ECLI:NL:TADRSGR:2022:165 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-525/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:165 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-10-2022 |
Datum publicatie: | 07-10-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-525/DH/RO |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over laten verstrijken beroepstermijn kennelijk ongegrond, omdat dit gezien de omstandigheden voor rekening en risico van klaagster komt. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 oktober 2022 in de zaak 22-525/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 9 juni 2022 met kenmerk R 2022/48, door de raad ontvangen op 9 juni 2022, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is verwikkeld (geweest) in verschillende procedures op het gebied
van familie- en jeugdrecht waaronder, zo begrijpt de voorzitter, jeugdbeschermingsmaatregelen
ten aanzien van haar kinderen.
1.2 Er zijn twee beschikkingen gewezen, waartegen klaagster hoger beroep wenste
in te stellen. Verweerder heeft klaagster eerder bijgestaan in een procedure, maar
niet in de procedures die ten grondslag lagen aan deze beschikkingen.
1.3 Bij e-mail van 12 april 2021 om 23.01 uur heeft klaagster de twee beschikkingen
aan verweerder gezonden, met het verzoek “de termijn om hoger beroep in te stellen
te verlengen”, omdat de hoger beroeps termijn op 14 april 2021 zou aflopen.
1.4 Op 13 april 2021 om 12:08 uur heeft klaagster via WhatsApp aan verweerder onder
meer het volgende gestuurd:
“Kunt u mij berichten of u binnen de termijn het Hoger Beroep formeel heeft ingesteld,
dan wel of u voornemens bent dat vandaag nog te gaan doen?”
1.5 Op 13 april 2021 om 14:59 uur heeft verweerder per e-mail gereageerd en geschreven:
“Tot mijn zeer grote spijt moet ik u berichten dat ik hiervoor geen tijd heb. Ik adviseer
u met klem om deze vraag ook bij [mr. S] neer te leggen.”
1.6 Klaagster heeft (kennelijk diezelfde dag) gereageerd en onder meer geschreven:
“Ik had met u afgesproken dat ik u dit hoger beroep zou doen toekomen, uw mail is
in mijn spam terecht gekomen, en ik zie het nu pas. (…)
Ik kan het niet zelf, dat wil zeggen de wet bepaalt procesvertegenwoordiging, - want
dat zou beter zijn dacht ik om mijn belangen te vertegenwoordigen, anders vroeg ik
u niet, hoger beroep instellen, en een andere advocaat vragen gaat niet meer, want
kantoortijd is voorbij.”
1.7 Op 18 november 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over
verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij de beroepstermijn
heeft laten verstrijken.
2.2 Klaagster stelt dat zij op 13 april 2021 om 18.15 uur kennis nam van de e-mail
van verweerder. Zij stelt dat verweerder haar te laat heeft bericht en via het verkeerde
medium. Verweerder had, direct na verzending van zijn e-mail, moeten nagaan of zijn
bericht klaagster wel had bereikt. Hij had klaagster bovendien via WhatsApp op de
hoogte kunnen stellen. Dat heeft hij nagelaten, waardoor klaagster niet tijdig kennis
heeft genomen van zijn bericht en zij geen kans meer had om een andere advocaat te
zoeken. Klaagster stelt dat zij verweerder heeft benaderd, omdat het haar bekend was
dat verweerder haar hoger beroep zou doen. De doorverwijzing door verweerder naar
mr. S is te laat en onzorgvuldig, omdat mr. S niet werkzaam is op het gebied van hoger
beroep.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen en nalaten van verweerder op/rondom 13 april
2021, terwijl verweerder op dat moment niet klaagsters advocaat was. Wel heeft hij
in het verleden, in een andere procedure, klaagsters belangen behartigd.
4.2 In het algemeen heeft een advocaat een uitgebreide zorgplicht tegenover zijn
cliënten. Die zorgplicht, die in beginsel aangenomen zou kunnen worden omdat klaagster
voorheen cliënt is geweest, strekt niet zo ver dat aan verweerder verweten kan worden
dat de beroepstermijn ongebruikt is verlopen. De voorzitter overweegt daartoe als
volgt.
4.3 Klaagster heeft, op de een-na-laatste dag voor het verlopen van de beroepstermijn
(’s avonds laat), verweerder benaderd met het verzoek om hoger beroep in te stellen
tegen twee beschikkingen. Daarbij staat vast dat klaagster in deze procedures bij
de rechtbank niet werd bijgestaan door verweerder. Naar het oordeel van de voorzitter
is het klaagsters verantwoordelijkheid om tijdig op zoek te gaan naar een advocaat
die namens haar hoger beroep in wil stellen. Door verweerder pas twee dagen voor het
verlopen van de beroepstermijn en alleen per e-mail te benaderen, heeft zij een aanzienlijk
risico genomen. Het is verder klaagsters verantwoordelijkheid om haar berichten en
e-mails bij te houden, zeker indien zij een reactie op een dergelijk belangrijk en
dringend verzoek verwacht. Nu klaagster in een dermate laat stadium een verzoek bij
verweerder neerlegde, zonder voorafgaand (mondeling of telefonisch) contact, terwijl
hij haar in eerste aanleg niet bijstond, komt het niet tijdig instelling van hoger
beroep voor rekening en risico van klaagster. Zij mocht er niet zonder meer vanuit
gaan dat verweerder de zaak wel zou aannemen, waarbij ook relevant is dat verweerder
terecht heeft gesteld dat in dergelijke zaken direct een inhoudelijk beroepschrift
moet worden ingediend. Verweerder mocht klaagsters verzoek tot het instellen van hoger
beroep dan ook afwijzen.
4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2022.