ECLI:NL:TADRSGR:2022:181 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-216/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:181 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-10-2022 |
Datum publicatie: | 02-11-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-216/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft de rechtbank bewust onjuist geïnformeerd over een deel van de beweegredenen van haar cliënt om een kort geding in te trekken. Dit is niet integer en verweerster heeft een kernwaarde geschonden. Berisping. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 31 oktober 2022 in de zaak 22-216/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. A.F. Ammerlaan
over:
verweerster
gemachtigde: mr. L.J. Witvliet
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 juli 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht over verweerster ingediend.
1.2 Op 15 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/20 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 september 2022. Daarbij
waren klaagster en verweerster, beiden bijgestaan door hun gemachtigden, aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16. De raad heeft verder kennisgenomen
van de e-mail van 30 maart 2022 van de zijde van verweerster, met bijlagen, de e-mail
van 23 augustus 2022 van de zijde van klager, met bijlage, en de e-mail van 5 september
2022 van de zijde van verweerster, met bijlage.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Aan deze klachtzaak ligt een geschil ten grondslag dat is ontstaan rondom de
uitbreiding van een dierenpension. De uitbreiding zou worden gefinancierd door klaagster
en worden uitgevoerd door een aannemer. Verweerster heeft in het geschil opgetreden
als de advocaat van (de exploitanten van) het dierenpension en de aannemer.
2.3 Bij vonnis van 4 december 2019 is klaagster veroordeeld om jegens het dierenpension
een overeenkomst van geldlening na te komen. Bij herstelvonnis van 8 januari 2020
is het vonnis van 4 december 2019 uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Vervolgens hebben
partijen enkele maanden debat gevoerd over de uitvoering van het vonnis en over de
betaling van facturen van de aannemer door klaagster. Klaagster heeft de facturen
nog altijd niet voldaan.
2.4 Op 28 augustus 2020 heeft de advocaat van klaagster een bericht gestuurd met
een aantal vragen en opmerkingen over de facturen. De advocaat van klaagster heeft
onder meer geschreven:
“(…) Ten aanzien van de doorbelaste werkzaamheden van B(….) B.V., o.a. factuur 2018-0104
totaal € 56.359,14 incl btw, staat onderaan de factuur een te betalen bedrag van €
47.251,67, hierdoor twijfelt cliënte aan de echtheid van de ontvangen kopie-factuur
(…) en verzoek ik u om cliënte de originele factuur van B(…) B.V. te doen toekomen.
(…)”
2.5 Verweerster heeft dezelfde dag gereageerd en, zakelijk weergegeven, meegedeeld
dat alle stukken al zijn verstrekt. Op 28 augustus 2020 om 16.05 uur heeft de advocaat
van klaagster geantwoord dat nog niet alle vragen zijn beantwoord en dat nog niet
alle stukken zijn verstrekt.
2.6 Op 9 september 2020 is klaagster door de exploitanten van het dierenpension
en het aannemersbedrijf in kort geding gedagvaard voor 13 oktober 2020 (hierna: het
eerste kort geding). Onder meer is betaling van de hiervoor in 2.4 genoemde factuur
gevorderd.
2.7 Op 23 september 2020 heeft klaagster aangifte gedaan tegen de exploitanten
van het dierenpension en het aannemersbedrijf van valsheid in geschrift.
2.8 Op 9 oktober 2020 heeft verweerster aan de rechtbank geschreven dat eisers
de dagvaarding in het eerste kort geding “om hun moverende redenen” intrekken.
2.9 Klaagster heeft de voorzieningenrechter op 16 oktober 2020 verzocht om het
dierenpension en de aannemer te veroordelen in de proceskosten van het eerste kort
geding.
2.10 Bij brief van 21 oktober 2020 aan de advocaat van klaagster heeft verweerster
gereageerd op het verzoek tot veroordeling in de proceskosten. Verweerster heeft in
haar bericht gewezen op de plicht van klaagster om facturen te betalen. Zij heeft
verder geschreven dat het dierenpension en de aannemer na beraad hebben besloten om
de dagvaarding in het eerste kort geding in te trekken. De reden was daarbij “zeker
niet, dat het bij dagvaarding gevorderde niet haalbaar was”. Aan het slot van haar
brief heeft verweerster verder nog het volgende geschreven:
“(…) Ik wil u slechts aangeven dat, wanneer uw cliënte haar voornemen om proceskosten
te vorderen niet staakt, ik mijn cliënten sterk in overweging zal geven om alsnog
de gecancelde kort geding procedure op te starten.”
2.11 Op 26 oktober 2020 heeft verweerster het volgende geschreven aan de rechtbank:
“Bijgevoegd vindt u een afschrift van het schrijven aan de Voorzieningenrechter, d.d.
9 oktober 2020. De houding zijdens gedaagde na het intrekken van de dagvaarding heeft
eiseressen reden gegeven, om de dagvaarding opnieuw uit te brengen en te laten betekenen
aan gedaagde.
Ik hoop dat de discussie over de door eiseressen te betalen proceskosten hiermee voorlopig
beslecht is, aangezien het onderwerp proceskostenveroordeling in de nieuwe procedure,
die met exact de zelfde gelijke dagvaarding wordt ingeleid, als de dagvaarding in
de procedure met het zaaknummer: 603491 KG ZA 20-791, aan de orde komt. (…)”
2.12 Bij brief van 11 november 2020 aan de rechtbank heeft verweerster verweer
gevoerd tegen de gevorderde proceskostenveroordeling in het eerste kort geding.
2.13 Op 11 november 2020 heeft verweerster het volgende geschreven aan de advocaat
van klaagster:
“Van mijn cliënte, (...), vernam ik zojuist telefonisch dat u bij haar onderaannemers
informatie aan het opvragen bent met betrekking tot hun werkzaamheden aan het Dierenpension
(...), facturatie en de overeenkomsten tussen de onderaannemers en cliënte. Buiten
dat ik mij afvraag waarom u dat doet, verzoek en zo nodig sommeer ik u uw handelen
onmiddellijk te staken. U trekt de werkzaamheden en facturen in twijfel, en brengt
cliënte hiermee in diskrediet, waardoor zij schade lijdt. Mocht u dit handelen niet
staken, zal ik u namens cliënte aansprakelijk stellen voor de daardoor te lijden schade,
en hiervoor een schadeclaim indienen.”
2.14 In november 2020 hebben (de exploitanten van) het dierenpension en de aannemer
klaagster voor een tweede maal gedagvaard. Opnieuw is onder meer betaling gevorderd
van de hiervoor in 2.4 bedoelde factuur. Op 18 november 2020 heeft verweerster de
dagvaarding in het tweede kort geding naar de voorzieningenrechter gestuurd en opgave
gedaan van de personen die namens eiseressen zullen verschijnen. De behandeling van
het tweede kort geding is overgenomen door mrs. L en H, kantoorgenoten van verweerster.
2.15 Op 23 november 2020 heeft de aannemer aangifte gedaan tegen klaagster van
smaad en laster.
2.16 Op 24 november 2020 heeft de advocaat van klaagster stukken ingediend bij
de voorzieningenrechter in verband met het tweede kort geding, waaronder de in 2.4
bedoelde factuur en de in 2.7 bedoelde aangifte.
2.17 Op 26 november 2020 heeft verweerster aan de voorzieningenrechter geschreven
dat eiseressen de dagvaarding “om hun moverende redenen” intrekken.
2.18 Bij bericht van 4 december 2020 heeft de advocaat van klaagster gevraagd om
een beslissing van de voorzieningenrechter over de proceskosten in het tweede kort
geding. Primair is vergoeding van de werkelijke proceskosten gevorderd en subsidiair
de forfaitaire proceskosten. Ter onderbouwing van de vordering is verwezen naar wat
namens klaagster in een pleitnotitie naar voren is gebracht:
“(…) 35. Bovendien heeft [klaagster] moeten vaststellen dat [aannemer] offertes en
facturen van leveranciers heeft vervalst en hierdoor op een onrechtmatige en strafbare
wijze facturen van [aannemer] zijn 'opgeklopt'. [Klaagster] heeft dit vastgesteld
ten aanzien van de door [aannemer] doorbelaste facturen van B(…) S(…), Aannemings-
en Heibedrijf (…) en (…) Sloopwerken (…).
36. De vervalsing van stukken heeft betrekking op de factuur van [aannemer] met nummer
2018-0070. Volgens deze factuur wordt een bedrag van € 46.577,80, te vermeerderen
met 21% BTW, in rekening gebracht volgens een in kopie bij de factuur gesloten factuur
van B(…) S(…) met nummer 2018-0104 (productie 16.1). [Klaagster] is aan de echtheid
van deze factuur gaan twijfelen omdat het factuurbedrag niet correspondeert met het
onderaan de factuur genoemde bedrag waarvan betaling wordt verzocht. Onderzoek heeft
uitgewezen dat de factuur vervalst is. De originele factuur met nummer 2018-0104 van
B(…) S(…) bedraagt namelijk geen € 46.577,80 exclusief BTW, maar € 39.050,97 exclusief
BTW (productie 16.2).
37. Hetzelfde geldt voor een factuur met nummer 2018-0043 van [aannemer], welke reeds
eerder is betaald door [klaagster]. Op deze factuur zijn facturen van B(…) S(…) met
nummer 2018-0059 (€ 2.637,60 excl. BTW) en 2018-0066 (€ 10.550,40 excl. BTW) doorbelast
(productie 16.3). Deze facturen zijn ook vervalst. De bedragen stemmen niet overeen
met de originele facturen van B(…) S(…) (€ 2.925,00 en € 10.679,06 excl. BTW) (productie
16.4), en, nog erger, de factuur met nummer 2018-0059 is in het geheel 'verzonnen'.
De originele factuur met nummer 2018-0059 van B(…) S(…) is namelijk helemaal geen
aan [aannemer] verzonden factuur. Deze factuur is gericht aan andere klant van B(…)
S(…). Bovendien is bij de factuur met nummer 2018-0043 van [aannemer] ook een vervalste
offerte van B(…) S(…) van € 52.752,00 excl. BTW bijgevoegd (productie 16.5), terwijl
de originele offerte van B(…) S(…) € 42.716,23 bedraagt (productie 16.6).
38. [Klaagster] is opgelicht en heeft aangifte van valsheid in geschrifte gedaan (productie
17).
39. Eenzelfde modus operandi is vastgesteld voor wat betreft de offerte en facturen
van [heibedrijf]. Op haar factuur met nummer 2018-0060 heeft [aannemer] een bedrag
van € 28.750,00 exclusief 21 % BTW aan [dierenpension] in rekening gebracht onder
verwijzing naar een offerte van [heibedrijf] van 22 maart 2018 van totaal € 57.750,00
exclusief BTW (productie 18). Later wordt op factuurnummer 2018-0073 een bedrag van
€ 27.720,00 exclusief 21% BTW in rekening gebracht onder verwijzing naar een factuur
van [heibedrijf] van 11 juni 2018 met nummer 2018-0062 (productie 19). Navraag bij
[heibedrijf] heeft uitgewezen dat er met de offerte en factuur van [heibedrijf] is
gerommeld. [Heibedrijf] heeft namelijk maar één factuur van € 36.320,00 exclusief
BTW aan [aannemer] verzonden voor de heiwerkzaamheden. Op 11 juni 2018 is dit bedrag
gefactureerd. De stukken waar [aannemer] naar verwijst zijn vals. De originele factuur
van [heibedrijf] is bij [heibedrijf] opgevraagd, maar zij acht zich vanwege een contractueel
geheimhoudingsbeding niet vrij om de originele stukken te verstrekken (productie 20).
Desalniettemin blijkt uit de verklaring van [heibedrijf] dat er voor meer dan € 20.000,00
is gefraudeerd.
40. Fraude is ook vastgesteld ter zake een factuur van [bedrijf VGS]. Volgens de factuur
van [aannemer] van 2018-0060 wordt onder verwijzing naar een factuur van [bedrijf
VGS] van 19 mei 2018 een bedrag van € 37.500,00 excl. BTW bij [dierenpension] in rekening
gebracht voor sloopwerkzaamheden (zie productie 18). De originele factuur, die door
[klaagster] bij [sloopwerken] is opgevraagd, bedraagt echter € 24.867,00 exclusief
BTW (productie 21)! (…)”
2.19 Op 8 december 2020 heeft verweerster aan de rechtbank geschreven dat haar
cliënten hebben besloten tot intrekking van het kort geding, omdat op korte termijn
arrest zal worden gewezen in de onderliggende zaak. Het arrest van het gerechtshof
in combinatie met een uitspraak in kort geding zou volgens verweerster onherroepelijk
leiden tot juridische complicaties. Verweerster heeft verder het volgende geschreven
over het bericht van de zijde van klaagster van 4 december 2020:
“(…) Het door de wederpartij ingediende relaas over de stukken, staat daar geheel
los van. Het is juist dat het geschil nog niet is beslecht; over en weer is nu aangifte
gedaan van diverse zaken. Dat is echter een discussie die, nu er geen eis in reconventie
is ingesteld, buiten de scope van het huidige partijdebat voert. (…)”
2.20 Bij vonnis van 13 december 2020 heeft de voorzieningenrechter de door klaagster
gevorderde proceskostenveroordeling in het eerste kort geding toegewezen. De proceskosten
zijn forfaitair begroot.
2.21 Bij vonnis van 22 december 2020 heeft de voorzieningenrechter eiseressen veroordeeld
in de forfaitair begrote proceskosten in het tweede kort geding. Klaagster heeft hoger
beroep ingesteld tegen de beslissing.
2.22 Met ingang van 1 januari 2022 is verweerster op eigen verzoek van het tableau
uitgeschreven.
2.23 Het gerechtshof heeft op 12 juli 2022 arrest gewezen in de in 2.21 bedoelde
zaak. Het gerechtshof heeft in het arrest onder meer overwogen dat de exploitant van
het aannemersbedrijf in overleg met de exploitant van het dierenpension facturen van
haar leveranciers heeft vervalst om een hoger bedrag in rekening te kunnen brengen
dan de werkelijke bouwkosten van het dierenpension, zodat klaagster tot betaling van
dit hogere bedrag zou worden bewogen. Dit betekent volgens het gerechtshof dat de
aannemer en (de exploitant van) het dierenpension hun vordering in kort geding hebben
gegrond op feiten waarvan zij de onjuistheid kenden en dat zij de vordering in verband
met de belangen van klaagster niet hadden moeten instellen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft in en buiten rechte informatie verstrekt waarvan zij de onjuistheid
kende of had moeten kennen.
b) Verweerster heeft onvoldoende distantie in acht genomen.
3.2 Volgens klaagster wist verweerster dat sprake was van tenminste één niet correcte
factuur. Ondanks diverse daartoe strekkende verzoeken heeft verweerster geweigerd
om de originele facturen toe te sturen. Verweerster verstrekte telkens de facturen
waarvan een deel vervalst was. In plaats van duidelijkheid te verstrekken en inzicht
te geven in de werkelijk doorbelaste facturen, is verweerster procedures bij de voorzieningenrechter
gestart die vervolgens weer werden ingetrokken. Toen klaagster zelf ging proberen
de waarheid te achterhalen heeft verweerster gesommeerd deze pogingen te staken of
straffe van aansprakelijkstelling. Daarnaast heeft verweerster haar cliënten op dat
moment geadviseerd aangifte te doen tegen klaagster. Toen verweerster kennis nam van
de “omvangrijke fraude gepleegd door haar cliënten”, heeft ze de daarop betrekking
hebbende producties niet ingetrokken en evenmin heeft zij de rechtbank geïnformeerd.
Over de beweegredenen om de kort gedingen in te trekken heeft verweerster de rechtbank
niet volledig en naar waarheid geïnformeerd.
3.3 De stellingen die klaagster ter onderbouwing van de klacht naar voren heeft
gebracht worden hierna, voor zover van belang, besproken.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent
dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline
gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid
toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt.
Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat
(1) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij
in strijd met de waarheid zijn, of indien (2) de advocaat (anderszins) bij de behartiging
van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig
schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de
onder (1) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de
belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat
zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van
dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan
te verifiëren.
Klachtonderdeel a)
5.2 De raad stelt vast dat er geen grond is om aan te nemen dat verweerster voor
28 augustus 2020 op de hoogte was of had kunnen zijn van een of meer vervalste facturen.
Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
5.3 Klaagster verwijt verweerster dat zij na 28 augustus 2020 onvoldoende onderzoek
heeft gedaan naar de hiervoor in 2.4 bedoelde factuur. Dit verwijt treft naar het
oordeel van de raad geen doel. Vanaf 28 augustus 2020 wist verweerster dat klaagster
twijfelde aan de juistheid van één factuur. Naar het oordeel van de raad lag het vanaf
dat moment op de weg van verweerster om daarover overleg te voeren met haar cliënten.
Volgens haar eigen verklaring heeft zij dit ook gedaan en hebben haar cliënten de
stelling van klaagster toen uitdrukkelijk betwist. Naar het oordeel van de raad was
verweerster in dit stadium in relatie tot klaagster niet gehouden tot het verrichten
van nader onderzoek. Klachtonderdeel a is in zoverre ongegrond.
5.4 Na 24 november 2020 was ook voor verweerster, zoals zij ook zelf heeft erkend,
duidelijk dat sprake was van valse facturen en dat deze ten grondslag lagen aan een
vordering die zij namens haar cliënten had ingediend. Volgens klaagster was dit de
grond voor intrekking van het tweede kort geding en had verweerster dit expliciet
moeten melden aan de rechtbank. Naar het oordeel van de raad kon verweerster met het
oog op haar beroepsgeheim echter volstaan met de mededeling aan de rechtbank dat haar
cliënten om hen moverende redenen hadden besloten tot intrekking van het kort geding.
Deze mededeling is niet feitelijk onjuist en klachtonderdeel a is ook in zoverre ongegrond.
5.5 De raad oordeelt anders over het bericht van 8 december 2020. Hierin schrijft
verweerster aan de rechtbank dat de beschuldiging van klaagster met betrekking tot
het vervalsen van facturen geen invloed hebben gehad op de keuze van haar cliënten
om het kort geding in te trekken. Dit is naar het oordeel van de raad een onwaarachtige
mededeling, hetgeen naar het oordeel van de raad onbetamelijk is. Klachtonderdeel
a is in zoverre wel gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.6 De raad stelt vast dat verweerster heeft gehandeld in het belang van haar cliënten.
De raad heeft geen grond om aan te nemen dat verweerster daarbij onvoldoende professionele
distantie heeft betracht. Klachtonderdeel b is ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad legt aan verweerster de maatregel van berisping op. Verweerster heeft
de rechtbank bewust onjuist geïnformeerd over (een deel van) de beweegredenen van
haar cliënten bij het intrekken van een kort geding. Verweerster heeft hierdoor niet
integer gehandeld en aldus een kernwaarde geschonden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerster op
grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht
van € 50,- aan haar te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar
rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door te geven.
7.2 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster dient het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, te betalen aan klaagster. Klaagster dient
binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerster door te geven.
7.4 Verweerster dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder
b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a gegrond zoals overwogen in 5.5;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. J.H.M Nijhuis, M.G. van den Boogerd, A. Schaberg en G. Sarier, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2022.