ECLI:NL:TADRSGR:2022:134 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-093/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:134 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-08-2022 |
Datum publicatie: | 05-09-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-093/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan een beroepsfout die voorkomen of hersteld had kunnen worden. Verweerder heeft door zakelijke en privébelangen te vermengen zijn onafhankelijkheid en integriteit op het spel gezet. Verweerder heeft zich onbeschoft uitgelaten tegen klager en hij heeft zonder grond volhard in zijn weigering om het dossier van klaagster aan de opvolgend advocaat te verstrekken. Dit alles is onbetamelijk en vergt dat een zware maatregel wordt opgelegd aan verweerder. Verweerder heeft in strijd met meerdere kernwaarden gehandeld (onafhankelijkheid, integriteit, deskundigheid). Verweerder heeft antecedenten op het vlak van kwaliteit van dienstverlening en financiële integriteit; hij heeft in dat verband al meerdere maatregelen opgelegd gekregen die in zwaarte opliepen. Naar het oordeel van de raad is gelet op het voorgaande de maatregel van schrapping van het tableau passend. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 29 augustus 2022 in de zaak 22-093/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
1. (…) B.V. klaagster
2. (…) klager
gevestigd en wonende te (…)
klagers
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 21 december 2020 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 1 februari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/12 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 juli 2022. Daarbij
was klager 2 aanwezig. Verweerder is zonder bericht aan de raad niet op de zitting
verschenen.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager dreef een eenmanszaak. De (activiteiten van) de eenmanszaak zijn in
of omstreeks december 2018 overgegaan op klaagster.
2.3 Op 4 april 2019 heeft verweerder, namens klaagster, een verzoekschrift ingediend
strekkend tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van mevrouw W. In het verzoekschrift
staat dat klaagster voorheen handelde als eenmanszaak. Op 5 april 2019 is conservatoir
beslag gelegd op de woning van W.
2.4 Op 18 april 2019 heeft klaagster, bijgestaan door verweerder, W gedagvaard.
Aan de vordering ligt ten grondslag dat W facturen van klaagster voor verrichtte werkzaamheden
niet heeft betaald. Ook in de dagvaarding wordt vermeld dat klaagster voorheen handelde
als eenmanszaak.
2.5 Op 26 juni 2019 heeft W een conclusie van antwoord ingediend en een incident
tot niet-ontvankelijkheid van klaagster opgeworpen. W heeft gesteld dat de vordering
van de eenmanszaak niet is overgegaan op klaagster. In onderdeel 29 van de conclusie
staat onder meer dat de gemachtigde van W de eenmanszaak heeft aangeschreven op 21
maart 2018, in verband met ondeugdelijk uitgevoerde werkzaamheden.
2.6 Bij antwoord in het incident, waarschijnlijk ingediend in juli 2019, maar kennelijk
abusievelijk gedagtekend op 1 mei 2019, heeft verweerder geschreven dat, zakelijk
weergegeven, W een overeenkomst heeft gesloten met de eenmanszaak en dat de eenmanszaak
is ingebracht in klaagster.
2.7 Op 28 februari 2020 heeft verweerder een nadere akte tevens houdende (voorwaardelijke)
conclusie van antwoord in reconventie ingediend. In dit processtuk heeft verweerder
woordelijk herhaald wat ook is geschreven in het antwoord in het incident ten aanzien
van de ontvankelijkheid van klaagster in de vordering op W.
2.8 Op 28 februari 2020 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal
vormt onderdeel van het klachtdossier. Over de ontvankelijkheid van klaagster in de
vordering op W heeft verweerder het volgende gezegd tijdens de comparitie:
“Het is meer dan normaal en gebruikelijk dat een eenmanszaak in de besloten vennootschap
wordt ingebracht. De eenmanszaak V(…) bestaat niet meer. Na de inbreng is op 10 december
2018 (…).nl opgericht. Dat blijkt uit het als productie 6 en 7 ingebrachte uittreksel
uit het handelsregister. De einddatum van de eenmanszaak V(…) is 10 december 2018.
Indien de rechtbank meer bewijsstukken verlangt om de inbreng in de BV aan te tonen,
kan [klaagster] die stukken in het geding brengen.”
De gemachtigde van W heeft tijdens de zitting verklaard dat uit de oprichtingsakte
van klaagster niet blijkt dat de eenmanszaak is ingebracht.
2.9 Op 15 april 2020 heeft de rechtbank tussenvonnis gewezen in de procedure van
klaagster tegen W. Hierin heeft de rechtbank vastgesteld dat een overeenkomst tot
stand is gekomen tussen de eenmanszaak en W. Of de vordering op W door de eenmanszaak
is overgedragen aan klaagster zou moeten blijken uit de oprichtingsakte van klager,
zo overweegt de rechtbank. De oprichtingsakte is echter niet aan de rechtbank overgelegd.
De rechtbank heeft vervolgens aan klaagster opgedragen om aan te tonen dat de vorderingen
van de eenmanszaak op W zijn overgedragen aan klaagster.
2.10 Op 1 juli 2020 heeft de rechtbank eindvonnis gewezen in de procedure van klaagster
tegen W. De rechtbank heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in de vordering
op W. Volgens de rechtbank is op grond van de stellingen van klaagster en de door
haar overgelegde documenten niet vast te stellen dat de vorderingen op W van de eenmanszaak
op goederenrechtelijk correcte wijze zijn overgegaan op klaagster.
2.11 Klaagster heeft een document overgelegd waarin in september 2020 tussen verweerder
en klager in zijn hoedanigheid van directeur van klaagster gewisselde WhatsApp-berichten
zijn weergegeven. De WhatsAppwisseling begint met het verzoek van klager aan verweerder
om te betalen. Verweerder laat al snel blijken ontevreden te zijn over het door klaagster
en anderen geleverde werk. Verweerder heeft vervolgens de volgende berichten naar
klager gestuurd:
“Ik hoop dat je geniet van de foto’s. Dagvaarding volgt wel.”
“Gewoon ordinair prutswerk wat jij levert!”
“Jij legt jou werkzaamheden neer na het leveren van prutswerk”
“Beetje de jongens acht mijn rug om bedreigen om het werk neer te leggen. Achterbaks
figuur ben jij!”
“Achterbaks figuur. Ik bepaal zelf wel hoe ik met jou communiceer.”
“Hey achterbakse druk tijdens de vakantie begrijp ik zo. Goed bezig! Geniet er van
ik weet waar je mee bezig bent! Succes achterbakse!! “
“Vergeet niet iedereen uit te schelden!! Succes!!”
2.12 Op 3 oktober 2020 heeft loodgietersbedrijf C een bedrag van € 3.000,- exclusief
btw in rekening gebracht bij de holding bv van verweerder voor een luifel. De factuur
heeft nummer 20-069.
2.13 Op 8 december 2020 heeft klaagster het volgende geschreven aan (het kantoor
van) verweerder:
“Wij betwisten de volgende facturen;
Factuur 100102314
Factuur 100102588
Factuur 100102628
Factuur 100102654
Factuur 100102665
Factuur 100102692
Factuur 100102729
Factuur 100102747
Factuur 100102755
De DAS heeft aangegeven dat ook zij de facturen betwisten. De DAS gaat hiervoor contact
opnemen met [verweerder].
De 10% die door Vochtweg betaald moeten worden zijn voldaan tot factuur 100102692.
Vanuit [klaagster] is dit voorjaar factuur 20-161 a €2338,43 incl. BTW verstuurd aan
[verweerder] toen de werkzaamheden omschreven in deze factuur reeds waren uitgevoerd.
Mondeling is met [verweerder] overeengekomen dat deze kosten verrekend zouden worden
met de 10% die vanuit [klaagster] betaald moesten worden. Vandaar dat deze factuur
vervolgens is gecrediteerd door [klaagster] (creditfactuur 20-171).
Aangezien wij alle (openstaande)facturen vanuit jullie betwisten, wat wordt ondersteund
door de DAS, staat er in feite nog een groot bedrag aan [klaagster] open. Te weten;
- Factuur 20-185 a € 3900,00 incl. BTW (stucadoorswerkzaamheden)
- Factuur 20-170 a € 135,00 incl. BTW (Container)
- Factuur 20-155 a € 1504,00 incl. BTW (Reparatie fouten derden en sauswerk)
- Op verzoek van [verweerder] is er door [klaagster] €3000,- contant voorgeschoten
aan het bedrijf C(…) die werkzaamheden heeft uitgevoerd in M(…). Factuur nummer 20-069
(verstuurd vanuit C(…)
Dit proces gaat als volgt verlopen. De DAS neemt contact op met [verweerder] over
de facturen. Deze email wordt ook verstuurd aan de DAS. Vervolgens zal er toch gekeken
moeten worden naar de facturen die nog open staan aan [klaagster]. Indien de openstaande
facturen aan [klaagster] worden voldaan en de facturen vanuit jullie worden aangepast
zullen wij aan onze betalingsverplichting voldoen. Tot die tijd wachten wij bericht
van de DAS af.”
2.14 Uit een e-mailwisseling die van 17 tot en met 24 december 2020 is gevoerd
tussen mr. Z namens klaagster, de deken en verweerder, blijkt dat verweerder niet
bereid was om het dossier aan mr. Z te verstrekken, in verband met (gedeeltelijk)
onbetaalde declaraties. De deken heeft op 17 december 2020 geoordeeld dat verweerder
het dossier toch moest verstrekken omdat klaagster in procesnood verkeerde en omdat
het grootste deel van de declaraties wel was voldaan. Op 21 december 2020 heeft mr.
Z aan de deken laten weten dat verweerder het dossier nog altijd niet had verstrekt.
Op 22 december 2020 heeft verweerder het volgende geschreven:
“Het onderstaande is niet besproken tijdens ons telefonisch overleg.
Ondergetekende heeft te kennen gegeven nog enkele vragen te hebben over het vooringenomen
standpunt [deken]. U hebt aangegeven hier geen rol in te hebben, dus ook daarom is
uw onderstaande e-mail onbegrijpelijk.
Ik geef mr. Z(…) dan ook 24 uur om zijn e-mail te herzien en zijn excuses aan te bieden.
Gezien het bovenstaande zie ik vragen per e-mail. Telefonisch zal er naar u niet meer
gereageerd worden. (…)”
Mr. Z heeft op 24 december 2020 aan de deken en verweerder laten weten dat hij het
dossier heeft ontvangen van de advocaat van de wederpartij.
2.15 Per 19 februari 2021 heeft verweerder zich laten schrappen van het tableau.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder
het volgende.
a) Verweerder is tekortgeschoten in de bijstand aan klaagster in de zaak tegen
W.
b) Verweerder heeft klaagster benadeeld in verband met de werkzaamheden die klaagster
voor verweerder heeft verricht.
c) Verweerder heeft zich via WhatsApp onbehoorlijk uitgelaten tegen klager.
d) Verweerder heeft geweigerd om het dossier van klaagster te verstrekken aan de
opvolgend advocaat.
3.2 De stellingen die klagers aan de klacht ten grondslag hebben gelegd worden
hierna, voor zover van belang, besproken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht geen verweer gevoerd. Op verzoeken van de
deken om te reageren heeft verweerder niet geantwoord. Ook in de procedure bij de
raad heeft verweerder niet van zich laten horen.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien
het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling
geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met
betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat
bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat
heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar
hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen
die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden
gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen
de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt
een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline
5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep
wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk
vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld
met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat
in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
Klachtonderdeel a)
5.2 Naar het oordeel van de raad had verweerder moeten weten dat W een overeenkomst
had met de eenmanszaak. Reeds hierom had verweerder in zijn processtukken aandacht
moeten besteden aan de overgang van de onderneming en de inbreng van vorderingen van
de eenmanszaak in klaagster. Verweerder heeft in de processtukken wel telkens gemeld
dat de eenmanszaak is overgegaan op klaagster, maar hij heeft geen aandacht besteed
aan de overname van de vordering op W.
5.3 De raad stelt vast dat verweerder uiterlijk op 26 juni 2019 wist dat W zich
op het standpunt stelde dat zij een overeenkomst had gesloten met de eenmanszaak en
dat klaagster in de vordering niet ontvankelijk was. Verweerder had naar aanleiding
van het door W opgeworpen bevoegdheidsincident feitelijk moeten onderbouwen dat de
vordering van de eenmanszaak was overgedragen aan klaagster, door het overleggen van
een akte van inbreng. Verweerder heeft dit nagelaten, ook nadat hij tijdens de mondelinge
behandeling had verklaard dat hij de inbreng aan de hand van stukken kon aantonen
en bovendien een daartoe strekkende bewijsopdracht kreeg van de rechtbank. Voor zover
niet ondubbelzinnig aangetoond kon worden dat de vordering op W was overgegaan op
klaagster, had verweerder een tweede dagvaarding kunnen uitbrengen namens de eenmanszaak.
5.4 Verweerder had dus mogelijkheden om te voorkomen dat de zaak zou stranden op
de ontvankelijkheid van klaagster. Verweerder heeft deze niet benut. Hij heeft volhard
in zijn onvoldoende onderbouwde standpunt dat de vordering op W op rechtsgeldige wijze
was overgegaan op klaagster. Verweerder heeft hiermee naar het oordeel van de raad
een beroepsfout gemaakt en de belangen van klaagster geschaad. Klachtonderdeel a is
gegrond.
5.5 De raad voegt toe dat aan het oordeel van de raad geen conclusie kan worden
verbonden over de afloop van de zaak als deze niet was gestrand op de ontvankelijkheid
en inhoudelijk was behandeld.
Klachtonderdeel b)
5.6 Uit het dossier blijkt dat verweerder nadat hij van klaagster opdracht had
gekregen om haar bij te staan in het geschil met W, aan klaagster opdracht heeft gegeven
voor het verrichten van bouwwerkzaamheden in zijn privéwoning. Deze werkzaamheden
hebben, zakelijk weergegeven, geleid tot onenigheid tussen klagers en verweerder.
5.7 Klaagster verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, dat hij kritiek uit op
het door klaagster en anderen in de woning verrichte werk en in het verlengde daarvan
heeft geweigerd om de kosten van de werkzaamheden te betalen.
5.8 De raad is van oordeel dat het verweerder vrijstond om zijn bezwaren tegen
de verrichte werkzaamheden te uiten en om ook bezwaar te maken tegen de facturen die
in dat verband zijn gestuurd. Dit is op zichzelf niet onbetamelijk en klachtonderdeel
b is in zoverre ongegrond. Of de bezwaren van verweerder terecht zijn is niet ter
beoordeling door de tuchtrechter. Dit oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter.
5.9 Klaagster verwijt verweerder verder dat, zakelijk weergegeven, hij onbetamelijk
heeft gehandeld rondom de betaling van de werkzaamheden aan zijn woning.
5.10 Anders dan de deken ziet de raad geen grond om aan te nemen dat verweerder
declaraties voor zijn werkzaamheden voor klaagster heeft verrekend met facturen voor
de werkzaamheden in zijn woning. Het klachtdossier en de stellingen van klager bieden
onvoldoende aanknopingspunten om deze conclusie te kunnen trekken.
5.11 De raad stelt echter wel als onweersproken en op basis van stukken in het
dossier vast dat klaagster op verzoek van verweerder een bedrag van € 3.000,- heeft
voorgeschoten aan een bedrijf dat werkzaamheden heeft verricht in of aan de woning
van verweerder. Dit blijkt uit de hiervoor in 2.12 weergegeven factuur en de in 2.13
weergegeven e-mail van 8 december 2020. Verweerder heeft klaagster dus verzocht om
(privé)kosten voor hem te betalen.
5.12 De raad concludeert op grond van het voorgaande dat verweerder eerst zijn
zakelijke onafhankelijkheid op het spel heeft gezet door zijn cliënt opdracht te geven
tot het (ver)bouwen van zijn woning. Verweerder heeft vervolgens ook zijn financiële
onafhankelijkheid ondermijnd door klaagster een factuur te laten voorschieten. Verweerder
heeft met dit alles niet integer en daarmee onbetamelijk gehandeld en klachtonderdeel
b is in zoverre gegrond.
Klachtonderdeel c)
5.13 De WhatsAppberichten die hebben geleid tot dit klachtonderdeel zijn hiervoor
in 2.11 weergegeven. De manier waarop verweerder klager is tegemoet getreden is een
advocaat onwaardig. De gedraging van verweerder op dit punt is onbetamelijk en klachtonderdeel
c is gegrond.
Klachtonderdeel d
5.14 Uit de hiervoor in 2.14 weergegeven correspondentie blijkt dat verweerder
heeft geweigerd om het procesdossier aan mr. Z te verstrekken. Verweerder heeft ook
nadat de deken hem opdroeg het dossier te verstrekken omdat klaagster in procesnood
verkeerde volhard in zijn weigering. Dit is jegens klaagster onbetamelijk en onzorgvuldig
en klachtonderdeel d is daarom gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan een beroepsfout die voorkomen of
hersteld had kunnen worden. Verweerder heeft door zakelijke en privébelangen te vermengen
zijn onafhankelijkheid en integriteit op het spel gezet. Verweerder heeft zich onbeschoft
uitgelaten tegen klager en hij heeft zonder grond volhard in zijn weigering om het
dossier van klaagster aan de opvolgend advocaat te verstrekken. Dit alles is onbetamelijk
en vergt dat een zware maatregel wordt opgelegd aan verweerder.
6.2 Verweerder heeft in strijd met meerdere kernwaarden gehandeld (onafhankelijkheid,
integriteit, deskundigheid). Verweerder heeft antecedenten op het vlak van kwaliteit
van dienstverlening en financiële integriteit; hij heeft in dat verband al meerdere
maatregelen opgelegd gekregen die in zwaarte opliepen. Naar het oordeel van de raad
is gelet op het voorgaande de maatregel van schrapping van het tableau passend.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klagers,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers. Klagers geven binnen
twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel b ongegrond zoals overwogen in 5.8;
- verklaart de klacht voor het overige in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau op ingaande op
de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klagers,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. H.C.A. Groot, voorzitter, mrs. T. Hordijk, M.A.M. Wagemakers, M.J. Smit en D.G.M. van den Hoogen, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2022.