ECLI:NL:TADRSGR:2022:187 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-338/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:187 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-11-2022 |
Datum publicatie: | 08-11-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-338/DH/RO |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen de eigen advocaat te laat in gediend en daarom niet-ontvankelijk. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 7 november 2022 in de zaak 22-338/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 8 september 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 7 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk A 2021/199 edg
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 september 2022. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 22. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de door klager op 24 mei 2022 nagezonden stukken.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft klager vanaf 15 juni 2016 als advocaat bijgestaan in een hoger
beroepsprocedure. Verweerder was destijds verbonden aan advocatenkantoor (…) (hierna:
“het kantoor”).
2.3 Op 1 januari 2018 is verweerder als vennoot uit het kantoor getreden.
2.4 Op 4 december 2018 heeft het Gerechtshof Den Haag arrest gewezen. De bijstand
van verweerder aan klager is daarmee geëindigd.
2.5 Op 1 juli 2019 heeft verweerder het kantoor verlaten.
2.6 Het kantoor heeft klager aangesproken in verband met een aantal door hem onbetaald
gelaten facturen en heeft vervolgens een procedure tegen hem gevoerd bij de rechtbank
Den Haag. In deze procedure heeft de rechtbank op 18 augustus 2021 vonnis gewezen.
2.7 In het vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 augustus 2021 komt – voor zover
van belang – de volgende overweging voor:
“[eiseres] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten
over de gevorderde hoofdsom van € 79.119,70. Deze vordering zal worden afgewezen,
nu [eiseres] de kosten voor het pleidooi eerst op 25 augustus 2020 heeft gefactureerd
en zij [gedaagde] voor het overige structureel voor een (veel) te hoog bedrag heeft
aangemaand.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft niet voldaan aan zijn informatieplicht waar het gaat om de
financiële verwachtingen en consequenties.
b) Verweerder heeft excessief gedeclareerd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk
is wanneer deze wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager
heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of
nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.
5.2 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder in de periode tussen
15 juni 2016 en 4 december 2018. Klager stelt daarmee pas bekend te zijn geworden
toen zijn (huidige) advocaat hem daar ten tijde van de bodemprocedure bij de rechtbank
Den Haag in 2021 op wees en de rechtbank in het vonnis van 18 augustus 2021 oordeelde
dat door verweerder niet aan zijn informatieplicht is voldaan en er ‘voor een (veel)
te hoog bedrag” betaling is gevorderd.
5.3 De raad overweegt als volgt. De informatieplicht van een advocaat geldt op
grond van de gedragsregels ten tijde van de rechtsbijstand van de advocaat aan de
client. De door verweerder aan klager verzonden declaraties dateren uit 2016 en 2017.
Na ontvangst van deze facturen heeft klager direct aan verweerder te kennen gegeven
dat hij daar vragen over had en dat hij ze erg hoog vond. De door klager gevraagde
toelichting op de facturen is destijds door verweerder niet, althans niet aantoonbaar,
gegeven. Wel blijkt uit de zich in het dossier bevindende stukken en stellingen van
partijen dat er destijds tussen klager en verweerder diverse malen over (de hoogte
van) de declaraties is gesproken. Ter zitting heeft klager verder, desgevraagd door
de raad, toegelicht dat hij reeds eind 2016 kennis had van mogelijk te hoge declaraties
maar dat hij er toen bewust voor heeft gekozen om daarover niet te klagen.
5.4 Klager had naar het oordeel van de raad derhalve zowel over het uitblijven
van een toelichting als over de in zijn ogen excessieve hoogte van de facturen eerder
(tijdig) kunnen en ook moeten klagen. De raad heeft weliswaar begrip voor het feit
dat klager naar hij stelt destijds niet heeft geklaagd in het licht van de relatie
die hij met verweerder had en de procedures die nog liepen, maar dat maakt de termijnoverschrijding
als zodanig niet verschoonbaar. De klacht is dan ook niet-ontvankelijk.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1, onder a Advocatenwet
niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en M.A.M. Wagemakers, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 november 2022.