ECLI:NL:TADRSGR:2022:155 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-714/DH/A/W
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:155 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-09-2022 |
Datum publicatie: | 26-09-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-714/DH/A/W |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking |
Beslissingen: | Wraking |
Inhoudsindicatie: | Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de Wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, plaatsvervangend voor de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 26 september 2022 in de zaak 22-714/DH/A/W
naar aanleiding van het verzoek tot wraking van de na te noemen tuchtrechter, ingediend door:
verzoekster
gemachtigde: mr. H.A. Sarolea
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) is een
klachtzaak aanhangig onder nummer 21-819/A/A met verzoekster als klaagster. Bij voorzittersbeslissing
van 22 november 2021 is de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Verzoekster heeft
tegen de voorzittersbeslissing verzet ingesteld.
1.2 Het verzet is op 5 september 2021 mondeling behandeld door de raad.
1.3 Op 7 september 2022 heeft de gemachtigde van verzoekster een schriftelijk wrakingsverzoek
ingediend tegen mr. C. Kraak (hierna: de tuchtrechter), die op 5 september 2022 de
voorzitter was.
1.4 De tuchtrechter heeft niet berust in de wraking.
1.5 De wrakingskamer van de raad (hierna: de wrakingskamer) heeft bij zijn beslissing
kennisgenomen van het wrakingsverzoek, het verweer d.d. 19 september 2022 van de tuchtrechter,
de nagezonden stukken van 21 september 2022 van de zijde van verzoekster en van het
onderliggende klachtdossier.
2 BEOORDELING
2.1 Op grond van artikel 47 van de Advocatenwet en artikel 512 van het Wetboek
van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of
omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2 Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve
instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend
geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon
van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve
zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste
is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter
wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders
als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren
voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen de verzoeker,
althans dat de vrees daarvoor bij de verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer
zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoekster zijn gesteld
en aannemelijk zijn geworden.
2.3 Volgens verzoekster liet de tuchtrechter kort na het begin van de zitting en
nog voordat namens partijen een volledige toelichting was gegeven en zonder overleg
met de andere leden van de raad, weten dat er geen gelegenheid zou worden geboden
tot het ter zitting vertonen van beeldopnames. Nadat partijen het woord hadden kunnen
voeren, had de tuchtrechter “geen enkele behoefte” aan het stellen van vragen, bijvoorbeeld
over de inhoud van het videofilmpje, de transcriptie en de vraag of verweerder het
filmpje wel had bekeken. De gang van zaken heeft bij verzoekster twijfel teweeggebracht
over de onpartijdigheid van de tuchtrechter. Verzoekster wijst er ook op dat de kantonrechter
die over de onderliggende zaak heeft geoordeeld net als de tuchtrechter ook plaatsvervangend
voorzitter van de raad is.
2.4 De tuchtrechter heeft verklaard dat zij partijen aan het begin van de zitting
heeft uitgelegd wat het toetsingskader is in verzetzaken. Vervolgens heeft zij de
gemachtigde van verzoekster gevraagd of hij het verzet wilde toelichten. De gemachtigde
van verzoekster heeft enkele onderdelen van de klacht toegelicht en heeft daarbij
aangeboden het filmpje dat betrekking heeft op een van de klachtonderdelen te tonen.
De tuchtrechter heeft laten weten dat zij van dat aanbod geen gebruik zou maken, omdat
zij daaraan geen behoefte had. Volgens de tuchtrechter stond het haar vrij dit te
besluiten. Vervolgens is de zitting voortgezet en heeft de gemachtigde van verweerder
in de hoofdzaak het woord gevoerd. Daarna hebben partijen een tweede termijn gekregen
en zijn er nog vragen gesteld. Deze vragen gingen niet over het filmpje. De tuchtrechter
had daar geen vragen over, gelet op het dikke klachtdossier, het uitvoerige verzetschrift,
de toelichting van de gemachtigde van verzoekster en de reactie van de gemachtigde
van verweerder waarin ook de inhoud van het filmpje en de transcriptie uitvoerig aan
de orde zijn gekomen. Hier stelt de tuchtrechter zich op het standpunt dat het haar
ook vrij stond om geen vragen te stellen over het filmpje.
2.5 De wrakingskamer stelt voorop dat het aan de (tucht)rechter is om de orde ter
zitting te bewaken en regie te voeren ter zitting en dat haar daarbij als (tucht)rechter
een ruime mate van vrijheid toekomt. Voorts heeft te gelden dat de (tucht)rechter
een zekere mate van vrijheid heeft om indien nodig vragen te stellen.
2.6 De wrakingskamer overweegt dat de beslissing van de tuchtrechter om het verzoek
om gezamenlijk te kijken naar een beeldfragment af te wijzen een procedurele beslissing
is. Een procedurele beslissing kan geen grond vormen voor een wrakingsverzoek, tenzij
de procedurele beslissing niet anders kan worden verstaan dan als een blijk van vooringenomenheid
van de tuchtrechter die de beslissing heeft genomen. Van deze uitzondering is naar
het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. Weliswaar heeft de tuchtrechter geen
gelegenheid gegeven om het filmpje te tonen, maar uit het verweer van de tuchtrechter
blijkt dat voor de beoordeling in verzet voldoende duidelijk was wat er in het filmpje
te zien was en dat de inhoud ervan ter zitting ook is besproken. Het stond de tuchtrechter
vrij om te beslissen zoals zij heeft gedaan, ook om over het filmpje geen vragen te
stellen. De wrakingskamer neemt bij dit oordeel in aanmerking dat de gewraakte beslissing
is genomen binnen de context van verzet, waarbij de raad in eerste instantie slechts
toetst of de voorzitter op goede gronden is gekomen tot het in de voorzittersbeslissing
vervatte oordeel.
2.7 De omstandigheid dat de kantonrechter die over de onderliggende zaak heeft
geoordeeld net als de tuchtrechter ook plaatsvervangend voorzitter van de raad is,
is evenmin een grond voor een wraking.
2.8 Het wrakingsverzoek bevat verder ook geen feiten of omstandigheden die erop
wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechter schade zou kunnen lijden.
2.9 Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De wrakingskamer zal, gelet op artikel
4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter
zitting afwijzen.
BESLISSING
De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
- bepaalt dat de behandeling van klachtzaak 21-819/A/A zal worden hervat in de stand
waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingsverzoek werd ingediend.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. M. van den Boogerd en A. Schaberg,
leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en in het openbaar uitgesproken op
26 september 2022.