ECLI:NL:TADRSGR:2022:18 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-692/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:18 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-02-2022 |
Datum publicatie: | 02-03-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-692/DH/RO |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 februari 2022
in de zaak 21-692/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de
plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 3 november 2021 op de klacht
van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 17 januari 2021 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend
over verweerder. Bij beslissing van 2 februari 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter
van het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek en behandeling verwezen naar de
deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.
1.2 Op 12 augustus 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2021/56 edg/gh
van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 3 november 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van
de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze
beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Op 4 november 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de
voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 17 januari 2022. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
2.2 Klager zet in zijn verweerschrift allereerst uiteen hoe zijn aanvankelijk goede
verstandhouding met zijn werkgever mr. G verslechterde tot het punt dat zij elkaar
tegenover de rechter troffen. Klager zet in zijn verzetschrift vervolgens uiteen dat
de verklaring van mr. L die mr. G in de procedure tegen klager heeft gebruikt volgens
hem onwaarachtig is.
2.3 Volgens klager heeft de voorzitter in relatie tot klachtonderdeel 1 ten onrechte
overwogen dat verweerder zijn visie voldoende heeft gemotiveerd. Verweerder is in
zijn visie namelijk niet ingegaan op de stukken die de kern vormden van de klacht,
namelijk de verklaring van mr. L en het overzicht dat mr. G klager op 17 mei 2019
heeft toegestuurd, en dat betekent dat van een zorgvuldige of voldoende motivering
geen sprake kan zijn.
2.4 Het oordeel van de voorzitter over klachtonderdeel 2 is onjuist. Het is onduidelijk
hoe de voorzitter erbij komt dat de verklaring van mr. L niet vals is. Verweerder
is niet ingegaan op de hiervoor in 2.3 genoemde documenten die volgens klager de kern
van de klacht vormen, maar de voorzitter heeft dat ook niet gedaan.
2.5 De voorzitter heeft bij klachtonderdeel 3 overwogen dat het een aanname van
klager is dat verweerder blindelings zou afgaan op de uitspraak van de kantonrechter
en dat het juist zorgvuldig was dat verweerder stukken heeft opgevraagd in het kader
van zijn onderzoek. Dit alles is volgens klager onjuist, omdat klager wel degelijk
feitelijk heeft onderbouwd dat het de bedoeling was van verweerder om “ongezien op
de uitspraak van de kantonrechter af te gaan”. De onderbouwing blijkt volgens klager
uit de door hem geschetste gang van zaken rondom het opvragen van het vonnis.
2.6 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet
niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad
naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetsgronden niet slagen.
De raad onderschrijft het oordeel van de voorzitter; zij heeft de klacht terecht en
op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. De raad wil in aanvulling op de beslissing
van de voorzitter nog benadrukken dat een deken de bevoegdheid heeft om het onderzoek
naar een klacht in te richten en uit te voeren op de wijze die hem goeddunkt. Indien
de deken vermoedt dat een bepaald stuk waarvan hij het bestaan kent, voor het onderzoek
relevant kan zijn, dan staat het hem vrij het bij partijen op te vragen en bij zijn
onderzoek te betrekken. Verweerder heeft dat in deze zaak ook gedaan door bij klager
het vonnis van de kantonrechter op te vragen en dat past naar het oordeel van de raad
binnen een zorgvuldige taakopvatting.
4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe
gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De
raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, P.J.E.M. Nuiten, M. Laning en A. Schaberg, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 februari 2022.