ECLI:NL:TADRSGR:2022:146 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-459/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:146 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-08-2022 |
Datum publicatie: | 07-09-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-459/DH/RO |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening in een huurkwestie kennelijk ongegrond. Verweerders advies is niet onjuist of anderszins kwalitatief onder de maat. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
31 augustus 2022
in de zaak 22-459/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 3 juni 2022 met kenmerk R 2022/47 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 30. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 14 juli 2022
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft zich op 25 augustus 2021 tot het kantoor van verweerder gewend
voor bijstand, omdat hij het niet eens was met de huurverhoging van zijn appartement.
1.2 Bij e-mail van 2 september 2021 heeft verweerder een offerte naar klager gestuurd
waarin onder meer is vermeld:
“U wenst dat de Kantonrechter op grond van artikel 7:262 Burgerlijk Wetboek een beslissing
geeft over het punt waarover u de Huurcommissie om een uitspraak heeft verzocht. Dit
punt is de redelijkheid van een voorstel tot huurverhoging (…) met ingang van 1 juli
2020.
De uitspraak van de Huurcommissie d.d. 10 februari 2021 luidt (samengevat): (…)
De uitspraak is op 3 augustus jl. aan u verzonden. U kunt binnen 8 weken na verzending
van deze uitspraak een beslissing vorderen van de kantonrechter. (…)
In deze kwestie ben ik u graag eerst van dienst met advies. Mijn advies richt zich
alléén op het aan de kantonrechter op grond van artikel 7:262 Burgerlijk Wetboek voor
te leggen geschilpunt: de redelijkheid van een voorstel tot huurverhoging (…) met
ingang van 1 juli 2020. Met inachtneming van uw argumenten en de beslissing van de
Huurcommissie, adviseer ik u hierover. In mijn advies zal ik verder aandacht besteden
aan de werkzaamheden en kosten die verband houden met een procedure bij de kantonrechter.
Mijn inschatting is dat het opstellen van een advies ongeveer drie tot vier uur aan
werkzaamheden kan beslaan, en vier uur niet zal overschrijden.”
1.3 Klager heeft diezelfde dag ingestemd met het voorstel.
1.4 Op 7 september 2021 heeft verweerder zijn advies aan klager gezonden. Het advies
maakt onderdeel uit van het klachtdossier.
1.5 Klager heeft verweerder vervolgens op 7 en 8 september 2021 in een aantal e-mails
zijn commentaar op het advies gezonden.
1.6 Verweerder heeft op 9 september 2021 gereageerd en geschreven dat hij vanzelfsprekend
bereid is om nader in te gaan op klagers commentaar, maar dat hij de daaraan verbonden
kosten doorberekent. Verweerder schrijft dat zijn tijdsbesteding de vier uur zal overschrijden
en vraagt of klager hiermee instemt.
1.7 Klager heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:
“U heeft mij geadviseerd, het advies echter sluit niet volledig aan bij wat ik me
er van had voorgesteld. (…)
In de omschrijving van het advies oftewel wat het zou behelzen gaf u aan dat u in
de zaak naar de kantonrechter toe zowel de brief van de Huurcommissie als mijn verzetsbrief
als uitgangspunt zou hanteren. (…)
Omdat er dus volgens mij iets aan uw advies ontbrak ben ik u gaan mailen om in samenwerking
tot het bedoelde resultaat te komen.
Ik ben dan ook van mening dat u nog aanvullende werkzaamheden moet verrichten binnen
hetgeen is overeengekomen tussen u en mij.”
1.8 Op 10 september 2021 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer geschreven:
“De reikwijdte en inhoud van mijn advies heb ik duidelijk uiteengezet in mijn bevestiging
van 2 september jl. aan u:
“Mijn advies richt zich alléén op het aan de kantonrechter op grond van artikel 7:262
Burgerlijk Wetboek voor te leggen geschilpunt: de redelijkheid van een voorstel tot
huurverhoging (…) met ingang van 1 juli 2020. Met inachtneming van uw argumenten en
de beslissing van de Huurcommissie, adviseer ik u hierover. In mijn advies zal ik
verder aandacht besteden aan de werkzaamheden en kosten die verband houden met een
procedure bij de kantonrechter.”
Daar heb ik vervolgens invulling aan gegeven. In mijn advies leest u onder andere
dat de Huurcommissie -gegeven de toepasselijke regels- op goede gronden tot haar oordeel
is gekomen. Ook heb ik duidelijk uiteengezet dat de huurprijs van uw woning niet geliberaliseerd
is. Uw argumenten doen hieraan niet af.
Met mijn advies zijn mijn werkzaamheden voor u beëindigd. Ik zal u niet nader adviseren.
Mocht u besluiten om de kantonrechter te vragen om op grond van artikel 7:262 BW een
beslissing te geven over de redelijkheid van het voorstel tot huurverhoging, dan sta
ik u hier niet in bij. U dient zelf de termijn te bewaken waarbinnen u uw vordering
aan de rechtbank kunt voorleggen.”
1.9 Klager heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:
“u verdraait.
Wat u heeft aangegeven in uw advies van 2 sept. heb ik gecopieerd en hieronder aangegeven:
Hieronder vermeld ik mijn offerte in verband met voor u te verrichten juridische werkzaamheden.
In deze kwestie ben ik u graag eerst van dienst met een advies. Mijn advies richt
zich alléén op het aan de kantonrechter op grond van artikel 7:262 Burgerlijk Wetboek
voor te leggen geschilpunt: de redelijkheid van een voorstel tot huurverhoging (…)
met ingang van 1 juli 2020. Met inachtneming van uw argumenten en de beslissing van
de Huurcommissie, adviseer ik u hierover. In mijn advies zal ik verder aandacht besteden
aan de werkzaamheden en kosten die verband houden met een procedure bij de kantonrechter.
Daarin staat duidelijk te lezen dat u mijn argumenten in acht neemt en dat vind ik
niet terug in uw mail van vanochtend.”
1.10 Op 28 september 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
Verweerder heeft zich niet aan de door klager verstrekte opdracht gehouden. Het advies
sloot niet aan bij de opdracht en ook niet bij de offerte. In het advies stonden alleen
maar dingen die klager al wist. Klager heeft opdracht gegeven bewijs te leveren (althans
uit te zoeken) dat klagers flat niet tot de sociale sector behoort, maar tot het gereguleerde
deel van de vrije sector. Verweerder heeft dit niet uitgezocht, maar heeft klakkeloos
het advies van de Huurcommissie overgenomen. Nadat klager hem daarop wees, schreef
verweerder dat hij zich aan de opdracht had gehouden (“een leugen”) en toonde verweerder
dat aan door nogmaals de omschrijving van de werkzaamheden uit de offerte te tonen
waarbij verweerder het stukje tekst dat hij klagers argumenten tegen de Huurcommissie
in acht zou nemen heeft weggehaald (“bedrog middels valsheid in geschrifte”). Door
de gang van zaken heeft klager niet binnen de vereiste acht weken een uitspraak aan
de kantonrechter kunnen vragen.
2.2 Klager wenst terugbetaling van het door hem betaalde voorschot, compensatie
van zijn extra bel- en kopieerkosten en schadeloosstelling voor de huurverhoging.
Ook verzoekt hij vergoeding van de kosten voor het opstarten van een nieuwe zaak.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat,
gezien het bepaalde in artikel 46 van de Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak
heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd.
Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die
de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met
de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan.
De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar
worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit
geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
De voorzitter toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die
van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
4.2 De voorzitter stelt verder voorop dat de tuchtrechter slechts oordeelt over
de vraag of de beklaagde advocaat zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend
advocaat betaamt. De tuchtrechter oordeelt niet over de stellingen die zijn ingenomen
in de kwestie die aan de klacht ten grondslag heeft gelegen. Dit betekent dat wat
over en weer naar voren is gebracht over de huurkwestie niet zal worden besproken.
4.3 De voorzitter kan klager niet volgen in zijn verwijten dat sprake is van bedrog
en valsheid in geschrift. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat in zijn diverse
teksten steeds dezelfde zinsnede voorkomt, te weten “met inachtneming van uw argumenten”.
Voor zover klager met deze verwijten heeft bedoeld te stellen dat verweerder (in zijn
advies) geen rekening heeft gehouden met klagers argumenten, zijn die verwijten onterecht.
Verweerders advies van 7 september 2021 is niet onjuist of anderszins kwalitatief
onder de maat. Klager kan het met dat advies niet eens zijn of er andere verwachtingen
van hebben gehad, maar dat betekent niet dat het advies onjuist is. Klager stelt dat
verweerder bewijs zou aanleveren voor de stelling dat klagers flat niet tot de sociale
sector behoorde, althans dat hij dat zou uitzoeken. Uit de offerte van 2 september
2021 volgt echter niet dat dat is overeengekomen. Dat verweerder klakkeloos het advies
van de Huurcommissie heeft overgenomen, is de voorzitter niet gebleken.
4.4 Klager stelt dat hij als gevolg van verweerders handelen niet binnen de vereiste
acht weken een uitspraak aan de kantonrechter heeft kunnen vragen. De voorzitter kan
klager niet volgen in die stelling, omdat hij vanaf 10 september 2021 (het moment
dat verweerder zijn bijstand heeft beëindigd) nog voldoende tijd had om een procedure
bij de kantonrechter te starten. Dat klager dat door omstandigheden niet heeft gedaan,
is niet aan verweerder te wijten.
4.5 Voor zover klager nog opmerkt dat verweerder erg veel heeft gedeclareerd, geldt
dat de tuchtrechter volgens vaste jurisprudentie niet oordeelt over declaratiegeschillen.
De tuchtrechter moet wel beoordelen of excessief is gedeclareerd. Dat in deze kwestie
sprake zou zijn van excessief declareren door verweerder is de voorzitter niet gebleken.
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
4.7 Het verzoek van klager om schadevergoeding wordt afgewezen, alleen al omdat
de klacht kennelijk ongegrond is, nog daargelaten dat de mogelijkheden tot toewijzing
van schadevergoedingsvorderingen in het tuchtrecht in zijn algemeen beperkt zijn.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2022.