ECLI:NL:TADRSGR:2022:135 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-443/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:135 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-08-2022 |
Datum publicatie: | 05-09-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-443/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels kennelijk niet-ontvankelijk, vanwege het ontbreken van een rechtstreeks belang, en voor het overige kennelijk ongegrond. Verweerster is de haar toekomende ruime vrijheid niet te buiten gegaan. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 10 augustus 2022 in de zaak 22-443/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
en
klaagster
gemachtigde voor klagers: [dhr. P]
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 11 mei 2022 met kenmerk K198 2021 ia/ak, door de raad ontvangen op 11 mei 2022, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 11 (procedureel).
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is gehuwd geweest. Het huwelijk tussen hem en zijn vrouw (hierna: de
vrouw) is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 15 september
2020. Onderdeel van de echtscheidingsbeschikking is onder meer een tussen klager en
de vrouw overeengekomen echtscheidingsconvenant, waarin onder meer is opgenomen:
“De BV van de man zal daartoe ten behoeve van de vrouw uiterlijk op 31 december 2020
(…) op een door de vrouw aan te wijzen, daartoe geëigende geblokkeerde pensioenrekening
€ 71.366,50 storten.”
1.2 Bij brief van 28 januari 2021 heeft klagers advocaat mr. V aan de vrouw onder
meer geschreven dat zij klagers belangen behartigt in verband met de fouten die de
gezamenlijk ingeschakelde mediator heeft gemaakt in de advisering over de gevolgen
van de echtscheiding. Mr. V benoemt in haar brief wat klager haar heeft bericht en
welke fouten de echtscheidingsmediator heeft gemaakt volgens klager. Mr. V schrijft
onder meer aan de vrouw:
“Daarnaast wil cliënt graag proberen met u in onderling overleg tot nadere afspraken
te komen over het niet langer voldoen van de helft van de ODV aan u en terugbetaling
door u van de eerste onverschuldigd door cliënt aan u betaalde termijn. Indien u daarmee
kunt instemmen, kan ik deze nadere juridisch wel juiste afspraak tussen u beiden vastleggen,
wederom in een aanvullend convenant.”
1.3 De vrouw heeft zich vervolgens tot verweerder gewend voor bijstand.
1.4 Bij brief van 5 februari 2021 heeft verweerder aan mr. V onder meer het volgende
geschreven:
“Cliënte is niet bereid te voldoen aan de verzoeken van uw cliënt. Naar het oordeel
van cliënte is er voor het “openbreken” van de vaststellingsovereenkomst geen enkele
reden. In uw brief mis ik ook de grondslag van een vernietiging van de overeenkomst.
De enige grondslag die ik in uw brief lees is “onverschuldigde betaling”. (…) Wat
daar ook van zij, in ieder geval heeft deze grondslag niets van doen met een vernietiging
van de vaststellingsovereenkomst. (…)
Overigens is cliënte van oordeel dat [de echtscheidingsmediator] geen fouten heeft
gemaakt. Ik lees in uw brief ook geen deugdelijke onderbouwing voor die stelling.
(…)
U stelt in uw brief een aantal feiten. Cliënte betwist die feiten. (…)
Uw cliënt en de besloten vennootschap [klaagster] dienen de gemaakte afspraken na
te komen. (…) De besloten vennootschap [klaagster] verkeert inmiddels al vanaf 1 januari
2021 in verzuim en is inmiddels al enige tijd gehouden de vertragingsschade te vergoeden.”
1.5 Bij brief van 8 februari 2021 heeft verweerder aan klagers onder meer geschreven:
“In de vaststellingsovereenkomst d.d. 6 augustus 2020 (artikel 7.1) bent u overeengekomen
dat u aan cliënte betaalt een bedrag van € 71.336,50. Deze verplichting bent u niet
nagekomen, ondanks de afgesproken betalingstermijn tot en met 31 december 2020. Dat
betekent dat u inmiddels in verzuim bent. U dient nog aan cliënte te betalen een bedrag
van € 57.069,50.”
1.6 Bij brief van 9 februari 2021 heeft de gemachtigde van klagers aan verweerder
onder meer geschreven dat, wat betreft de ODV, het convenant vernietigbaar is en de
holding niet gehouden is tot betaling van de ODV over te gaan, alsook dat de financiële
situatie van de holding niet toelaat dat de ODV wordt uitgekeerd aan de vrouw.
1.7 Op 9 februari 2021 heeft verweerder, namens zijn cliënte, bij de rechtbank
Den Haag een verzoek gedaan tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van klaagster.
Het verzoek maakt onderdeel uit van het dossier. Het beslag is gelegd na op 10 februari
2021 verkregen verlof.
1.8 Bij e-mail van 12 februari 2021 heeft verweerder aan de gemachtigde onder meer
geschreven:
“Hierbij bericht ik u dat de argumenten in uw brief van 9 februari j.l. niet meebrengen
dat cliënte de heer [klager] en de B.V. niet kan houden aan de gemaakte afspraken.
Dat doet zij dan ook wel. (…)
Ik heb opdracht om uw cliënte te dagvaarden en dat zal ik ook doen binnen de wettelijke
termijn, tenzij uw cliënte zich alsnog bereid verklaart om aan de betalingsverplichtingen
jegens cliënte te voldoen. (…) Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden waarmee
cliënte nu onvoldoende rekening houdt, verneem ik graag zo spoedig mogelijk van u.
Een eventueel voorstel tot een minnelijke regeling zal ook met deugdelijk bewijs moeten
worden onderbouwd en een ongetekende mail van een ‘account’ (de bijlage bij uw brief
van 9 februari j.l.) is wat mij betreft niet voldoende.”
1.9 Op 17 februari 2021 heeft mr. O, namens klaagster, een e-mail gestuurd aan
verweerder. In de e-mail staat onder meer dat van de zoon van de vrouw is vernomen
dat de vrouw geen opdracht zou hebben gegeven om op deze wijze beslag te leggen. Verder
is door mr. O verzocht het beslag op te heffen.
1.10 Bij e-mail van 18 februari 2021 heeft verweerder gereageerd en onder meer
geschreven:
“[De gemachtigde] heeft echter gereageerd met de opmerking dat eerst het beslag opgeheven
wordt en dat daarna partijen met elkaar in overleg moeten. Wat cliënte betreft werkt
het zo niet. (…)
In opdracht van cliënte is beslag gelegd ter zekerheid van verhaal. Ik zie daar het
onbetamelijke niet van in (…)
Indien de bank het gelegde beslag heeft vertaald naar een hoger bedrag dan waarvoor
met verlof beslag is gelegd, zal dat denk ik met de bank opgelost moeten worden. Volgens
is mijn deurwaarder niet over grenzen gegaan.
Bijgaand treft u nog aan de dagvaarding die tijdig aan uw cliënte zal worden betekend.”
1.11 Mr. O heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:
“Graag het akkoord van uw cliënte op de tekst van bijgevoegd concept waarna ik u een
ondertekend exemplaar zal doen toekomen. (…)
Indien uw cliënt haar medewerking aan deze geboden zekerheidstelling weigert zal morgenmiddag
een kort geding datum worden aangevraagd.”
1.12 Bij e-mail van 19 februari 2021 heeft verweerder gereageerd en onder meer
geschreven:
“Cliënte gaat niet akkoord met de tekst van uw depotovereenkomst, nu met de overeenkomst
de inmiddels door beslag verkregen zekerheid wordt miskend. Immers, het beslag zou
moeten worden opgeheven voordat het bedrag is gestort op de derdenrekening.
Graag zie ik een aangepaste versie tegemoet. In ieder geval zal tot uitgangspunt moeten
worden genomen: (…)
Uw cliënte kan er natuurlijk ook ter nakoming van de gemaakte afspraken voor kiezen
het bedrag aan cliënte te betalen op de geblokkeerde rekening en met cliënte overeen
te komen dat zij een bedrag aan uw cliënte restitueert indien zij onverhoopt in het
ongelijk wordt gesteld.”
1.13 Bij e-mail van 19 februari 2021 heeft verweerder aan de gerechtsdeurwaarder
onder meer geschreven:
“Namens cliënte (…) verzoek ik u om de Rabobank te berichten het beslag op de tegoeden
van de besloten vennootschap [klaagster] te beperken tot een bedrag van € 66.000,00
en de tegoeden voor het meerdere vrij te geven aan de besloten vennootschap voorafgaand
aan de af te geven derdenverklaring. Cliënte aanvaardt het risico dat ingeval van
andere beslagen het bedrag van € 66.000,00 moet worden gedeeld met mogelijke andere
beslagleggers.”
1.14 Bij e-mail van 15 april 2021 heeft verweerder aan de gerechtsdeurwaarder geschreven
dat de vordering van de vrouw is betaald en dat zij geen belang meer heeft bij handhaving
van het conservatoire beslag, met het verzoek het ten laste van klaagster gelegde
derdenbeslag onmiddellijk op te heffen.
1.15 Bij brief van 19 april 2021 heeft verweerder aan mr. V een kopie van zijn
akte houdende vermindering van eis gestuurd, zoals hij deze op 21 april 2021 bij de
rechtbank zal indienen.
1.16 Bij brief van 27 augustus 2021, door de deken ontvangen op 6 september 2021,
hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder
het volgende.
1) Verweerder heeft de zaak bewust en onnodig doen escaleren en heeft alle aangeboden
oplossingen zonder enige overweging naast zich neergelegd.
2) Verweerder heeft aantoonbaar zijn cliënte niet en/of niet volledig geïnformeerd.
3) Verweerder heeft gemaakte afspraken bewust in de wind geslagen.
4) Verweerder heeft zonder toestemming gesprek(ken) opgenomen.
5) Verweerder heeft de rechtbank bij het verzoek tot het leggen van conservatoir
beslag niet (geheel) juist geïnformeerd.
6) Verweerder heeft beide partijen onnodig op hoge kosten gejaagd.
7) Verweerder heeft dreigementen aan het adres van de gemachtigde geuit.
8) Verweerder is een procedure gestart terwijl partijen (bijna) tot een oplossing
waren gekomen.
9) Verweerder heeft geprobeerd om de mogelijkheid een klacht bij de deken in te
dienen uit te sluiten en heeft kort daarop te kennen gegeven dit zelf wel richting
mr. V te doen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klagers. Uitgangspunt
is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn
cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze
vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel
10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens
belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar
begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen
waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking
van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de
onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat
de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal
dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid
van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid
daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten
over de wederpartij van zijn cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties
als de onderhavige in het algemeen waken voor een onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden.
Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist
omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen..
Klachtonderdelen 1, 3, 6 en 8
4.2 De voorzitter overweegt dat een advocaat in het algemeen niet hoeft af te wegen
of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij
zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig
voordeel voor zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Daarvan is de voorzitter niet gebleken.
4.3 Verder geldt dat verweerder, als advocaat van de wederpartij van klagers, de
belangen van zijn cliënte dient te behartigen: het staat hem vrij om, rekening houdend
met de belangen en wensen van zijn cliënte, al dan niet te kiezen voor het voeren
van minnelijk overleg. Hoewel een minnelijke regeling de voorkeur verdient boven een
procedure, is er geen verplichting tot het voeren van minnelijk overleg. Dit is ter
vrije beoordeling aan de advocaat en zijn cliënt. Indien zij menen dat een minnelijke
regeling niet haalbaar is, kan de advocaat niet door de wederpartij worden verplicht
alsnog een regeling in der minne te proberen. Indien het, ondanks pogingen daartoe,
niet lukt om een regeling te treffen en de cliënt wil procederen, dan is het alleszins
gerechtvaardigd dat de advocaat aan die wens van zijn cliënt voldoet.
4.4 Het stond verweerder dan ook vrij om in overleg met zijn cliënte de aanpak
van de zaak te bepalen en om namens zijn cliënte conservatoir derdenbeslag te leggen
na daartoe verkregen verlof. Het stond verweerder eveneens vrij om namens zijn cliënte
het standpunt in te nemen dat de voorgestelde depotovereenkomst door zijn cliënte
niet werd geaccepteerd. Het oordeel over de inhoudelijke kwestie – de kwestie van
(fouten in) het echtscheidingsconvenant en de daarin opgenomen bepaling over de ODV
– is niet aan de tuchtrechter, maar aan de civiele rechter. Dat verweerder bewust
en/of onnodig de kwestie heeft doen escaleren is de voorzitter niet gebleken. Evenmin
is de voorzitter gebleken dat verweerder gemaakte afspraken in de wind heeft geslagen
en/of partijen onnodig op kosten heeft gejaagd. Verweerders aanpak van de zaak beviel
klagers kennelijk niet. Dit betekent echter niet dat verweerder de grenzen van de
vrijheid die hem als advocaat van de wederpartij toekomt heeft overschreden. Dat verweerder
met zijn handelen de belangen van klagers nodeloos en op ontoelaatbare wijze heeft
geschaad is de voorzitter niet gebleken. De voorzitter zal deze klachtonderdelen daarom
kennelijk ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel 2
4.5 De voorzitter stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een
klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen
of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
4.6 Klager heeft geen rechtstreeks belang bij de manier waarop verweerder zijn
cliënte bijstaat. Het is aan deze cliënte, en niet aan klager, om daar zo nodig een
klacht over in te dienen in het geval zij van mening is dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. De voorzitter verklaart dit klachtonderdeel daarom kennelijk
niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel 4
4.7 Klager stelt dat verweerder (telefoon)gesprekken met hem zou hebben opgenomen
zonder zijn toestemming. De voorzitter kan de juistheid van die stelling niet vaststellen.
Verweerder heeft het uitdrukkelijk betwist. Bij gebreke van verdere onderbouwing kan
de voorzitter niet vaststellen dat verweerder een of meer gesprekken heeft opgenomen.
Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 5
4.8 De voorzitter overweegt dat de door verweerder gedane vordering (in het verzoek
tot het leggen van conservatoir beslag) overeenkomt met hetgeen in het echtscheidingsconvenant
is gesteld verminderd met het bedrag dat door klager al aan de vrouw was betaald.
Dat verweerder heeft verzocht de vordering te begroten op € 66.000,-, acht de voorzitter
– gelet op de vermeerdering met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten
– niet onbegrijpelijk. Voor zover de klacht ook ziet op het feit dat de bank het volledige
saldo van klager heeft bevroren, geldt dat hiervan aan verweerder geen verwijt kan
worden gemaakt. Verweerder heeft bovendien op 19 februari 2021 zelf aan de deurwaarder
verzocht de Rabobank te verzoeken het beslag op de tegoeden van klager te beperken
tot een bedrag van € 66.000,- en de tegoeden voor het meerdere vrij te geven aan klager.
Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder is de voorzitter niet gebleken.
Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 7
4.9 De voorzitter overweegt dat de gemachtigde een klacht heeft ingediend namens
klaagsters. Daaruit leidt de voorzitter af dat de gemachtigde niet namens zichzelf
heeft geklaagd. Voor zover klagers klagen over de bejegening van hun gemachtigde geldt
dat zij daarbij geen rechtstreeks belang hebben. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk
niet-ontvankelijk.
4.10 Ten overvloede overweegt de voorzitter dat deze stelling door klagers op geen
enkele wijze is onderbouwd. Van enige dreigementen van verweerder aan het adres van
de gemachtigde is de voorzitter niet gebleken.
Klachtonderdeel 8
4.11 Klagers verwijten verweerder dat hij heeft geprobeerd om de mogelijkheid een
klacht bij de deken in te dienen uit te sluiten. Verweerder heeft erkend dat hij in
het kader van de minnelijke regeling heeft voorgesteld dat er over en weer geen klachten
zouden worden ingediend. Het stond verweerder vrij om dit in de onderhandelingen mee
te nemen. Dat verweerder kort daarop te kennen zou hebben gegeven wel zelf een klacht
richting mr. V in te willen dienen, doet daar niet aan af, nog los van het feit dat
niet is gebleken van een dergelijk voornemen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
is geen sprake. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdelen 2 en 7, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
niet-ontvankelijk;
- klachtonderdelen 1, 3 tot en met 6, 8 en 9, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet,
kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2022.