ECLI:NL:TADRSGR:2022:15 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-944/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:15 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-02-2022 |
Datum publicatie: | 09-02-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-944/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht van de failliet tegen de curator grotendeels niet-ontvankelijk wegens verstrijken klachttermijn en overigens kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 februari 2022 in de zaak 21-944/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Den Haag (hierna: de deken) van 17 november 2021 met kenmerk K260 2020 ar/jh en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en
met 6 (procedureel).
De voorzitter heeft verder kennis genomen van de e-mails van 1 november 2021 (met
bijlagen) en 30 december 2021 (met bijlage) van de zijde van klager.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 januari 2014 is klager in staat
van faillissement verklaard, met aanstelling van verweerder tot curator.
1.2 Vervolgens heeft klager de rechtbank Den Haag verzocht verweerder als curator
te ontslaan en te vervangen, welk verzoek de rechtbank bij beschikking van 8 februari
2018 heeft afgewezen.
1.3 Bij beschikking van 15 augustus 2019 heeft de rechtbank Den Haag het faillissement
van klager opgeheven wegens gebrek aan baten.
1.4 Tegen de opheffing van het faillissement heeft klager hoger beroep aangetekend.
Bij arrest van 5 november 2019 heeft het Gerechtshof Den Haag het hoger beroep van
klager verworpen.
1.5 Bij brief van 23 september 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend
over verweerder.
1.6 Bij emailbericht van 13 november 2020 heeft klager aan verweerder, desgevraagd,
een nadere toelichting gegeven op zijn klacht.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
kort gezegd dat hij diverse misdrijven heeft gepleegd en herhaaldelijk leugens heeft
verspreid, voornamelijk tegen rechters. Uit zijn toelichting volgt dat klager de volgende
verwijten maakt:
a. Verweerder heeft op 14 januari 2014 klager bedreigd.
b. Verweerder heeft op 14 maart 2014 een kopie van het paspoort van klager getoond
dat op illegale wijze was verkregen.
c. Verweerder heeft op 6 juni 2014 klager aangezet een verklaring te ondertekenen
zodat verweerder in Thailand aangifte tegen de vrouw van klager kon doen, bij gebreke
waarvan de gijzeling van klager niet zou worden opgeheven.
d. Verweerder heeft op 22 januari 2015 een valselijk verslag opgemaakt van het
binnentreden van de woning van klager.
e. Verweerder heeft op 15 december 2015 tegenover de rechter verklaard dat hij
de laptop van klager ter beschikking aan de politie heeft gesteld in verband met het
aantreffen daarop van een aantal afbeeldingen die strafbaar zijn, waarvan verweerder
kennelijk aangifte heeft gedaan.
f. Verweerder heeft op 15 februari 2016 bij de FIOD verklaard dat het openbaar
ministerie op de laptop van klager een aantal 'temporary files' met strafbare afbeeldingen
heeft aangetroffen. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat hij dat van de officier
van justitie heeft vernomen.
g. Verweerder heeft tijdens een zitting op 1 februari 2018 tegenover de rechter
verklaard dat hij niets van de afbeeldingen wist en dat hij veel later daarvan op
de hoogte is gebracht, terwijl hij ook heeft verklaard dat hij van de politie heeft
gehoord dat er nog meer afbeeldingen waren.
h. Verweerder heeft op 15 februari 2016 bij de FIOD verklaard dat hij niets meer
aan de zaak doet, terwijl hij klager vervolgens gijzelt tot de opheffing van het faillissement.
Verweerder wist dat klager daardoor geen paspoort kon krijgen en zijn familie 5 jaar
niet heeft kunnen zien.
i. Verweerder heeft in een verweerschrift voor de rechtszaak van 1 februari 2018
leugens verkondigd door te vermelden dat een door de familie van klager betaalde waarborgsom
aan de failliete boedel toebehoort.
j. Verweerder heeft na de zitting van 1 februari 2018 tegen de advocaat van klager
(mr. W) gezegd dat hij zijn familie op enorme kosten zou jagen als zij de waarborgsom
terug zouden willen hebben.
k. De rechter-commissaris heeft in een brief voor de zitting op 1 februari 2018
geschreven dat de waarborgsom op de faillissementsrekening is gestort en daar nog
steeds op staat.
l. Verweerder heeft tijdens de gijzeling tegen klager gezegd dat hij niet vrij
zou komen als hij geen verklaring zou ondertekenen waarin stond dat het verweerder
vrijstond namens klager bij de Thaise politie aangifte te doen tegen de vrouw van
klager.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht richt zich tegen verweerder in zijn hoedanigheid als curator. De
voorzitter stelt voorop dat in vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is
bepaald dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht
betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een
behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in
een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van curator, blijft voor hem
het advocatentuchtrecht gelden. Er wordt getoetst of de advocaat zich als curator
zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Het
criterium waaraan het handelen van de advocaat als curator wordt getoetst is een iets
beperkter criterium dan dat waaraan het handelen van een advocaat als zodanig wordt
getoetst. Dat komt onder meer omdat een curator bij de uitoefening van zijn taak uiteenlopende,
soms tegenstrijdige belangen, moet behartigen en omdat hij bij het nemen van zijn
beslissingen rekeningmoet houden met belangen van maatschappelijke aard. Verder speelt
een rol dat de curator zijn taak onder toezicht van de rechter-commissaris uitvoert
en dat het in de eerste plaats aan de rechter-commissaris is om te beslissen of het
handelen van de curator zich binnen de juiste kaders afspeelt.
4.2 Verder is in artikel 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet bepaald dat een klacht
niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop
van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis
heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking
heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van
die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen
van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn
geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar
na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
4.3 De voorzitter zal de klacht beoordelen aan de hand van dit toetsingskader.
Klachtonderdelen a) tot en met f) en l)
4.4 De voorzitter stelt vast dat deze klachtonderdelen betrekking hebben op het
handelen van verweerder in de periode 2014-2016. De klacht is ingediend bij brief
van 23 september 2020 en daarmee buiten de in 4.2 genoemde termijn van drie jaar.
Niet is gebleken dat klager van dit handelen eerst op de hoogte zou zijn gekomen nadat
de verjaringstermijn van drie jaren is verstreken, ten aanzien van een aantal klachtonderdelen
alleen al omdat klager bij het handelen van verweerder aanwezig was. Het tweede lid
van artikel 46g van de Advocatenwet is dus niet van toepassing. De voorzitter zal
de klachtonderdelen a) tot en met f) en l) kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
Klachtonderdeel g)
4.5 De voorzitter is van oordeel dat klager dit klachtonderdeel onvoldoende feitelijk
heeft onderbouwd. De voorzitter kan de juistheid van klagers stelling op dit punt
dan ook niet vaststellen. Klachtonderdeel g) is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel h)
4.6 Voor zover klachtonderdeel h ziet op mededelingen in 2016 heeft te gelden dat
klager dit te laat heeft ingediend. Dat betekent dat klachtonderdeel h in zoverre
kennelijk niet-ontvankelijk is.
4.7 Voor zover klachtonderdeel h ziet op de voortzetting van het faillissement
door verweerder of op volgens klager leugenachtige verklaringen van verweerder over
het wel of juist niet voorzetten van het faillissement heeft klager dit naar het oordeel
van de voorzitter niet feitelijk onderbouwd. Tegenover de gebrekkige onderbouwing
van klager staat de gemotiveerde betwisting en uitleg van verweerder dat hij mogelijk
heeft gezegd dat hij met het oog op het vermogen van klager in Thailand geen verdere
mogelijkheden zag om onderzoek te doen, dat het faillissement voor een zekere periode
is voortgezet omdat de ervaring leert dat vaak nog informatie van derden opduikt en
dat het faillissement tot 2019 is voortgezet omdat de laptop van klager moest worden
onderzocht. De voorzitter is, in het licht bezien van de toelichting van verweerder,
van oordeel dat klager zijn stelling onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd, hetgeen
leidt tot de conclusie dat klachtonderdeel h) in zoverre kennelijk ongegrond is.
Klachtonderdeel i)
4.8 Klager klaagt erover dat verweerder onwaarheden zou hebben verkondigd in de
procedure inzake het verzoek van klager tot ontslag van verweerder als curator. De
voorzitter stelt voorop dat een oordeel hierover is voorbehouden aan de faillissementsrechter.
Ook als het standpunt van klager in die procedure niet wordt gevolgd, wil dat nog
niet betekenen dat verweerder heeft gelogen. Op basis van het klachtdossier kan de
voorzitter niet vaststellen dat verweerder feiten heeft geponeerd waarvan hij wist
of redelijkerwijs had kunnen weten dat die onjuist zijn, met bovendien het enkele
doel de belangen van klager te schaden. De voorzitter zal derhalve ook dit klachtonderdeel
kennelijk ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel j)
4.9 Klager stelt dat verweerder heeft gezegd dat hij de familie van klager op enorme
kosten zou jagen als ze de bedoelde waarborgsom terug zouden willen hebben. Verweerder
heeft dat betwist. Verweerder heeft aangevoerd dat hij mogelijk heeft gezegd dat procederen
geld kost. Gelet op het over en weer gestelde heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen
wat er precies is gezegd en dus ook niet of verweerder daarmee de grens van het betamelijke
heeft overschreven. Klachtonderdeel j) mist derhalve feitelijke grondslag. Gelet hierop
zal de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel k)
4.10 De voorzitter stelt vast dat het verwijt dat klager hier maakt de rechter-commissaris
regardeert en niet verweerder. Klachtonderdeel k) is daarmee kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.11 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klachtonderdelen a) tot en
met f), h) (gedeeltelijk) en l) kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdelen h)
(gedeeltelijk) en g) tot en met k) kennelijk ongegrond verklaren.
5 BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdelen a) tot en met f) en l), met toepassing van artikel 46j van de
Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;
- klachtonderdeel h), met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk
niet-ontvankelijk, zoals overwogen in onderdeel 4.6;
- klachtonderdeel h), met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk
ongegrond, zoals overwogen in onderdeel 4.7;
- klachtonderdelen g) tot en met k), met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet,
kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2022.