ECLI:NL:TADRSGR:2022:197 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-610/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:197 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-11-2022 |
Datum publicatie: | 14-11-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-610/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft een aangezegde getuige bezocht en is met hem in gesprek gegaan over de inhoud van het geschil. Hij heeft hiermee een handeling verricht die zou kunnen leiden tot ongeoorloofde beïnvloeding van de getuige en daarmee in strijd met gedragsregel 22 gehandeld. Waarschuwing. |
Beslissing van 14 november 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag in de zaak 22-610/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigden: [dhr. B] en mr. F. Horsting
over:
verweerder
gemachtigde: mr. R.A.D. Blaauw
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 4 januari 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 21 juli 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/56 van de
deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van 3 oktober 2022 van de raad. Daarbij
waren de gemachtigden van klaagster, alsmede verweerder en zijn gemachtigde aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Tussen klaagster en een BV (hierna: de BV) is in 2014 een geschil ontstaan.
Naar aanleiding van dat geschil is tussen klaagster en de BV op 15 februari 2019 een
vaststellings- en transportovereenkomst gesloten. Vervolgens is tussen partijen een
geschil ontstaan over de uitleg van die overeenkomsten.
2.3 Verweerder staat de BV bij in deze kwestie.
2.4 Partijen hebben hierover geprocedeerd bij de Rechtbank Rotterdam. Klaagsters
vorderingen zijn bij vonnis van 23 december 2020 door de rechtbank afgewezen.
2.5 Klaagster heeft op 19 maart 2021 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
2.6 Op 7 april 2021 is, namens klaagster, een verzoekschrift om een voorlopig getuigenverhoor
ingediend bij het gerechtshof. In het verzoekschrift is verzocht om diverse getuigen
op te roepen en te horen, waaronder dhr. X (hierna: de getuige), een ex-werknemer
van de BV. Deze getuige had al een schriftelijke verklaring afgelegd, maar deze was
door klaagster nog niet in de procedure ingebracht en (de inhoud daarvan) was voor
verweerder en de BV nog onbekend.
2.7 Op 15 september 2021 heeft verweerder, namens de BV, een verweerschrift ingediend
in de verzoekschriftprocedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor.
2.8 Op 17 september 2021 heeft verweerder de getuige thuis bezocht.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij (na het indienen
van een verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor namens klaagster en na het indienen
van het verweerschrift hiertegen door verweerder) één van de door klaagster op te
roepen getuigen fysiek heeft bezocht bij de getuige thuis. Tijdens dat bezoek heeft
verweerder stukken meegenomen die relevant zijn voor het tussen partijen aanhangige
geschil en voor de verklaring van de betrokken getuige. Verweerder heeft deze stukken
aan de getuige voorgelegd.
3.2 Klager stelt dat verweerder daarbij aan de getuige het volgende heeft meegedeeld:
a) dat wat de getuige denkt er niet toe doet, b) dat de interpretatie van de stukken,
de beleving en/of herinneringen van de getuige niet relevant zijn, c) dat het erom
gaat wat er in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen en waarvoor is getekend,
d) dat alles wat is besproken ook in de vaststellingsovereenkomst staat, en e) dat
alles wat vóór het tekenen van de vaststellingsovereenkomst is besproken niet rechtsgeldig
is.
3.3 Klager stelt dat verweerder hiermee heeft gehandeld in strijd met gedragsregel
22. Hij heeft zich onzorgvuldig opgesteld in zijn contacten met getuigen en heeft
handelingen verricht die (zouden kunnen) leiden tot ongeoorloofde beïnvloeding van
getuigen. Verweerder heeft daarbij ook de tussen partijen overeengekomen geheimhoudingsclausule
(artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst) geschonden.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Hij stelt dat hij al jaren
optreedt voor de BV en dat hij de getuige al jaren kent vanuit zijn werk voor de BV.
Verweerder stelt dat de getuige, direct na indiening van het verweerschrift van 15
september 2021, telefonisch contact met hem zocht. De getuige vertelde dat hij onder
druk van de gemachtigde van klaagster een schriftelijke verklaring had getekend. De
getuige voelde zich daar ongemakkelijk bij en was onzeker geworden over wat in de
vaststellings- en transportovereenkomst stond en of wat hij verklaard had over de
inhoud daarvan juist was. Verweerder heeft op dat moment geweigerd de vaststellingsovereenkomst
naar de getuige te sturen, maar heeft aangegeven bereid te zijn om te bespreken of
hij die stukken in verweerders bijzijn of in het bijzijn van iemand anders van de
BV mocht inzien. Verweerder wist op dat moment niet wat de er in de schriftelijke
verklaring van de getuige stond en wanneer die was opgemaakt. In overleg met de BV
is besloten dat verweerder het gesprek met de getuige zou aangaan, omdat hij als advocaat
een neutrale grondhouding heeft ten aanzien van het geschil. Verweerder is op de uitnodiging
ingegaan, na raadplegen van gedragsregel 22 met toelichting. Daarbij was voor verweerder
relevant dat de getuige een voormalig werknemer van de BV was, de getuige hem kende
en de getuige verweerder als advocaat van de BV had benaderd met het verzoek om in
gesprek te gaan over de door de getuige getekende verklaring waarvan de getuige de
juistheid in twijfel trok.
4.2 In het gesprek met de getuige heeft verweerder de vaststellings- en transportovereenkomst
laten zien. De getuige was uit hoofde van zijn functie bij de BV al bekend met de
stukken en wilde zijn geheugen opfrissen. Het besluit om inzage te verlenen had een
legitiem doel. Aan het eind van het gesprek heeft verweerder, op aandringen van de
getuige, inzage gekregen in de schriftelijke verklaring die de getuige had getekend
op verzoek van klaagster.
4.3 Verweerder stelt dat hij de getuige niet heeft verteld dat hij de schriftelijke
verklaring moest intrekking of aanpassen. Verweerder betwist ook geprobeerd te hebben
de getuige woorden in de mond te leggen. Verweerder meent dan ook dat de klacht ongegrond
is.
4.4 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klacht gaat over het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster.
Uitgangspunt daarbij is dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid
heeft om de belangen van zijn cliënte te behartigen op een wijze als hem in overleg
met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt
worden doordat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de
belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk
doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat in het algemeen niet behoeft af te wegen
of het voordeel dat hij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij
zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.2 Gedragsregel 22 bepaalt daarbij dat de advocaat zich zorgvuldig dient op te
stellen in zijn contacten met getuigen en geen handelingen zal verrichten die zouden
kunnen leiden (cursivering raad) tot ongeoorloofde beïnvloeding van getuigen. Uit
de bewoordingen van gedragsregel 22 volgt daarmee dat niet vast hoeft komen te staan
dat het handelen van de advocaat ook daadwerkelijk tot beïnvloeding van de getuige
heeft geleid (cursivering raad).
Beoordeling klacht
5.3 De raad is van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld zoals dat een redelijk
handelend en bekwaam advocaat betaamt. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder
door het gesprek met de getuige een handeling verricht die zou kunnen leiden tot ongeoorloofde
beïnvloeding van de getuige. De raad overweegt daartoe als volgt.
5.4 Namens klaagster was een verzoekschrift om een voorlopig getuigenverhoor ingediend
bij het gerechtshof, waarin is verzocht om onder meer deze getuige op te roepen en
te horen. Verweerder heeft vervolgens een gesprek gehad met deze getuige. Vaststaat
dat dit gesprek zag op de kwestie die klaagster en de BV verdeeld hield. Verweerder
heeft daarbij de onder 2.2 genoemde overeenkomsten aan de getuige laten lezen. De
raad kan niet vaststellen wat er daadwerkelijk in het gesprek precies is gebeurd of
gezegd.
5.5 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder hiermee op zijn minst de schijn
gecreëerd van beïnvloeding van deze getuige. Verweerder was als advocaat van de BV
immers partijdig en vertegenwoordigde het belang van zijn cliënt, ook in dat gesprek.
Van een neutrale houding, zoals verweerder stelt, is dan geen sprake. Dat er door
de getuige een schriftelijke verklaring was afgelegd die niet bij verweerder en zijn
cliënt bekend was, maakt geen verschil. Verweerder had die verklaring kunnen opvragen
bij klaagster. De locatie van het gesprek – in dit geval bij de getuige thuis – maakt
daarbij geen verschil. Evenmin is van belang wie het eerste contact tot dit gesprek
heeft gelegd. Van bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder wel inhoudelijk
in gesprek mocht met de getuige, is de raad niet gebleken. Verweerder had dan ook
in dit stadium van de procedure – terwijl de getuige was aangezegd – iedere schijn
van mogelijke beïnvloeding moeten vermijden: hij had niet met de getuige in gesprek
moeten gaan over de inhoud van het geschil. De klacht is daarmee gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Het gedrag van verweerder heeft niet voldaan aan de professionele standaard,
inhoudende dat een advocaat dient te handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk
bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Verweerder heeft een aangezegde
getuige bezocht en is met hem in gesprek gegaan over de inhoud van het geschil. Hij
heeft hiermee een handeling verricht die zou kunnen leiden tot ongeoorloofde beïnvloeding
van de getuige en daarmee in strijd met gedragsregel 22 gehandeld. De raad acht dat
tuchtrechtelijk verwijtbaar.
6.2 De raad acht de maatregel van waarschuwing passend, gelet op de ernst van de
gedraging.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar
vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster
dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door te geven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster dient
binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door te geven.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en M.F. Laning,
leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar
op 14 november 2022.