ECLI:NL:TADRSGR:2022:189 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-727/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:189 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-11-2022 |
Datum publicatie: | 09-11-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-727/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familiezaak kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 november 2022 in de zaak 22-727/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
gemachtigde: mr. F.J. Schalker
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 9 september 2022 met kenmerk K034 2022 ia/nm, door de raad ontvangen op dezelfde datum en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 6 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel).
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerster is de advocaat van de ex-partner van klager (hierna: de vrouw).
1.2 Verweerster is werkzaam als advocaat in loondienst bij een rechtsbijstandsverzekeraar.
1.3 Klager heeft een procedure ingesteld tegen de vrouw met betrekking tot de omgang
met de minderjarige dochter van klager en de vrouw.
1.4 Op 3 december 2021 heeft verweerster namens de vrouw een verweerschrift, tevens
zelfstandig verzoek ingediend. In onderdeel 49 van het processtuk heeft de vrouw verzocht
om een vakantieregeling vast te stellen volgens een door haar voorgesteld schema.
In dat schema is de herfstvakantie genoemd.
1.5 Op vrijdag 10 december 2021 heeft verweerster aanvullende producties ingediend.
1.6 Op dinsdag 14 december 2021 is de zaak mondeling behandeld.
1.7 Op 14 februari 2022 heeft een medewerker van de rechtsbijstandsverzekeraar
het volgende geschreven aan klager, naar aanleiding van een door hem ingediende klacht:
“Op 10 februari 2022 vraagt u aandacht voor bovengenoemd dossier. Ik reageer als volgt.
Wederpartij
U bent het niet eens met de juridisch-inhoudelijke aanpak van [rechtsbijstandsverzekeraar].
U klaagt in de hoedanigheid van wederpartij van een klant van [rechtsbijstandsverzekeraar].
Om die reden is het belangrijk om aan te geven dat het management van [rechtsbijstandsverzekeraar]
zich niet mengt in de juridisch-inhoudelijke zaaksbehandeling van de juridisch specialisten
van [rechtsbijstandsverzekeraar]. Zij behartigen zelfstandig de belangen van onze
klanten en bepalen daarin, in overleg met de klant, de dossieraanpak. Mochten partijen
hierover van mening verschillen, dan is het aan de rechter om hierover te oordelen.”
1.8 Bij e-mail van 17 februari 2022 heeft verweerster gereageerd op de door klager
bij de rechtsbijstandsverzekeraar tegen haar ingediende klacht.
1.9 Op 17 februari 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft feitelijke onjuistheden opgenomen in het verweerschrift.
b) Verweerster heeft “bewust een op insinuaties geschreven tekst (…) neergezet”.
Zij had daarmee tot doel “een (onwaar) en negatief beeld van [klager] neer te zetten”.
c) Verweerster heeft buiten de termijn van vijf dagen een verweerschrift ingediend
bij de rechtbank. Gevolg hiervan was dat klager niet meer kon reageren.
d) De rechtsbijstandsverzekeraar heeft geen klachtenprocedure waarbinnen het laakbare
gedrag van verweerster kan worden getoetst.
2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna,
voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om
de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn
cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid
als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden
beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden
van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan
kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat
de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet
wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te
behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat
hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast
mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn
cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen
waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een
bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen
in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.
4.2 Klager heeft, zo begrijpt de voorzitter, gesteld dat op verweerster een verzwaarde
zorgplicht rust in verband met de functie van klager. Daargelaten dat klager deze
stelling niet feitelijk heeft onderbouwd geldt in zijn algemeenheid dat de (professionele)
bezigheden van de wederpartij geen verzwaarde zorgplicht met zich brengen.
Klachtonderdeel a)
4.3 Klager heeft ter onderbouwing van klachtonderdeel a het volgende naar voren
gebracht:
“punt 15 Verwijzingen naar 2017 terwijl de rekenkundige opsomming 2008+11 (ruim 10)
= 2019
punt 16 Verwijzing omgangsweekend terwijl er sprake is van een zorgregeling
punt 19 Verwijzing naar 6 terwijl rekenkundige opsomming 6 betreft
punt 49 Opnemen incomplete vakantieverdeling door ontbreken herfstvakantie”
4.4 Verweerster heeft aangevoerd dat sprake is van een aantal kennelijke verschrijvingen
in het betreffende processtuk. Volgens verweerster gaat het om: “1) het jaartal van
de als productie 2 overgelegde handgeschreven kaart (geschreven is 2017, dit moest
2019 zijn), 2) de verwijzing (…) naar een “omgangsweekend”, terwijl de procedure (ondermeer)
een verzoekschrift strekkende tot wijziging zorgregeling betrof, reden waarom er “zorgweekend”
had moeten staan en 3) een verwijzing naar zes werkgevers, terwijl dit er 5 hadden
moeten zijn.”
4.5 De voorzitter heeft geen grond om aan te nemen dat verweerster de rechter op
deze punten verkeerd heeft willen voorlichten met, bovendien, als doel de belangen
van klager te schaden. De voorzitter acht aannemelijk dat het gaat om slordigheidsfouten
en neemt in aanmerkingen dat klager binnen de kaders van de procedure verweer heeft
kunnen voeren. Kennelijke verschrijvingen of slordigheidsfouten zijn in het algemeen
geen zaken waarvan een advocaat een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel
a is in zoverre kennelijk ongegrond.
4.6 Ten aanzien van de herfstvakantie heeft verweerster aangevoerd dat het onjuist
is dat zij een incomplete vakantieverdeling heeft opgenomen in haar processtuk. Volgens
verweerster heeft de rechtbank nagelaten om de herfstvakantie op te nemen in de beschikking.
Klager heeft vervolgens gesteld dat de rechter “de vakantieverdeling zoals aangevraagd
door [verweerster]” heeft toegewezen. Volgens klager heeft verweerster de herfstvakantie
bewust weggelaten.
4.7 De voorzitter stelt vast dat verweerster de herfstvakantie heeft genoemd in
haar processtuk. Klager heeft op de zitting verweer kunnen voeren tegen de voorgestelde
vakantieregeling. Hoe de vakantieregeling uiteindelijk door de rechter is vastgesteld
en wat daarvoor de beweegredenen zijn kan de voorzitter niet vaststellen. De beschikking
ontbreekt in het klachtdossier. Gelet op een en ander heeft klager zijn verwijt onvoldoende
feitelijk onderbouwd en klachtonderdeel a is ook in zoverre kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.8 Klager heeft dit onderdeel van de klacht niet feitelijk onderbouwd. Verweerster
heeft aangevoerd dat zij het standpunt van de vrouw heeft verwoord en dat zij daarbij
is afgegaan op de informatie die de vrouw haar heeft verstrekt. Klachtonderdeel b
is bij gebrek aan enige feitelijke onderbouwing en het door verweerster aangevoerde
verweer kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.9 Verweerster heeft aangevoerd dat de aanvullende producties uiterlijk drie werkdagen
voorafgaand aan de mondelinge behandeling ingediend moesten worden en dat zij zich
aan deze termijn heeft gehouden. Klager heeft hier niets tegenin gebracht.
4.10 De voorzitter stelt vast dat verweerster het processtuk elf dagen voor de
zitting heeft ingediend. Enkele dagen voor de zitting heeft zij nog aanvullende producties
ingediend. De zaak is vervolgens mondeling behandeld. Bij die gelegenheid heeft klager
zijn standpunt naar voren kunnen brengen, waaronder zijn bezwaar tegen het moment
van indiening van de aanvullende producties. Naar het oordeel van de voorzitter heeft
klager zijn verwijt in het licht van het voorgaande onvoldoende feitelijk onderbouwd.
De voorzitter voegt daaraan toe dat klager niet heeft gesteld en dat ook anderszins
niet is gebleken dat hij door het moment van indiening van de aanvullende stukken
in zijn belangen is geschaad. Klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.11 De voorzitter stelt vast dat verweerster zelf heeft gereageerd op de klacht
van klager. Dat zij klager heeft laten weten dat de klacht volgens haar ongegrond
is, is jegens klager niet onzorgvuldig of onbetamelijk. Klachtonderdeel d is in zoverre
kennelijk ongegrond.
4.12 De rechtsbijstandsverzekeraar heeft ook gereageerd op de klacht van klager.
Daarbij is volgens de onweersproken verklaring van verweerster de interne klachtprocedure
gevolgd. Daargelaten dat verweerster niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor
de wijze waarop haar werkgever heeft gereageerd op de klacht, geldt dat de afwijzing
ervan niet meebrengt dat de klachtafhandeling ondeugdelijk is geweest. Klachtonderdeel
d is ook in zoverre kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.13 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022.