
de deken de raad voor gelicht over de stand van zaken naar aanleiding van de beslissing
van de Hof van Discipline van 25 oktober 2021 in een aantal soortgelijke andere zaken
tegen verweerster (zie 2.4).
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft verweerster in september 2019 gevraagd om rechtsbijstand in verband
met het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van de omgang met de kinderen.
2.3 Op 15 december 2020 heeft klager het volgende geschreven aan verweerster:
“Bij deze maak ik kenbaar zeer ontevreden te zijn over de gang van zaken met u. Zo
zit ik al 4 maanden op een uitspraak te wachten (betreft zitting van 25 augustus 2020)
…
Op diverse manieren heb ik verschillende malen contact gezocht met u = het nummer
kantoor = u persoonlijke nummer = whatsapp = benadering van een tweetal secretarissen
(man en vrouw die ik heb gevraagd om een terugbelverzoek), maar zonder enig resultaat.
Ze hebben mij verwittigd dat mijn boodschap aan u is doorgegeven, maar niets…
Na 1 jaar en 3 maanden nog geen stap verder gekomen!
Omdat de hele gang van zaken mijn ten zeerste heeft gefrustreerd, heb ik besloten
om een klacht tegen u in te dienen bij de orde van advocaten. Helaas, maar ik heb
verder geen andere keuze dan deze.- Ik voel mij onheus bejegend, en hoop van harte
op verbetering.”
2.4 Bij beslissing van 25 oktober 2021 heeft het Hof van Discipline aan verweerster
de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor 26 weken, waarvan
20 weken voorwaardelijk, opgelegd. Aan het voorwaardelijke deel van de schorsing heeft
het Hof van Discipline, naast de algemene voorwaarde, de bijzondere voorwaarde gekoppeld
dat verweerster zich laat begeleiden door een coach (ECLI:NL:TAHDV:2021:189).
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster communiceert niet met klager. Klager heeft meerdere malen en via
verschillende kanalen tevergeefs geprobeerd in contact te komen met verweerster. Verweerster
heeft geen contact opgenomen met klager.
3.2 Verweerster brengt klager niet op de hoogte van de stand van zaken in de namens
hem ingestelde procedures. Verweerster is “een zaak gestart” in september 2019. Een
“tweede verzoek” is in januari 2020 ingediend. De zitting in die zaak is gepland op
24 maart 2020. Deze zitting is aangehouden, maar verweerster heeft klager daarvan
niet geïnformeerd. Er is een volgende zitting gepland op 25 augustus 2020 maar klager
heeft “tot op heden geen enkele duidelijkheid over de stand van zaken” verschaft.
3.3 Klager voelt zich machteloos en in zijn belangen geschaad.
4 VERWEER
4.1 De deken heeft verweerster op 28 januari 2021, 3 maart 2021 en 18 maart 2021
de gelegenheid gegeven om op de klacht te reageren. Verweerster heeft van deze gelegenheid
geen gebruik gemaakt.
4.2 Verweerster heeft op de zitting bij de raad voor het eerst haar standpunt kenbaar
gemaakt. Haar verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.
5 BEOORDELING
5.1 Volgens klager is verweerster vanaf het moment dat verweerster zijn zaak in
behandeling nam jegens hem tekortgeschoten. Verweerster heeft aangevoerd dat zij de
zaken van klager, een voorlopige voorziening en een echtscheidingsverzoek, inhoudelijk
naar behoren heeft behandeld. Verweerster is naar eigen zeggen als gevolg van privéomstandigheden
pas vanaf augustus 2020 tekortgeschoten in de communicatie met klager.
5.2 Op grond van het over en weer gestelde, kan de raad niet vaststellen of verweerster
ook al voor augustus 2020 jegens klager te kort geschoten is in de communicatie. De
periode waarop de klacht ziet is echter van minder belang, omdat tussen partijen niet
in geschil is dat verweerster vanaf augustus 2020 is tekortgeschoten in adequate communicatie
met klager. De klacht is in zoverre dan ook gegrond en er dient een passende maatregel
te worden opgelegd.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster is tekortgeschoten in adequate communicatie met klager, haar cliënt,
over een lopende zaak. De kernwaarden deskundigheid en integriteit zijn in het geding
en verweerster heeft onprofessioneel gehandeld. Dit betekent dat naar het oordeel
van de raad een maatregel op zijn plaats is.
6.2 Bij het bepalen van de omvang van de maatregel weegt de raad het tuchtrechtelijk
verleden van verweerster mee. De raad heeft in eerdere zaken waarin het verwijt ook
was dat verweerster onbereikbaar was voor haar cliënten en tekortschoot in de communicatie
maatregelen van toenemende zwaarte opgelegd. Het ging van een berisping en vervolgens
een geheel voorwaardelijke schorsing van beperkte omvang naar een deels onvoorwaardelijke
schorsing van forse omvang. Tegen deze laatste maatregel heeft verweerster hoger beroep
ingesteld en het Hof van Discipline heeft op 25 oktober 2021 de hiervoor in 2.4 bedoelde
uitspraak gedaan. Uit die beslissing blijkt dat verweerster het Hof van Discipline
in hoger beroep heeft verzocht bij het bepalen van een maatregel rekening te houden
met een moeilijke periode in haar leven. Het Hof van Discipline heeft dit gedaan en
heeft ook acht geslagen op de omstandigheid dat verweerster voornemens is om haar
praktijkvoering te verbeteren.
6.3 Op de zitting bij de raad op 22 november 2021 heeft de raad zich door verweerster
en de deken laten voorlichten over het door het Hof van Discipline tevens opgelegde
coachingstraject. Verweerster is in overleg met de deken doende om het coachingstraject
vorm te geven. Mr. M. Houwing is bereid gevonden om als coach op te treden. De deken
heeft uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat hij vertrouwen heeft in het coachingstraject
en in het vermogen van verweerster om haar privéleven en haar praktijk weer op de
rit te krijgen.
6.4 De raad wil, gelet op de uitspraak van het Hof van Discipline en het door de
deken in verweerster uitgesproken vertrouwen, voorkomen dat een in deze zaak op te
leggen maatregel de door verweerster ingeslagen weg ondermijnt. Anderzijds dient rekening
te worden gehouden met het geschonden belang van klager. De raad zal daarom aan verweerster
een voorwaardelijk schorsing in de uitoefening van de praktijk opleggen voor de duur
van één week.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden
binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster
door.
7.2 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a
en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond zoals overwogen in 5.2;
- legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van één week op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad
van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster een of meer
van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden
proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde
gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat
deze beslissing onherroepelijk wordt.
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.3.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.J. Smit, P.C.M. van Schijndel,
M.P. de Klerk en B.F. van Noort, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en
uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2022.