ECLI:NL:TADRSGR:2022:194 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-048/DH/DH en 22-051/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:194
Datum uitspraak: 14-11-2022
Datum publicatie: 14-11-2022
Zaaknummer(s): 22-048/DH/DH en 22-051/DH/DH
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 14 november 2022 in de zaken 22-048/DH/DH en 22-051/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van 30 maart 2022 van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline op de klacht van:

klager

over:

1.    mr. […]        22-048/DH/DH
deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

2.    mr. […]        22-051/DH/DH
werkzaam als stafjurist bij de orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
verweerders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 18 november 2020 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerders. Bij beslissing van 4 december 2020 heeft het Hof van Discipline de klacht voor behandeling verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken).
1.2    Op 19 januari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K268 en K270 2020 ia/ak  van de deken ontvangen. 
1.3    Bij beslissing van 30 maart 2022 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht ten aanzien van beide verweerders kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 30 maart 2022 verzonden aan partijen.
1.4    Op 29 april 2022 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift diezelfde dag ontvangen.
1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van 3 oktober 2022 van de raad. Daarbij waren klager, en verweerder 1, vergezeld van mr. [naam] (stafjurist), aanwezig. Verweerder 1 vertegenwoordigt daarbij ook verweerder 2. Kort voor de aanvang van de mondelinge behandeling is de griffier mr. C.M. van de Kamp tijdelijk uitgevallen. Vervolgens heeft de griffier mr. A. Tijs via een beeld- en geluidsverbinding zorggedragen voor het maken van de zittingsaantekeningen.
1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. 

2    VERZET
2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
2.2    Ten eerste: De klacht is gebaseerd op het feit dat klager opzettelijk niet van informatie is gediend, ondanks de vele e-mails en telefoontjes daarover. De stelling dat klager een bericht wel had ontvangen en daarom geen grond voor klagen had, werd volledig ondergraven door de erkentenis dat die e-mail (van 19 februari 2020) helemaal nooit was verzonden. Achteraf blijkt dat daarover niet de waarheid is gesproken. Klager heeft nooit de gelegenheid gehad om te reageren op dit nieuwe maar zeer betekenisvolle element. Dat maakt dat de beslissing van de voorzitter alleen al om die reden op een onjuiste grond en op onjuiste feiten is genomen. Bovendien is het eerlijke proces geschonden omdat klager nooit heeft kunnen reageren op die erkentenis van verweerders.
2.3    Ten tweede: De overweging onder 4.3 is ten onrechte overwogen door de voorzitter. Dit hangt samen met de eerste verzetsgrond: zonder dat klager daarop heeft kunnen reageren, is gebleken dat hij een e-mail van verweerders nooit heeft ontvangen. Dat maakt dat klagers vruchteloze verzoeken om een reactie terecht waren. Aanvankelijk waren klagers verzoeken zakelijk en vriendelijk van toon. Pas toen bleek dat hij werd genegeerd, werd enige blijk van frustratie ten toon gespreid. Gezien de maanden van geduld was wel degelijk sprake van welwillendheid van klager. Verder kan klager inderdaad niet het tempo van de klachtbehandeling bepalen, maar het geheel niet in behandeling nemen van de klacht of signaal en daarover ook onwaarheden debiteren, staat daarmee op gespannen voet. Bovendien is inmiddels vastgesteld dat van een deken voortvarendheid verwacht mag worden. Die redelijke termijn (vrij vertaald) derogeert de vrije klachtbehandeling van de deken. Klager stelt voorts dat een onjuiste maatstaf is gehanteerd waar de voorzitter overweegt dat zijn houding ten opzichte van verweerder mee wordt genomen in de beoordeling van de klacht: als een klager terecht klaagt, dan is zijn houding irrelevant. Bovendien is achteraf gebleken dat klager terecht gefrustreerd raakte, omdat hij inderdaad de e-mail niet had ontvangen.
2.4    Ten derde: De voorzitter stelt in overweging 4.7 onjuiste feiten vast als hij stelt dat verweerders aan klager geen verantwoording schuldig waren over het oppakken van de brief als signaal/klacht en dat klager geen recht op stukken had. Door verweerders is juist in eerste instantie bij de ontvangstbevestiging gesteld dat de zaak als klacht in behandeling werd genomen en dat klager op de hoogte zou worden gesteld en gehouden van de stukken en de procedure. Dat gebeurde niet en dus heeft klager om uitleg gevraagd. Ook hier neemt de voorzitter weer de omstandigheid mee dat de brief niet aan klager is verzonden. De voorzitter stelt in overweging 4.9 zonder enige onderbouwing dat de brief wel naar klager is verzonden, maar niet bij hem is aangekomen. De brief is niet verstuurd en daar is niet de waarheid over gesproken. De beslissing kan daarom geen stand houden. Het niet de waarheid spreken over het niet verzenden van die brief is een apart klachtonderdeel (tweede klachtbrief). Daar is niet op beslist.
2.5    Verder: 
-    blijkt uit overweging 4.12 en verder dat de twee ingediende klachten (uit augustus 2019 en januari 2020) door elkaar zijn gehaald, waardoor de gehele beslissing op onjuiste aannames en feiten is gebaseerd;
-    geldt dat het oordeel dat het afhankelijk stellen van de behandeling van een klacht van een civiele zaak in strijd is met de Advocatenwet en de taken van de deken;
-    geldt dat de advocatenorde een bestuursorgaan is en reeds om die reden een doorzendplicht heeft;
-    is het stellen dat e-mails niet in behandeling worden genomen in het perspectief dat achteraf blijkt dat diegene die dat zegt niet de waarheid heeft gesproken over het verzenden van een brief, uiterst laakbaar en schaadt dat het vertrouwen in de advocatuur
2.6    Klager stelt dat het geheel aan verweten gedragingen het vertrouwen in de advocatuur schaadt, temeer daar de gedragingen zijn verricht door het hoofd en gezicht van de advocatuur. De voorzitter heeft in alle opzichten onjuist geoordeeld, aldus klager.
2.7    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op. 

3    FEITEN EN KLACHT
3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. 
4.3    De raad overweegt daartoe dat door klager op 9 januari 2020 een melding is gedaan (niet zijnde een klacht) en dat op 16 januari 2020 de ontvangst daarvan door verweerders is bevestigd. Vervolgens heeft klager meerdere keren navraag gedaan, waarna op 30 maart 2020 contact is geweest tussen klager en verweerders. Die dag is hem ook de brief van 19 februari 2020 gezonden, die klager eerder niet had ontvangen. Het blijft voor de raad onduidelijk het is het gegaan met de brief van 19 februari 2020 van verweerders. De raad kan in ieder geval niet vaststellen dat – zoals klager stelt – deze brief achteraf is gefabriceerd. Klager heeft de brief uiteindelijk op 30 maart 2020 alsnog ontvangen. Het tijdsverloop tussen het signaal van klager en het uiteindelijke gesprek op 30 maart 2020 is niet dermate lang dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Van het niet in behandeling nemen van het signaal is geen sprake: klager had immers reeds een ontvangstbevestiging ontvangen. De raad is verder met de voorzitter (r.o. 4.3) van oordeel dat klager een welwillender houding had kunnen innemen in de kwestie. 
4.4    Van schending van klagers recht op een eerlijk proces is geen sprake: klager had na ontvangst van het dossier bij de raad de gelegenheid stukken en/of een reactie in te dienen. Daar heeft hij geen gebruik van gemaakt.  
4.5    Dat de voorzitter in 4.7 onjuiste feiten vaststelt, is de raad niet gebleken. Evenmin is de raad gebleken dat in 4.12 en verder feiten door elkaar zijn gehaald. Klager stelt dit, maar de raad kan hem hierin niet volgen. 
4.6    Dat verweerders aan mr. R uitstel hebben verleend voor een reactie op de klacht totdat door de voorzieningenrechter uitspraak was gedaan, valt binnen de vrijheid die verweerders hebben. Dat de behandeling van de klacht afhankelijk is gesteld van de civiele procedure blijkt daar niet uit. 
4.7    Voor zover klager stelt dat de deken een doorzendplicht heeft op grond van de Awb, geldt dat dat door klager niet is onderbouwd. Wel is door verweerder een toezegging gedaan met betrekking tot het doorsturen van klagers klacht tegen mr. S. Het is voor de raad onduidelijk gebleven of de klacht is doorgezonden of niet. Bij gebreke van duidelijkheid daarover kan de raad niet vaststellen dat doorzending niet heeft plaatsgevonden. 
4.8    De raad is dan ook met de voorzitter van oordeel dat verweerders het vertrouwen in de advocatuur niet hebben geschaad. De voorzitter heeft de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. 
4.9    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren. 

BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en M.F. Laning, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 november 2022.