ECLI:NL:TADRSGR:2022:166 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-527/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:166
Datum uitspraak: 05-10-2022
Datum publicatie: 07-10-2022
Zaaknummer(s): 22-527/DH/DH
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk ivm tijdsverloop.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 oktober 2022 in de zaak 22-527/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 23 juni 2022 met kenmerk K299 2021, door de raad ontvangen op 23 juni 2022, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4 (inhoudelijk) en 1 tot en met 5 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlage van klaagster van 22 augustus 2022.

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klaagster heeft zich in 2013 tot het kantoor van verweerster gewend voor bijstand. Klaagster wenste bijstand bij het aansprakelijk stellen van een gemeente, alsmede twee integriteitsonderzoekers en een raadslid van de gemeente. Verweerster heeft haar bijgestaan bij het tuchtrechtelijke deel van de kwestie.
1.2    Bij brief van 11 maart 2018 heeft klaagster de klachtenfunctionaris van verweersters kantoor benaderd.
1.3    De klachtenfunctionaris heeft bij brief van 16 maart 2018 gereageerd.
1.4    Vervolgens heeft klaagster in mei en augustus 2018 brieven gestuurd aan de klachtenfunctionaris.
1.5    De klachtenfunctionaris heeft vervolgens bij brief van 30 augustus 2018 gereageerd.
1.6    Op 31 december 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat zij te kort is geschoten in haar dienstverlening aan klaagster.
2.2    Klaagster stelt dat verweerster onder meer onjuist heeft geadviseerd over de mogelijkheid van incidenteel appel en nalatig is geweest in het aansprakelijk stellen van betrokken partijen.
2.3    Klaagster stelt zij verder dat zij tot en met december 2018 met de klachtenfunctionaris heeft gecorrespondeerd en dat de klachtenfunctionaris haar op de beroepsmogelijkheden en termijnen had moeten wijzen. Klaagster had het idee dat ze vijf jaar de tijd had om een klacht in te dienen. Klaagster stelt ook dat gerekend moet worden vanaf december 2018 en dat ze daarom tijdig een klacht heeft ingediend. Verweerster had bovendien uit het verloop van de interne klachtbehandeling kunnen begrijpen dat klaagster haar klacht zou doorzetten. 

3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. 

4    BEOORDELING
Beoordeling klacht
4.1    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klaagster ontvankelijk is in haar klacht. 
4.2    De voorzitter stelt vast dat klaagsters klacht in de kern ziet op de kwaliteit van dienstverlening van verweerster in de periode van 2013 tot uiterlijk augustus 2018, gelet op het feit dat de (laatste) brief van de klachtenfunctionaris dateert van 30 augustus 2018. Klaagster heeft pas op 31 december 2021 een klacht ingediend tegen verweerster. Zij stelt dat ze daarmee op tijd is, omdat zij tot december 2018 met de klachtenfunctionaris heeft gecorrespondeerd over de zaak. De voorzitter kan dit evenwel niet vaststellen, nu het dossier geen stukken bevat waaruit dit blijkt. De voorzitter is dan ook van oordeel dat klaagster haar klacht niet binnen de termijn van drie jaren na kennisneming heeft ingediend. Van bijzondere omstandigheden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, is niet gebleken. De klacht wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard en aan een inhoudelijke beoordeling komt de voorzitter dan niet meer toe. 
4.3    Voor zover klaagster stelt dat verweerster of de klachtenfunctionaris haar had moeten wijzen op de termijn van het indienen van een tuchtklacht bij de deken, geldt dat op hen geen verplichting daartoe rustte. Het was netjes geweest als zij klaagster daarop hadden gewezen, maar indien zij dit hebben nagelaten, is dat niet onbetamelijk.
Tot slot
4.4    Voor zover klaagster ook verwijten maakt aan het adres van de klachtenfunctionaris, geldt dat de voorzitter in deze tuchtzaak slechts oordeelt over de vraag of verweerster zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelen advocaat betaamt. De verwijten aan het adres van de klachtenfunctionaris worden daarom buiten beschouwing gelaten.  

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2022.