ECLI:NL:TADRSGR:2022:16 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-410/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:16 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-02-2022 |
Datum publicatie: | 02-03-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-410/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 februari 2022 in de zaak 21-410/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 11 augustus 2021 op de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 25 september 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 29 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K205 2020 ar/ab
van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 11 augustus 2021 heeft de voorzitter van de raad (hierna:
de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 11 augustus
2021 verzonden aan partijen.
1.4 Op 8 september 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de
voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 17 januari 2022. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig. Partijen hebben hun standpunt toegelicht. Klager
heeft daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zijn overgelegd.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift van klager.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
2.2 De voorzitter heeft onder 1.1. ten onrechte gesteld dat geklaagd is namens
C(…) IT BV..
2.3 De voorzitter heeft (in rechtsoverweging 4.4) ten onrechte overwogen dat de
brief van 18 september 2020 van verweerder aan klager een reactie betrof in een nieuwe
zaak (naar aanleiding van de brief van klager aan onder anderen de cliënt van verweerder
van 11 september 2020 inzake klagers ‘voornemen’ om tot een faillissementsaanvraag
van de betrokken besloten vennootschap over te gaan).
2.4 De voorzitter heeft ten onrechte geconcludeerd dat klager niet heeft weersproken
dat mr. M. klager niet kon bijstaan in de faillissementsprocedure.
2.5 Tegen de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing
van de voorzitter. Voor wat betreft de verzetsgrond met betrekking tot overweging
1.1. van de voorzittersbeslissing verwijst de raad naar hetgeen hij hierna in 5.2
overweegt.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht en het verzet verweer gevoerd. De raad zal
hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
5.2 De raad stelt allereerst vast dat klager ter zitting desgevraagd heeft verklaard
dat hij klaagt in persoon en derhalve niet mede namens de in de onderhavige kwestie
betrokken besloten vennootschappen. Gelet hierop kan de door klager aangevoerde verzetsgrond
onder 2.2 genoemd onbesproken blijven, nu die voor de beoordeling van de klacht niet
meer van belang is.
5.3 De raad is verder van oordeel dat de overige door klager aangevoerde verzetsgronden
niet slagen. De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klachtonderdelen de juiste
maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden
van het geval. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op de juiste gronden kennelijk
ongegrond verklaard. De stelling van klager dat hij in zijn voormelde brief van 11
september 2020 slechts een ‘voornemen’ tot het doen van een faillissementsaanvraag
- en derhalve geen formeel verzoek daartoe - heeft geuit, doet naar het oordeel van
de raad niet af aan de juistheid van de overweging van de voorzitter in 4.4 van zijn
beslissing dat de brief van 18 september 2020 van verweerder aan klager een reactie
vormde in een nieuwe zaak. De raad voegt daaraan nog toe dat verweerder een afschrift
van zijn brief in c.c. naar mr. M. heeft gezonden, zodat verweerder zich niet uitsluitend
en alleen tot klager heeft gewend.
5.4 Omdat het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens
geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de
klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, P.J.E.M.
Nuiten, M. Laning en A. Schaberg, leden, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 februari 2022.