ECLI:NL:TADRSGR:2022:190 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-682/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:190 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-11-2022 |
Datum publicatie: | 09-11-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-682/DH/DH |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de deken. Deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege ne bis in idem en voor het overige kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 november 2022 in de zaak 22-682/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 26 augustus 2022 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag met kenmerk K028 2022 ia/nm en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 (inhoudelijk) en 1 tot en met 7 (procedureel).
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is bewindvoerder en tevens mentor van zijn stiefdochter (hierna: de
dochter). De dochter heeft een verstandelijke beperking en is op verschillende locaties
van een zorginstelling woonachtig geweest. Tussen klager en de zorginstelling is een
geschil over de geleverde zorg ontstaan. Mr. S heeft klager en zijn dochter bijgestaan
in de daarop volgende procedures.
1.2 Op 1 augustus 2019 heeft de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de RvR) een klacht
tegen mr. S ingediend. Verweerder heeft vervolgens onderzoek naar de praktijkvoering
van mr. S gedaan.
1.3 Op 24 september 2020 heeft verweerder de raad van discipline verzocht een rapporteur
te benoemen teneinde onderzoek te doen naar de toestand waarin de praktijk van mr.
S zich bevond in de zin van artikel 60c van de Advocatenwet.
1.4 Bij beslissing van 9 november 2020 is dit verzoek toegewezen, waarbij mr. W
tot onderzoeker/rapporteur is benoemd. Op 15 februari 2021 heeft mr. W zijn rapport
uitgebracht. Het rapport maakt onderdeel uit van het klachtdossier.
1.5 Op 26 februari 2021 heeft verweerder de raad van discipline op grond van artikel
60b van de Advocatenwet verzocht mr. S voor onbepaalde tijd in de praktijkuitoefening
te schorsen.
1.6 Op 25 april 2021 heeft klager een klacht ingediend over onder meer verweerder
(hierna: klacht I, zaaknummer 21-1048/DH/DH). Deze klacht ziet -kort gezegd- op (onder
meer) het handelen van verweerder in de kwestie van mr. S en het rapport van mr. W.
De plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline heeft deze klacht voor onderzoek
verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.
1.7 Bij beslissing van 10 mei 2021 heeft de raad van discipline het verzoek ex
artikel 60b van de Advocatenwet toegewezen. Ook deze beslissing maakt onderdeel uit
van het klachtdossier.
1.8 Op 14 mei 2021 heeft klager bij verweerder een klacht over mr. W ingediend.
1.9 Bij brief van 26 augustus 2021 heeft verweerder aan klager en mr. W onder meer
laten weten dat de dupliek van mr. W in goede orde is ontvangen, dat het klachtonderzoek
hiermee gesloten is en dat er geen nadere stukken meer kunnen worden ingediend.
1.10 Op 26 augustus 2021 heeft klager gereageerd en aan verweerder onder meer geschreven:
“Hoezo is het onderzoek gesloten? (…) U moet mijn stukken meenemen in het onderzoek
en mag het onderzoek niet sluiten.”
Dit bericht is opgevat als een tweede klacht van klager (hierna: klacht II) tegen
verweerder. Deze uitspraak gaat over klacht II.
1.11 Bij brief van 10 september 2021 heeft verweerder aan klager en mr. W laten
weten dat het onderzoek bij hoge uitzondering is heropend en dat klagers aanvullende
stuk in behandeling is genomen. Verweerder heeft mr. W een termijn gesteld om te reageren
op het aanvullende stuk van klager.
1.12 Op 12 november 2021 heeft mr. W gereageerd op de aanvulling van klager, waarna
verweerder het onderzoek naar klagers klacht alsnog heeft gesloten. Nadat klager het
griffierecht heeft voldaan, is de klacht tegen mr. W doorgezonden aan de raad van
discipline Amsterdam.
1.13 Klager heeft bij de deken in het arrondissement Den Haag aangegeven dat hij
klacht I nog wil aanvullen en meer stukken wil indienen. Op 18 en 21 oktober 2021
heeft klager per e-mail diverse stukken aan de deken in het arrondissement Den Haag
toegezonden. Bij e-mail van 26 oktober 2021 heeft klager onder meer aanvullende klachten
geformuleerd.
1.14 Bij beslissing van 17 januari 2022 heeft de plaatsvervangend voorzitter van
het Hof van Discipline klacht II voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde
van Advocaten in het arrondissement Den Haag.
1.15 Op 9 november 2022 heeft de voorzitter van de raad van discipline beslist
op klacht I.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
1) Verweerder heeft het onderzoek naar mr. W niet deugdelijk uitgevoerd, omdat
hij niet alle door klager toegezonden stukken (inclusief opmerkingen) bij het onderzoek
heeft betrokken en omdat hij het onderzoek heeft gesloten.
2) Verweerder had niet achter klagers rug om in een procedure mogen schrijven en
tijdens een zitting mogen zeggen dat klager een “complotdenker” is.
3) Verweerder heeft ten onrechte gezegd dat klager een klacht tegen de deken in
het arrondissement Den Haag heeft ingediend.
4) Verweerder rommelt met klagers e-mails: de e-mails komen niet aan en hij leest
klagers e-mails niet. Klager stelt dat zijn e-mails vanaf september 2021 niet meer
bij verweerder aankomen.
5) Verweerder heeft toegezegd dat klager een geluidsopname zou krijgen, maar hij
heeft deze niet verstrekt.
6) Verweerder zorgt ervoor dat mr. W niet op klagers klachten reageert.
7) Verweerder stelt ten onrechte dat klager geen belang heeft bij zijn klacht,
terwijl iedereen de uitspraak op het internet kan zien waarin klager en zijn dochter
meer dan 40 keer worden genoemd en waarin is opgenomen dat klager huiselijk geweld
heeft gepleegd.
8) Verweerder negeert dat klagers dochter een belang heeft. Verweerder gebruikt
via mr. W het medisch dossier van de dochter.
9) Verweerder ontkent dat klagers dochter in een BOPZ-instelling zat. Hij respecteert
niet de Staatscourant en de Wet BOPZ.
10) Verweerder maakt valse beschuldigingen aan het adres van klagers (voormalig)
advocaat, klagers dochter en klager door te stellen dat zij samen voor niets procederen
tegen de zorginstelling.
11) Verweerder heeft ten onrechte het rapport niet ingetrokken, terwijl het niet
klopt wat daarin over klager en zijn dochter is geschreven.
12) Verweerder reageert ten onrechte niet op hetgeen klager in zijn klacht stelt:
klager heeft recht op een reactie op zijn klacht.
2.2 Klager stelt dat de klacht tegen mr. W opnieuw moet worden behandeld door een
andere deken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht is gericht tegen verweerder in zijn
hoedanigheid van deken in het arrondissement Amsterdam. Volgens vaste jurisprudentie
van het Hof van Discipline is het optreden van een deken onderworpen aan tuchtrechtelijke
controle. Enkel indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een deken door zijn
handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad of zijn taken zodanig heeft
verwaarloosd of zich heeft zodanig heeft misdragen dat sprake is van gedragingen die
een behoorlijk advocaat niet betamen, kan sprake zijn van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid.
4.2 De voorzitter overweegt daarnaast dat de tuchtrechter slechts oordeelt over
de vraag of de beklaagde advocaat zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend
advocaat betaamt. Verwijten aan het adres van anderen, zoals mr. W, laat de voorzitter
in deze beslissing buiten beschouwing.
Klachtonderdelen 7 tot en met 11
4.3 In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dat beginsel houdt in
dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat
waarover de tuchtrechter al heeft geoordeeld. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen
dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex
betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag
vindt in datzelfde feitencomplex. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing
van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld
is. Dit kan slechts anders zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten
of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering
van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.
4.4 De klachtonderdelen 7 tot en met 11 kunnen in samenhang worden bezien en behelzen
in de kern een klacht over het gedrag van verweerder in de kwestie tegen mr. S en
het daarbij gebruikte rapport van mr. W. Klager heeft hierover al eerder geklaagd,
namelijk in klacht I. Op 9 november 2022 heeft de voorzitter van de raad van discipline
beslist op deze klacht. Het ne bis in idem-beginsel verzet zich ertegen dat klager
nogmaals kan klagen over dezelfde kwestie. Klager kan deze verwijten dan ook niet
opnieuw in deze klachtzaak aan de orde stellen. Deze klachtonderdelen zal de voorzitter
daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
Klachtonderdeel 1
4.5 Dit verwijt ziet in de kern op de manier waarop verweerder de klacht tegen
mr. W heeft behandeld. Vast staat dat verweerder het onderzoek op 26 augustus 2021
heeft gesloten en op 10 september 2021 heeft heropend om een aanvulling van klager
in het onderzoek te betrekken. Na reactie van mr. W van 12 november 2021 heeft verweerder
het onderzoek alsnog gesloten.
4.6 De voorzitter is van oordeel dat verweerder klagers aanvullende stukken wel
degelijk bij het onderzoek heeft betrokken. Klager heeft geen andere stukken genoemd
die verweerder niet in het onderzoek heeft betrokken. De gang van zaken is niet onbetamelijk
of onzorgvuldig. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 2
4.7 Het verwijt is dat verweerder klager (achter zijn rug om) een complotdenker
heeft genoemd. Klager heeft geen stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Wel blijkt
uit de dekenvisie van 13 juli 2022 dat dit verwijt kennelijk ziet op een pleitnota
van verweerder in een tuchtprocedure tegen mr. S, waarin onder meer is opgenomen:
“Ook als zij ziet dat [klager] klachten indient en AVG-verzoeken doet die hun oorsprong
vinden in complotdenken doet zij niets”.
4.8 Hoewel het voorstelbaar is dat klager het woord “complotdenken” als negatief
ervaart, betekent dit niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Verweerder
heeft deze term kennelijk gebruikt ter onderbouwing van zijn standpunt in een tuchtprocedure
tegen mr. S. Het stond hem vrij op deze wijze zijn visie in die zaak te geven. Naar
het oordeel van de voorzitter is er geen sprake van dat verweerder hierdoor het vertrouwen
in de advocatuur heeft geschaad, en evenmin dat hij zich zodanig heeft misdragen dat
sprake is van gedragingen die een behoorlijk advocaat niet betamen. Het verwijt is
dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 3
4.9 Het verwijt is dat verweerder ten onrechte zou hebben gezegd dat klager een
klacht heeft ingediend tegen de deken in het arrondissement Den Haag, terwijl dit
niet het geval is. Klager stelt dit, maar onderbouwt dit niet. De voorzitter kan niet
vaststellen dat verweerder deze stelling heeft ingenomen. Het verwijt is daarmee kennelijk
ongegrond.
Klachtonderdelen 4 en 5
4.10 Klager verwijt verweerder dat hij rommelt met klagers e-mails en dat hij een
toegezegde geluidsopname niet heeft ontvangen. Het is de voorzitter allereerst niet
duidelijk met welke e-mails verweerder zou hebben gerommeld en welke e-mails niet
zijn aangekomen of gelezen. Klager heeft zijn stelling niet geconcretiseerd of onderbouwd.
Datzelfde geldt voor de kwestie met betrekking tot de geluidsopname. Klager stelt
dit, maar laat na dit te onderbouwen met stukken. De voorzitter kan de juistheid van
de verwijten dan ook niet vaststellen. Deze klachtonderdelen zijn daarom kennelijk
ongegrond.
Klachtonderdeel 6
4.11 Het verwijt is dat verweerder ervoor zorgt dat mr. W niet op klagers klachten
reageert. Uit het klachtdossier blijkt dat mr. W heeft gereageerd op klagers klacht
en vervolgens ook een dupliek heeft ingediend. Na heropening van het onderzoek heeft
hij nogmaals gereageerd. Vast staat dan ook dat mr. W wel degelijk op de klacht heeft
gereageerd. Dat klager het kennelijk niet eens is met de inhoud van de reacties van
mr. W en/of dat klager vindt dat mr. W niet voldoende is ingegaan op hetgeen hij naar
voren heeft gebracht, maakt niet dat geen sprake is van het niet reageren op de klacht.
Aan verweerder kan op dit punt in ieder geval geen verwijt worden gemaakt. Het klachtonderdeel
is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 12
4.12 Het verwijt komt erop neer dat verweerder niet op klagers klacht heeft gereageerd.
Het klopt dat verweerder niet heeft gereageerd op alle verwijten van klager, hetzij
door verwarring over de verschillende door klager tegen verweerder ingediende klachten,
hetzij om een andere reden. Hoewel voorstelbaar is dat klager een reactie op zijn
klacht wenst, geldt ook dat een advocaat vrij is om op een klacht te reageren zoals
hem dat gerade voorkomt. Als een advocaat ervoor kiest niet op elk afzonderlijk verwijt
te reageren, komt dit voor zijn risico. Het is echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Het klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Tot slot
4.13 Indien en voor zover klager heeft bedoeld ook nog andere klachten aan de tuchtrechter
voor te leggen, geldt dat hij niet heeft voldaan aan zijn plicht als klager om de
klacht duidelijk te formuleren.
4.14 Klager wenst dat de klacht tegen mr. W opnieuw wordt behandeld door een andere
deken. De tuchtrechter heeft niet de mogelijkheid om onderzoek door een andere deken
te bevelen, nog los van het feit dat daartoe naar het oordeel van de voorzitter geen
noodzaak bestaat.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klachtonderdelen 1 tot en met 6 en 12 kennelijk ongegrond;
- de klachtonderdelen 7 tot en met 11 kennelijk niet-ontvankelijk;
steeds met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022.