ECLI:NL:TADRSGR:2022:176 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-646/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:176 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-10-2022 |
Datum publicatie: | 21-10-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-646/DH/DH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit van dienstverlening en de communicatie gedeeltelijk niet ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 19 oktober 2022 in de zaak 22-646/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen
van de brief van 4 augustus 2022 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Den Haag (hierna: de deken) met kenmerk K136 2021 ia/nm en van de op de inventarislijsten
genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel). De
voorzitter heeft verder kennisgenomen van:
- de e-mail van 22 augustus 2022, met bijlagen, van de zijde van klaagster;
- de e-mail van 5 september 2022, met bijlagen, van de zijde van klaagster;
- de e-mail van 6 september 2022, met bijlagen, van de zijde van verweerster;
- de e-mail van 8 september 2022 (3.21 uur), met bijlagen, van de zijde van klaagster;
- de e-mail van 8 september 2022 (9.12 uur) van de zijde van klaagster.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerster heeft klaagster in het kader van een echtscheidingsverzoek bijgestaan.
1.2 Op 18 december 2017 heeft verweerster een concept echtscheidingsverzoek met
nevenvorderingen naar klaagster gestuurd.
1.3 Op 10 januari 2018 heeft verweerster namens klager het verzoek tot echtscheiding
met nevenvorderingen ingediend bij de rechtbank.
1.4 Mr. O heeft op 22 januari 2018 namens de man gereageerd op het verzoek. Mr.
O heeft het volgende geschreven:
“(…) Ik constateer dat uw cliënte u niet volledig heeft geïnformeerd. Partijen zijn
namelijk reeds op 26 september 2017 in Egypte gescheiden. Bijgaand treft u aan de
zogenaamde "divorce entry" waaruit blijkt dat de echtscheiding onherroepelijk is geworden.
De echtscheidingsprocedure is een formele procedure geweest en is mede tot stand gekomen
door de Nederlandse ambassade in Egypte. Inmiddels is de echtscheiding in Nederland
erkend en ook als zodanig in het daartoe bestemde register ingeschreven. Als bijlage
treft u aan een kopie van de betreffende stukken alsook van het overzicht zoals in
de Basisregistratie Personen is opgenomen.
Het bovenstaande betekent dan ook dat uw cliënte daar waar het het verzoek tot echtscheiding
betreft niet ontvankelijk is. Dit zo zijnde kan de rechtbank ook niet de nevenverzoeken
in behandeling nemen. (…)”
1.5 Op 4 februari 2018 heeft verweerster het bericht van mr. O aan klaagster voorgelegd
en gevraagd te reageren. Verweerster heeft in het bijzonder gevraagd of klaagster
kan instemmen met intrekking van het verzoekschrift.
1.6 Op 6 februari 2018 heeft verweerster het volgende aan klaagster geschreven:
“Dinsdag 6 februari 2018 heb ik u bij (…) gesproken over het bericht van de wederpartij
dat u reeds in Egypte gescheiden bent. U heeft in dit gesprek toegegeven dat er inderdaad
een echtscheidingsprocedure aanhangig was gemaakt in Egypte. Ik heb aangegeven dat
ik moeilijk mijn werk kan doen wanneer u belangrijke details, zoals een echtscheidingsprocedure
in Egypte, voor mij verzwegen houdt. Ik heb u vervolgens uitgelegd dat er niet op
twee plaatsten tegelijk een echtscheidingsprocedure aanhangig kan worden gemaakt.
De Egyptische echtscheiding is reeds uitgesproken en, volgens de stukken van de wederpartij,
in Nederland geregistreerd. Ik heb u geadviseerd om met de stukken van de wederpartij
naar de gemeente (…) te gaan om te zorgen dat de Egyptische echtscheiding al daar
wordt geregistreerd. Afgesproken is voorts dat ik namens u de echtscheidingsprocedure
zal intrekken.
U verzoekt mij om in een aparte procedure partneralimentatie te vragen. Ik zal de
wederpartij om financiële stukken vragen om de alimentatieprocedure te kunnen starten.
Indien ik geen financiêle stukken van de wederpartij mag ontvangen dan kunt u dat
bij de Sociale Dienst kenbaar maken en kan de Sociale Dienst de wederpartij zelf aanschrijven
met een bijstandsverhaal. De rechtbank zal zonder financiële stukken van de wederpartij
uw verzoek om partneralimentatie als onvoldoende onderbouwd beschouwen en hoogst waarschijnlijk
afwijzen.
U geeft tenslotte aan aanspraak te willen maken op goederen in Egypte en dat er geld
is dat u toekomt. U geeft echter aan dit niet met stukken te kunnen onderbouwen. In
dat geval kan ik niets voor u betekenen. De rechter wil altijd onderbouwing zien van
de verzoeken die worden gedaan. Bij gebrek aan onderbouwing wordt uw verzoek op die
grond door de rechtbank afgewezen. Mocht u in de toekomst wel beschikken over bewijsmiddelen
voor wat betreft geldleningen en bezittingen in Egypte dan bent u altijd welkom om
contact met mij op te nemen.”
1.7 Op 16 februari 2018 heeft verweerster het verzoekschrift ingetrokken. Verweerster
heeft klaagster en mr. O dezelfde dag laten weten dat het verzoek is ingetrokken.
Aan klaagster heeft verweerster geschreven dat de intrekking betekent dat zij het
dossier van klaagster zal sluiten en dat het dossier geen originele stukken bevat.
1.8 Op 6 maart 2018 heeft mr. O het volgende aan verweerster geschreven:
“(…) Uw cliënt beschikt over zowel vermogen als over inkomsten. Dit beide van dien
aard dat zij niet voor een bijstandsuitkering in aanmerking komt. Van de gemeente
(…) heb ik begrepen dat zij een en ander niet heeft opgegeven bij haar aanvraag. De
afdeling fraude van de gemeente (…) heeft inmiddels contact met mij opgenomen met
de mededeling dat onderzoek gedaan wordt.
Gezien het bovenstaande zal ik u daar waar het de financiën van cliënt betreft niet
informeren. Met betrekking tot een eventuele partneralimentatie deel ik u nog mede
dat uw cliënte gezien haar vermogen alsook gezien haar inkomsten daaraan geen behoefte
heeft. (…)”
1.9 Op 27 maart 2018 heeft verweerster het volgende geschreven aan klaagster:
“Tot op heden heb ik, zoals verwacht, nog geen financiële bescheiden van de wederpartij
mogen ontvangen. Ik verzoek u dan ook dit schrijven aan de Sociale Dienst te overhandigen.
Zonder onderbouwing van de financiële bescheiden van de wederpartij wordt uw verzoek
om partneralimentatie hoogst waarschijnlijk bij gebrek aan onderbouwing afgewezen.
De Sociale Dienst kan de wederpartij benaderen met een bijstandsverhaal. Ik zal overgaan
tot het sluiten en archiveren van dit dossier.
Dit dossier zal de komende vijf jaar in het archief van mijn kantoor worden bewaard.
Als het nodig is dan kunt u tot 5 jaar na dagtekening van deze brief uw dossier opvragen.
Voor de goede orde merk ik hierbij op dat er in het dossier geen originele stukken
aanwezig zijn. (…)”
1.10 Op 13 december 2019 heeft klaagster verweerster gevraagd om haar huwelijkscertificaat
terug te sturen.
1.11 Op 23 juli 2020 heeft mr. G aan verweerster geschreven dat hij klaagster bijstaat
in verband met door haar gewenste partneralimentatie. Mr. G heeft verweerster gevraagd
om het dossier te verstrekken. Op 10 november 2020 heeft mr. G een herinnering naar
verweerster gestuurd. Op 11 november 2020 heeft klaagster aan mr. G laten weten dat
zij er niet in slaagt om haar stukken van verweerster te krijgen, hoewel ze al vaak
contact met verweerster heeft gezocht.
1.12 Op 11 november 2020 heeft verweerster als volgt gereageerd:
“Bedankt voor de herinnering, uw eerdere e-mail is inderdaad volledig aan mijn aandacht
ontsnapt. Ik zal u het dossier via Zivver doen toekomen. Voor zover ik weet heb ik
geen originele stukken in het dossier zitten. Van de rechtbank heb ik die ook niet
retour ontvangen na het intrekken van het echtscheidingsverzoek. Ik heb de rechtbank
hier nog om gevraagd en enkel een kopie ontvangen. Uit het dossier blijkt ook niet
dat er een originele huwelijksakte is ingediend. (…)”
1.13 Op 24 december 2020 heeft de gemeente aan klaagster meegedeeld dat onderzoek
heeft plaatsgevonden naar de echtscheiding en dat daaruit is gebleken dat die niet
geldig is. De gemeente heeft meegedeeld dat het voornemen bestaat om de echtscheiding
onjuist te verklaren.
1.14 Bij beslissing van 22 februari 2021 heeft de gemeente de Egyptische echtscheiding
van klaagster en de man onjuist verklaard. De man heeft tegen de beslissing bezwaar
ingesteld.
1.15 Op 8 juli 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerster ingediend.
1.16 Op 15 juli 2021 is klaagster ervan op de hoogte gesteld dat het door de man
ingediende bezwaar ongegrond is verklaard.
1.17 Op 9 juni 2022 heeft mr. G namens klaagster aan de rechtbank gevraagd of verweerster
de originele Egyptische huwelijksakte bij het verzoekschrift uit 2018 had gevoegd
en, zo ja, of het originele document aan verweerster is geretourneerd.
1.18 Op 10 juni 2022 heeft de rechtbank aan mr. G geschreven dat “de originele
huwelijksakte op 3 februari 2022 aan [verweerster] is geretourneerd”.
1.19 Op 6 september 2022 heeft een medewerker van de rechtbank het volgende aan
verweerster geschreven:
“(…) De eerder gezonden email (…) is niet correct. Op 3 februari 2020 hebben we geen
stukken geretourneerd, maar is het verzoek van u binnengekomen om de originele huwelijksakte
te retourneren.
Inmiddels heb ik het dossier vanuit het archief ontvangen en hier zit geen originele
huwelijksakte in, alleen een kopie. (…)”
1.20 Uit een pagina van een beschikking van de rechtbank blijkt dat de (Nederlandse)
rechter de echtscheiding tussen klaagster en de man heeft uitgesproken. Niet blijkt
wanneer dat is gebeurd.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft ten onrechte de namens klaagster ingestelde echtscheidings-
en alimentatieprocedure stopgezet, omdat klaagster volgens de man al gescheiden was.
b) Verweerster heeft klaagster onvoldoende geïnformeerd over de door de man in
Egypte aangevraagde echtscheiding.
c) Verweerster heeft ondanks de verzoeken van klaagster geweigerd stukken van klaagster
terug te sturen.
d) Verweerster heeft niets van zich laten horen, terwijl klaagster een klacht had
ingediend.
2.2 De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden
hierna, voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Vervaltermijn
4.1 Artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk
is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager
heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of
nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde
in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een
niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten
van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt
de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen
redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
Klachtonderdeel a) intrekking alimentatieverzoek
4.2 De voorzitter begrijpt dat klaagster verweerster verwijt dat zij na de intrekking
van het verzoekschrift geen afzonderlijke alimentatieprocedure is gestart. Naar het
oordeel van de voorzitter is klaagster in klachtonderdeel a, voor zover het betrekking
heeft op het alimentatieverzoek, niet-ontvankelijk. In aanmerking genomen dat verweerster
haar werkzaamheden voor klaagster op 27 maart 2018 heeft gestaakt is de klacht over
dit onderwerp na de hiervoor bedoelde vervaltermijn ingediend.
Klachtonderdeel a) intrekking echtscheidingsverzoek
4.3 Klaagster stelt dat zij pas nadat de gemeente de Egyptische echtscheiding onjuist
had verklaard wist dat verweerster het verzoekschrift ten onrechte had ingetrokken.
De stelling van klaagster is dat zij pas vanaf dat moment kon klagen over dit onderwerp.
Met de deken volgt dat voorzitter deze redenering en dat betekent dat klaagster in
dit onderdeel van de klacht ontvankelijk is.
4.4 Het klachtonderdeel is naar het oordeel van de voorzitter echter kennelijk
ongegrond. Weliswaar bleek de Egyptische echtscheiding geen stand te houden en is
de echtscheiding later uitgesproken door de Nederlandse rechter, maar de beslissing
van verweerster om het echtscheidingsverzoek in te trekken moet worden beoordeeld
aan de hand van de gegevens die haar in februari 2018 bekend waren. Uit die informatie
volgde dat er sprake was van een reeds ingeschreven echtscheiding. Dit bleek uit de
gegevens die verweerster ontving van mr. O. Verweerster had in 2018 dus goede grond
om het verzoek in te trekken.
Klachtonderdeel b)
4.5 Verweerster heeft haar bijstand aan klaagster eind maart 2018 gestaakt. Klaagster
heeft op 8 juli 2021 de klacht ingediend. Dit is na de vervaltermijn van drie jaar
en de klachtonderdeel b is in zoverre niet-ontvankelijk.
4.6 Voor zover klaagster zich op het standpunt stelt dat verweerster haar op een
later moment had moeten informeren over de gevolgen van de Egyptische echtscheiding
geldt allereerst dat verweerster na 27 maart 2018 geen bijstand aan klaagster heeft
verleend, zodat het in beginsel niet op haar weg lag om klaagster te informeren over
ontwikkelingen in de zaak. Verweerster heeft daarnaast aangevoerd dat zij na het indienen
van het verzoekschrift via de advocaat van de man heeft vernomen dat klaagster en
de man al gescheiden waren. Pas na de informatie die klaagster heeft verstrekt in
deze klachtprocedure is verweerster ervan op de hoogte geraakt dat de gemeente de
Egyptische echtscheiding niet heeft erkend. Het dossier geeft geen aanleiding om te
veronderstellen dat dit onjuist zou zijn.
4.7 Klachtonderdeel b is daarom in zoverre kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.8 Uit het klachtdossier blijkt dat verweerster het echtscheidingsdossier op verzoek
van de nieuwe advocaat van klaagster heeft verstrekt. De stelling van klaagster dat
zij veelvuldig heeft moeten vragen om toezending van het dossier is niet feitelijk
onderbouwd. De voorzitter heeft ook geen grond om aan te nemen dat zich in het dossier
van verweerster originele stukken bevonden. Dit betekent dat klaagster klachtonderdeel
c onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Dat over de aanwezigheid van originele stukken
verwarring is ontstaan door de informatie van de rechtbank valt verweerster niet aan
te rekenen. Klachtonderdeel c is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.9 Verweerster heeft betwist dat klaagster bij haar kantoor een klacht heeft ingediend.
Klaagster heeft haar verwijt niet feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel d is bij gebrek
aan feitelijke onderbouwing kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet, niet-ontvankelijk
zoals overwogen in 4.2 en 4.5;
de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2022.