ECLI:NL:TADRSGR:2022:191 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-1049/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:191
Datum uitspraak: 09-11-2022
Datum publicatie: 09-11-2022
Zaaknummer(s): 21-1049/DH/DH
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen stafjurist van de Orde van Advocaten. Deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege gebrek aan belang en voor het overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 november 2022 in de zaak 21-1049/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster
in haar hoedanigheid van stafjurist van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
gemachtigde: mr. E.J. Henrichs

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 21 december 2021 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag met kenmerk K116 2021 ia/nm en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 9 (procedureel). 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager is bewindvoerder en tevens mentor van zijn stiefdochter (hierna: de dochter). De dochter heeft een verstandelijke beperking en is op verschillende locaties van een zorginstelling woonachtig geweest. Tussen klager en de zorginstelling is een geschil over de geleverde zorg ontstaan. Mr. S heeft klager en zijn dochter bijgestaan in de daarop volgende procedures. 
1.2    Verweerster is op 8 februari 2012 beëdigd als advocaat-stagiaire. Zij heeft van 1 mei 2015 tot januari 2017 als advocaat gewerkt bij advocatenkantoor [naam]. Op 12 januari 2017 is zij op eigen verzoek van het tableau geschrapt.
1.3    Op 28 maart 2017 heeft klager een klacht ingediend tegen mr. R. Mr. R heeft de belangen van de zorginstelling behartigd.
1.4    Van 1 juli 2017 tot 1 december 2020 heeft verweerster als plaatsvervangend griffier bij de raad van discipline Amsterdam gewerkt. 
1.5    Op 6 april 2018 heeft de voorzitter beslist op de door klager tegen mr. R ingediende klacht. De klacht is deels kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is uitgesproken met bijstand van griffier mr. X. 
1.6    Op 1 augustus 2019 heeft de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de RvR) een klacht tegen mr. S ingediend. De deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam heeft vervolgens onderzoek naar de praktijkvoering van mr. S gedaan. 
1.7    Op 24 september 2020 heeft de deken in het arrondissement Amsterdam de raad van discipline verzocht een rapporteur te benoemen teneinde onderzoek te doen naar de toestand waarin de praktijk van mr. S zich bevond in de zin van artikel 60c van de Advocatenwet. 
1.8    Bij beslissing van 9 november 2020 is dit verzoek toegewezen, waarbij mr. W tot onderzoeker/rapporteur is benoemd. 
1.9    Op 1 december 2020 is verweerster in dienst getreden als stafmedewerker bij de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam. 
1.10    Vanaf medio december 2020 heeft verweerster mr. W bij zijn onderzoek ondersteund. Uit het rapport van 15 februari 2021 van mr. W blijkt dat verweerster op 8 januari 2021 mr. W bij een kantoorbezoek aan mr. S heeft vergezeld en dat zij daarvan een gespreksverslag heeft gemaakt. Ook heeft verweerster inhoudelijk contact met mr. W gehad tijdens het onderzoek.  
1.11    Op 25 april 2021 heeft klager een klacht ingediend over onder meer verweerster. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. 
1)    Verweerster heeft zich op twee manieren schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling: zij heeft samen met mr. W onderzoek gedaan terwijl zij i) als stafjurist werkzaam is bij de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam en ii) eerder werkzaam was bij het kantoor [naam] en in 2018 werkzaam was bij de raad van discipline.
2)    Verweerster heeft niet zelf op de door klager ingediende klacht gereageerd, maar heeft mr. Henrichs (de deken in het arrondissement Amsterdam) op de klachten laten reageren.
2.2    Klager heeft daarbij nog gesteld dat hij in 2017 een klacht tegen mr. W heeft ingediend, die is behandeld door de raad van discipline, terwijl verweerster daar op dat moment werkzaam was.

3    VERWEER
3.1    Namens verweerster is tegen de klacht verweer gevoerd. Primair is niet-ontvankelijkheid bepleit omdat verweerster van medio januari 2017 tot medio januari 2021 geen advocaat was. 
3.2    Voor zover de klacht ontvankelijk is, wordt gesteld dat geen sprake is van belangenverstrengeling. Verweerster was niet werkzaam op dezelfde sectie als mr. R en zij is ook niet betrokken geweest bij het geschil tussen klager en de zorginstelling. Verweerster is in haar voormalige functie als plaatsvervangend griffier niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de voorzittersbeslissing van 6 april 2018. Verweerster heeft mr. W ondersteund bij het tweede kantoorbezoek en hiervan een verslag gemaakt, dat aan het rapport is gehecht. Verweersters werkzaamheden zijn verder beperkt gebleven tot het aan mr. W ter beschikking stellen van aanvullende stukken en de bijstand rond het tweede kantoorbezoek. Bij het opstellen van de tekst van het rapport is verweerster in het geheel niet betrokken. Opgemerkt is nog dat in de procedure tegen mr. S op meerdere momenten bezwaar is gemaakt tegen verweersters ondersteuning, maar dat die ondersteuning in die procedures niet als bezwaarlijk is gezien. 
3.3    De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    De voorzitter stelt voorop dat de klacht is gericht tegen verweerster in haar hoedanigheid van stafjurist van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is het optreden van een stafjurist onderworpen aan tuchtrechtelijke controle. Enkel indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een stafjurist door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad of zijn taken zodanig heeft verwaarloosd of zich heeft zodanig heeft misdragen dat sprake is van gedragingen die een behoorlijk advocaat niet betamen, kan sprake zijn van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid. 
4.2    De voorzitter overweegt daarnaast dat de tuchtrechter slechts oordeelt over de vraag of de beklaagde advocaat zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Verwijten aan het adres van anderen, zoals de deken en mr. W, laat de voorzitter in deze beslissing buiten beschouwing.
Klachtonderdeel 1
4.3    Voor zover klager klaagt over gedragingen van verweerster in de periode van januari 2017 tot medio januari 2021, geldt dat verweerster op dat moment niet op het tableau stond ingeschreven. Zij was in die periode geen advocaat en viel dus ook niet onder het (advocaten)tuchtrecht. De klacht over verweerster is daarom voor zover die ziet op die periode kennelijk niet-ontvankelijk.
4.4    Voor zover de klacht ziet op gedragingen vanaf medio januari 2021, overweegt de voorzitter als volgt. Klager verwijt verweerster belangenverstrengeling omdat zij als stafjurist werkzaam was en tegelijk samen met mr. W onderzoek heeft gedaan. Klager stelt kennelijk dat verweerster geen werkzaamheden had mogen verrichten die verband houden met het toezicht van de deken op mr. S. 
4.5    Allereerst moet dan de vraag worden beantwoord of klager voldoende belang heeft bij zijn klacht. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt immers slechts toe aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. De voorzitter is van oordeel dat klager geen rechtstreeks belang heeft bij deze klacht. Het is aan mr. S om zich te beklagen over de rol die verweerster heeft gehad bij het onderzoek en in de procedures tegen mr. S. Dat heeft zij ook gedaan. Klager heeft (mogelijk) slechts een afgeleid belang en is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. 
Klachtonderdeel 2
4.6    Klager verwijt verweerster dat zij niet zelf op de klacht heeft gereageerd. Dit is niet klachtwaardig. Het is aan een advocaat om te bepalen hoe het verweer tegen een klacht wordt ingevuld, waarbij het ook mogelijk is dat een gemachtigde namens die advocaat verweer voert. Een advocaat is niet verplicht om zelf een reactie op een klacht op te stellen. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. 

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
-    klachtonderdeel 1 kennelijk niet-ontvankelijk;

-    klachtonderdeel 2 kennelijk ongegrond;
    steeds met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022.