ECLI:NL:TADRSGR:2022:177 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-648/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:177 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-10-2022 |
Datum publicatie: | 21-10-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-648/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
19 oktober 2022
in de zaak 22-648/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 10 augustus 2022 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) met kenmerk K004 2022 ia/jh en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel). De voorzitter heeft verder kennisgenomen van de e-mail van 25 augustus 2022, met bijlage, van de zijde van klager.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en zijn vrouw hebben geld geleend van de broer en schoonzus van klager.
Na het overlijden van de broer heeft de schoonzus verweerder gevraagd om bijstand
bij het innen van de openstaande leningen.
1.2 In het klachtdossier bevindt zich een certificaat inburgering van de vrouw
van klager van 1 september 2005. In het dossier bevindt zich ook een brief van 26
november 2020 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waaruit
blijkt dat de vrouw van klager met succes het basisexamen inburgering heeft afgelegd.
1.3 Op 19 februari 2020 heeft verweerder namens de schoonzus bij de rechtbank een
verzoek ingediend tot het leggen van conservatoir beslag op de pensioenuitkering van
klager en zijn vrouw.
1.4 Op 21 februari 2020 heeft verweerder, namens de schoonzus, klager en zijn vrouw
gedagvaard. De vordering houdt zakelijk weergegeven in dat de aan klager en zijn vrouw
verstrekte leningen worden terugbetaald.
1.5 Bij beschikking van 14 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter toestemming
gegeven om beslag te leggen op de pensioentegoeden van klager. De voorzieningenrechter
heeft bepaald dat de eis in de hoofdzaak binnen veertien dagen na beslaglegging moet
worden ingesteld.
1.6 Op 20 juli 2020 heeft verweerder het volgende geschreven aan de deurwaarder:
“Hierbij de uitspraak die we zojuist bespraken. Ik verzoek je vriendelijk nog voor
23 juli 2020 (dat is de betaaldatum waarop ABP dit aanvullende pensioen uitkeert,
…) het beslag te leggen.
Voor de zekerheid merk ik, met het oog op de overbetekening, nog op dat de wederpartij
in [buitenland] resideert. De dagvaarding in de bodemzaak is al uitgebracht onder
jullie kenmerk L(…)634, Deb: [klager] en als het goed is zijn de adresgegevens jullie
al bekend.”
1.7 Op 6 augustus 2020 heeft de advocaat van klager de deurwaarder erop gewezen
dat ten onrechte (ook) beslag is gelegd ten laste van de vrouw van klager. De deurwaarder
heeft vervolgens navraag gedaan bij verweerder. Op 12 augustus 2020 heeft verweerder
het volgende geschreven aan de deurwaarder:
“1. Het verlof is niet verleend ten laste van mevrouw (…) (zie voor de volledigheid
de uitspraak in als attachment) (…)”
1.8 Omdat klager in het buitenland woont is geen beslagvrije voet toegepast. De
mediator heeft de betrokkenen bij het geschil, onder wie de advocaten, bij e-mail
van 10 augustus 2020 laten weten dat de financiële situatie van klager en zijn vrouw
in de weg staat aan een evenwichtige mediation. Verweerder heeft dezelfde dag als
volgt gereageerd op het bericht van de mediator:
“Alhoewel ik van mening ben dat het van meerwaarde zou zijn wanneer ik u een en ander
telefonisch kan toelichten, meen ik dat mij dat niet zomaar vrij staat. Naar mijn
mening lijkt het er namelijk op dat de feitelijk toedracht van hoe de mediationafspraak
tot stand is gekomen niet helemaal helder is toegelicht. Als [advocaat klager] mij
toe staat u te bellen dan licht ik u een en ander graag toe. lk ga er overigens vanuit
dat u ook geen telefonisch contact of direct e-mailcontact met [advocaat klager] heeft.
Wanneer [advocaat klager] mij geen toestemming verleent u telefonisch te benaderen
verneemt u uiterlijk 17 augustus of het is gelukt tot een vergelijk te komen.”
1.9 Vervolgens is tussen betrokkenen debat ontstaan over toepassing van een beslagvrije
voet. In dit verband heeft verweerder op 11 augustus 2020 het volgende geschreven
aan de advocaat van klager:
“(…) A. BVV
Inmiddels is de beslagvrije voet opnieuw berekend (zie bijlage), gebaseerd op bijgevoegde
documenten. Het is niet bekend of mevrouw (…) zelfstandig inkomen heeft, dus gemakshalve
ben ik (in het voordeel van uw cliënten) ervan uitgegaan dat dit niet het geval is.
Uitgaande van de wel beschikbare documenten kom ik uit op een beslagvrije voet van
€ 867,15. Conform het woonlandbeginsel moet die beslagvrije voet nog worden gehalveerd,
waardoor de van toepassing zijnde beslagvrije voet (867,15 : 2)=) € 433,56 bedraagt.
De berekende beslagvrije voet is, wat cliënte betreft, niet voor onderhandeling vatbaar.
Wanneer uw cliënt zich akkoord verklaart met deze berekening dan zal dit aan zowel
de mediator, als de deurwaarder, worden doorgegeven. Vanzelfsprekend zegt uw cliënt
- met het accepteren van bovenstaande (en bijgevoegde) berekening - uitdrukkelijk
toe geen procedure op te starten bij de kantonrechter teneinde de beslagvrije voet
te doen vaststellen of het beslag te doen opheffen door een voorzieningenrechter.
B. Voorstel BPL
In aanvulling op de beslagvrije voet stelt cliënte voor - om uw cliënt (onverplicht)
tegemoet te komen - om het bedrag dat uw cliënt van BPL krijgt uitgekeerd in mindering
te brengen op de beslagvrije voet, waarna het beslag op die BPL-uitkering wordt doorgehaald.
In dat geval krijgt [klager] het BPL-pensioen wél volledig uitgekeerd, maar wordt
dit per saldo ingehouden op het ABP-pensioen.
Graag verneem ik uiterlijk 14 augustus 2020 of uw cliënt de berekening accepteert
onder de hiervoor vermelde voorwaarden. Daarnaast verneem ik graag uiterlijk 14 augustus
2020 of uw cliënt het aanvullende (onder B vermelde) voorstel accepteert. Die termijn
is zo kort, opdat we de mediator tijdig kunnen informeren. Ook verneem ik nog graag
of u mij toestemming verleent de mediator te bellen.
Volledigheidshalve vermeld ik dat uitvoerige correspondentie omtrent de berekening
van de beslagvrije voet niet op prijs wordt gesteld.”
1.10 Op basis van het hiervoor in 1.9 bedoelde voorstel hebben partijen overeenstemming
bereikt en verweerder heeft de deurwaarder en de mediator hiervan op 17 augustus 2020
op de hoogte gesteld.
1.11 Op 12 augustus 2021 heeft verweerder, namens de schoonzus, klager en zijn
vrouw in kort geding gedagvaard voor de behandeling op 30 september 2021. De dagvaardingstermijn
is door de voorzieningenrechter verkort.
1.12 Op 17 augustus 2021 heeft verweerder de Engelse vertaling van het exploot
van 12 augustus 2021 dat aan het Parket is betekend naar de deurwaarder gestuurd.
1.13 Op 22 september 2021 heeft de neef van klager (zoon van de schoonzus) het
certificaat van inburgering van de vrouw van klager naar verweerder gestuurd. De neef
heeft daarbij geschreven dat de vrouw van klager een tijd in Nederland heeft gewoond
en dat zij in 2015 taallessen heeft gevolgd.
1.14 Op 15 november 2021 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
1) Verweerder heeft verzuimd om de adreswijziging van klager aan de rechtbank door
te geven, met als gevolg dat de rechter op het verkeerde been is gezet en een vonnis
(beschikking) met een verkeerde woonplaats heeft gewezen.
2) Verweerder heeft bewust de rechter in kortgeding verkeerd geïnformeerd.
3) Verweerder heeft de beschikking niet gelezen en heeft die niet door de rechtbank
laten wijzigen. Hierdoor heeft hij de uitvoerder (de deurwaarder) van deze beschikking
voor een moeilijke opdracht gezet. Verweerder heeft dit vonnis eigenlijk misbruikt.
4) Verweerder heeft de doodzonde begaan als advocaat om een beschikking te laten
uitvoeren die er niet was. Verweerder heeft niet gedaan wat er van een advocaat kan
worden verwacht.
5) Verweerder heeft niet voldaan aan hetgeen gesteld is in artikel 476b leden 1
en 3 Rv (geldend eind augustus 2020) met betrekking tot de berichten van de derden
beslagenen (de pensioenfondsen).
6) Verweerder heeft getracht om het recht van klager, op informatie bij en contact
met de deurwaarder omtrent het beslag, aan banden te leggen.
7) Verweerder heeft getracht om klager het recht op een rechter te ontzeggen.
8) Verweerder heeft de start van de mediation onnodig beïnvloed. Ook heeft verweerder
zich bemoeid met de inhoud van de mediation door de mediator te bewegen tot het niet
bespreekbaar maken van het opheffen van het beslag.
9) Verweerder heeft ten onrechte de ministerieplicht gebruikt om inzicht te krijgen
op de correspondentie (en privacy gegevens) tussen klager en de deurwaarder.
10) Verweerder heeft zich niet gehouden aan het privacy reglement (van de deurwaarder),
waartoe hij door de ministerieplicht wel verplicht was (een afgeleide verplichting).
11) Verweerder heeft herhaaldelijk gesjoemeld met de termijnen en de juistheid
van de dagvaardingen. Hij heeft de rechter een vals beeld geschetst. Hij schuift alle
verantwoordelijkheid af naar anderen.
12) Verweerder heeft onbevoegd gebruik gemaakt van gegevens uit het IND dossier
van de vrouw van klager, teneinde haar kennis van de Nederlandse taal aan te tonen
2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna,
voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent
dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline
gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid
toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt.
Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat
(1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt
waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn,
of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn
cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee
een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking
moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient
te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en
dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
Klachtonderdelen 1) en 3) gedeeltelijk
4.2 Naar het oordeel van de voorzitter was het aan de advocaat van klager om de
rechtbank te informeren over de adreswijziging. Het was niet aan verweerder, de advocaat
van de wederpartij van klager, om dit te doen. Klachtonderdeel 1 en dit aspect van
klachtonderdeel 3 zijn kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 2)
4.3 Klager stelt, zo begrijpt de voorzitter, dat verweerder gebruik heeft gemaakt
van twee versies van hetzelfde document zonder de rechter te informeren over de herkomst
en het bestaan van de twee versies.
4.4 Verweerder heeft aangevoerd dat hij in een procedure een vrij complex Exceldocument
heeft overgelegd, welk document tot stand is gekomen na heen en weer corresponderen
met de advocaat van klager. Kennelijk, zo begrijpt verweerder klager, verschillen
enkele niet-relevante woorden in dit document met die in een andere versie. Verweerder
ziet niet in hoe dit tot een gedragsrechtelijk vewijt kan leiden, zeker niet “omdat
er tig van dergelijke overzichten zijn overgelegd en uiteindelijk maar één document
als het juiste (volgens (…) cliënte en haar familie) is gepresenteerd”.
4.5 Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager dit onderdeel van de klacht
in het licht van het verweer onvoldoende feitelijk en onvoldoende ondubbelzinnig onderbouwd.
Het is de voorzitter verder niet gebleken dat klager door de gang van zaken in zijn
belangen is geschaad. Klachtonderdeel 2 is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 3) vervolg
4.6 Klager verwijt verweerder onder klachtonderdeel 3 dat hij de deurwaarder een
lastige opdracht heeft gegeven, omdat het adres in de beschikking die ten grondslag
lag aan het te leggen beslag onjuist was.
4.7 Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager bij dit aspect van klachtonderdeel
3 geen rechtstreeks belang. Dit deel van klachtonderdeel 3 is kennelijk niet-ontvankelijk.
4.8 Het verwijt dat verweerder de beschikking heeft misbruikt mist feitelijke grondslag
en is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 4)
4.9 De deurwaarder heeft beslag gelegd op pensioentegoeden van de vrouw van klager,
terwijl de beschikking van de rechtbank daarvoor geen bevoegdheid gaf. Volgens klager
heeft verweerder hiertoe opdracht gegeven.
4.10 Verweerder heeft aangevoerd dat hij geen opdracht aan de deurwaarder heeft
gegeven voor het leggen van beslag ten laste van de vrouw van klager.
4.11 De voorzitter overweegt dat stelling van klager dat het beslag op de pensioentegoeden
van zijn vrouw zijn gelegd in opdracht van verweerder geen steun vindt in het klachtdossier.
Klachtonderdeel 4 is onvoldoende feitelijk onderbouwd en daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 5)
4.12 Volgens klager is beslag gelegd op zijn pensioentegoeden en had hij een afschrift
van het beslagexploot moeten ontvangen. Hij heeft echter niets ontvangen en maakt
verweerder hiervan een verwijt.
4.13 Verweerder heeft aangevoerd dat de correspondentie overeenkomst artikel 476b
Rv via de deurwaarder is verlopen en dat hij niets heeft ontvangen. Klager heeft dit
betwist en heeft daarbij verwezen naar correspondentie die hij niet heeft overgelegd.
De voorzitter kan daarom de juistheid van de stelling van klager niet vaststellen.
4.14 De voorzitter voegt toe dat op verweerder geen wettelijke plicht rustte om
de stukken aan klager te verstrekken. Deze plicht berustte bij de deurwaarder.
4.15 Het voorgaande betekent dat klachtonderdeel 5 als onvoldoende onderbouwd kennelijk
ongegrond is.
Klachtonderdelen 6), 9) en 10)
4.16 Klachtonderdelen 6, 9 en 10 zien op de verhouding tussen verweerder, de deurwaarder
en klager. De klachtonderdelen worden daarom gezamenlijk behandeld.
4.17 Klager stelt dat de deurwaarder door verweerder onder druk is gezet om gevoelige
gegevens van klager te verstrekken. Verweerder heeft vervolgens misbruik gemaakt van
de gegevens die hij via de deurwaarder heeft verkregen, waarbij het in het bijzonder
gaat om medische gegevens. Verweerder heeft in dit verband misbruik gemaakt van de
ministerieplicht van de deurwaarder.
4.18 Verweerder heeft aangevoerd dat de deurwaarder hem op eigen initiatief stukken
heeft verstrekt. Dat de deurwaarder daarvoor kennelijk door de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders
op de vingers is getikt valt verweerder niet te verwijten. Verweerder heeft betwist
dat hij de deurwaarder ergens toe heeft gedwongen. Over de medische gegevens die verweerder
in een procedure heeft overgelegd heeft verweerder gesteld dat de deurwaarder deze
vrijwillige en ongevraagd aan hem heeft verstrekt. Verweerder heeft deze gegevens
vervolgens gebruikt om het standpunt van zijn cliënte, namelijk dat sprake was van
een spoedeisend belang, te onderbouwen.
4.19 De voorzitter heeft geen grond om aan te nemen dat verweerder de deurwaarder
op oneigenlijke gronden heeft bewogen om informatie te verstrekken. Klager heeft dit
onderdeel van de klacht onvoldoende feitelijk onderbouwd.
4.20 De voorzitter kan begrijpen dat het voor klager onprettig was dat verweerder
medische gegevens heeft overgelegd in een procedure. Dit is echter onvoldoende om
vast te stellen dat verweerder onbetamelijk heeft gehandeld. Daarvoor is nodig dat
de belangen van klager onnodig of onevenredig zijn geschaad door het overleggen van
de medische gegevens, zonder dat verweerder daarmee een redelijk doel diende. Daarvan
is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake.
4.21 De omstandigheid dat de deurwaarder in verband met het verstekken van informatie
aan verweerder door de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders op zijn vingers is getikt maakt
het voorgaande niet anders. De onbetamelijke gedraging van de deurwaarder valt verweerder
niet aan te rekenen.
4.22 Klachtonderdelen 6, 9 en 10 zijn kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 7)
4.23 Klager stelt dat een beslagvrije som is vastgesteld. Verder zou via mediation
worden bezien of de zaak kon worden geschikt. Verweerder wilde aan de mediation twee
voorwaarden verbinden. De eerste hield in dat verweerder moest afzien van een gang
naar de kantonrechter in verband met het vaststellen van een beslagvrije som. De tweede
voorwaarde was dat klager bij de rechtbank niet mocht verzoeken om opheffing van het
beslag.
4.24 Verweerder heeft aangevoerd dat er onderhandeld is en dat partijen tot overeenstemming
zijn gekomen.
4.25 De voorzitter is van oordeel dat verweerder met het stellen van de voorwaarden
niet onbetamelijk heeft gehandeld. Het stond verweerder vrij om deze voorwaarden voor
te stellen. De voorzitter neemt bij zijn oordeel in aanmerking dat de voorwaarden
niet in de weg hebben gestaan aan het bereiken van overeenstemming. Klachtonderdeel
7 is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 8)
4.26 Volgens klager heeft verweerder een bericht gestuurd naar de mediator “met
de verwijzing dat het beslag niet kon worden opgeheven”. Hiermee heeft verweerder
gesuggereerd dat klager “anders de mediation zou blokkeren/vertragen en het beslag
bedoeld was om de mediation te starten en goed te beëindigen”. Verweerder heeft hiermee
de start van de mediation onnodig beïnvloed. Ook heeft verweerder zich bemoeid met
de inhoud van de mediation door de mediator te bewegen tot het niet bespreekbaar maken
van het opheffen van het beslag. Daarmee heeft verweerder zich “zeker bemoeid om niet
te komen tot een minnelijke regeling”.
4.27 Verweerder heeft gereageerd op een bericht van de mediator door middel van
de hiervoor in 1.9 weergegeven e-mail. De e-mail van verweerder heeft tot doel een
belemmering bij de start van de mediation de weg te werken. Enkele dagen later hebben
partijen ook overeenstemming bereikt over de toepassing van een beslagvrije voet.
Uit het bericht van verweerder blijkt niet van beïnvloeding van de mediator. Voor
zover klager stelt dat verweerder anderszins heeft geprobeerd de mediator te beïnvloeden
heeft klager deze stelling onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel 8 is
daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 11)
4.28 Verweerder heeft aangevoerd dat de dagvaarding rechtsgeldig en tijdig is betekend
en dat de vertaling van de dagvaarding is nagezonden. Verweerder heeft verder aangevoerd
dat klager in de procedure is verschenen, dat hij binnen de kaders van de procedure
geen bezwaar heeft gemaakt tegen de gang van zaken rondom het uitbrengen van de dagvaarding
en dat partijen de zaak hebben geschikt. Volgens verweerder zijn de belangen van klager
niet geschaad.
4.29 De voorzitter heeft, het verweer in aanmerking genomen, geen grond om vast
te stellen dat verweerder rondom het uitbrengen van de dagvaarding onzorgvuldig of
onbetamelijk heeft gehandeld. Klager heeft dit onderdeel van de klacht onvoldoende
feitelijk onderbouwd en klachtonderdeel 11 is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 12)
4.30 De voorzitter stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een
klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen
of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
4.31 Klachtonderdeel 12 ziet op documenten die uitsluitend de vrouw van klager
betreffen. Het recht om op dit punt te klagen berust daarom bij haar en niet bij klager.
Klager is in klachtonderdeel 12 kennelijk niet-ontvankelijk.
4.32 De voorzitter voegt toe dat klager bij diverse klachtonderdelen naar voren
heeft gebracht dat verweerder de rechtbank ten onrechte heeft geïnformeerd dat klagers
vrouw de Nederlandse taal beheerst. Ook voor dit onderdeel van de klacht geldt dat
de bevoegdheid om erover te klagen berust bij de vrouw van klager en niet (ook) bij
klager zelf. Ook in zoverre is klager in de klacht niet-ontvankelijk.
Vergoeding
4.33 Omdat geen van de klachtonderdelen doel treft, bestaat geen grond voor toewijzing
van een schadevergoeding.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk
zoals overwogen in 4.7, 4.31 en 4.32;
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, voor het overige kennelijk
ongegrond
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2022.