ECLI:NL:TADRSGR:2022:133 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-077/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:133 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-08-2022 |
Datum publicatie: | 31-08-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-077/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Verweerder heeft in reactie op de dreiging van een tuchtklacht tegen hem, met zijn advocaat ervoor gekozen een zwaar middel in te zetten door aan te kondigen dat hij aangifte jegens klager zou doen. Niet proportioneel. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 1 augustus 2022 in de zaak 22-077/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
gemachtigde: mr. M. Boender-Radder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 4 mei 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 24 januari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/06 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 20 juni 2022. Daarbij
waren verweerder en zijn gemachtigde aanwezig. Klager is, zoals tevoren aangekondigd,
niet verschenen.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (klachtdossier) en 6 tot en
met 11 (overige correspondentie).
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder staat op het tableau ingeschreven als advocaat.
2.3 Verweerder heeft in privé een woning gekocht. Deze woning is aan hem geleverd
op 31 maart 2021.
2.4 Verweerder en de verkopers hebben gelijktijdig met het sluiten van de koopovereenkomst
- op verzoek van verweerder - een allonge ondertekend. Daarin zijn zij overeengekomen
dat de verkopers de woning niet bij de levering hoeven te ontruimen, althans dat zij
tot uiterlijk 1 juli 2020 de woning voor eigen gebruik mogen blijven gebruiken, zulks
tegen een vergoeding aan de koper (verweerder) van € 1.000,- per maand.
2.5 Nadien is er een geschil ontstaan tussen verweerder en de verkopers over de
datum van ontruiming van de woning. Verweerder wilde in verband met gewijzigde financiële
regelgeving dat de verkopers de woning eerder zouden verlaten. Verweerder heeft daarover
met de makelaar van de verkopers gecommuniceerd, onder meer in zijn e-mail van 17
februari 2021.
2.6 Klager heeft de verkopers ter zake van het geschil bijgestaan als juridisch
adviseur. Verweerder is bijgestaan door mr. H. (een kantoorgenoot) en vervolgens mr.
K. (strafrechtadvocaat).
2.7 Op 19 februari 2021 heeft mr. H. contact gezocht met klager om de kwestie te
bespreken.
2.8 Klager heeft daarop gereageerd in zijn e-mail van 22 februari 2021. Daarin
hij heeft onder meer aangegeven dat de verkopers verweerder onverkort houden aan de
gemaakte afspraken en ook dat zij overwegen een tuchtklacht tegen verweerder in te
dienen. Dat laatste heeft klager in zijn daaropvolgende e-mail van 19 maart 2021 aan
mr. H. herhaald, zij het in andere bewoordingen.
2.9 Mr. H. heeft daarop in zijn e-mail van 19 maart 2021 aan klager medegedeeld
de ‘verkapte dreiging met het indienen van klachten’ volstrekt ongepast te vinden
en die te kwalificeren ‘als een vorm van afdreiging’.
2.10 Op 14 april 2021 heeft verweerder een e-mail aan klager gestuurd, waarin hij
zich op het standpunt heeft gesteld dat de verkopers van rechtswege in verzuim zijn
komen te verkeren.
2.11 In reactie daarop heeft klager op 15 april 2021 een e-mail aan verweerder
gestuurd, waarin hij onder meer heeft aangegeven dat de verkopers van mening zijn
dat zij hun verplichtingen op een correcte wijze zijn nagekomen.
2.12 Op 21 april 2021 heeft mr. K. een e-mail aan klager gestuurd, waarin zij onder
meer het volgende heeft geschreven:
“Betreft: Aangifte strafrechtelijk handelen kwestie [koper]
Dossier: (…)
Geachte [klager],
Tot mij wendde zich [koper] (hierna te noemen 'cliënt') zulks met het verzoek hem
in
bovengenoemde kwestie bij te staan.
Cliënt stelde mij ter hand de tussen -de belangenbehartigers van- (civielrechtelijk)
partijen gewisselde emailcorrespondentie, waaronder uw e-mails d.d. 22 februari jl.,
19 maart jl. en 15 april jl..
Met deze e-mails heeft het geschil tussen partijen een strafrechtelijke dimensie gekregen,
reden waarom ik u ter zake -als strafrechtadvocaat van cliënt- als volgt aanschrijf.
(...)
Cliënt neemt deze kwestie zeer hoog op en heeft mij geïnstrueerd om op de kortst mogelijke
termijn tegen u en uw cliënten aangifte in te dienen bij zowel de politie als de hoofdofficier
van justitie van het arrondissementsparket te Den Haag.
Ik zal verzoeken om een onderzoek naar de handelswijze van u en uw cliënten in te
stellen en een vervolging te entameren. Afdreiging is een klachtdelict waardoor een
aangifte benodigd is voor succesvolle vervolging.
(…)”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
dat:
a) Hij het ambt van advocaat heeft misbruikt, omdat hij op grond van financieel
gewin een dubieuze fiscale constructie (toevoeging raad: zoals opgenomen in de allonge)
heeft laten optuigen;
b) Hij met tal van voor leken zeer heftige bewoordingen getracht heeft de verkopers
onder druk te zetten om mee te delen in zijn schade;
c) Hij besloten heeft aangifte tegen klager te (gaan) doen, enkel omdat klager
had aangegeven een tuchtklacht tegen hem te zullen indienen.
3.2 De stellingen die klager ter onderbouwing van de klacht naar voren heeft gebracht
worden hierna, voor zover van belang, besproken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad overweegt dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet
geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als
zodanig. Dat tuchtrecht beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Artikel
46 houdt mede in een tuchtrechtelijke aansprakelijkheid voor ‘handelen of nalaten
dat een behoorlijkadvocaat niet betaamt’. Onder dergelijk handelen of nalaten kunnen
ook gedragingen in een andere hoedanigheid of privégedragingen van de advocaat vallen
indien tussen die gedragingen en de praktijkuitoefening voldoende verband bestaat,
en bij gebreke van zodanig verband, indien het gaat om gedragingen die voor de advocaat
in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht
en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen.
5.2 De raad stelt voorop dat de kwestie rondom de aankoop van de woning door verweerder
geen verband hield met de uitoefening van zijn praktijk als advocaat. Verweerder
heeft de woning in privé gekocht.
Beoordeling ontvankelijkheid van de klacht
5.3 Allereerst moet de vraag worden beantwoord of klager voldoende belang heeft
bij zijn klacht. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen
tegen een advocaat komt immers slechts toe aan diegene die door het handelen of nalaten
waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
5.4 De raad stelt voorop dat klager (uitdrukkelijk) heeft verklaard dat hij klaagt
in eigen persoon en niet namens de verkopers.
5.5 Klager klaagt over de toon waarop verweerder heeft gecommuniceerd in zijn e-mail
van 17 februari 2021, waarin hij volgens klager ‘grote woorden’ heeft gebruikt. De
raad stelt vast dat deze e-mail van verweerder was gericht aan de makelaar van de
verkopers en niet aan klager, die op dat moment (nog) niet bij het geschil betrokken
was. Hieruit volgt naar het oordeel van de raad dat klager geen rechtstreeks belang
heeft bij dit klachtonderdeel.
5.6 Met betrekking tot de klacht van klager over de in de allonge opgenomen fiscale
constructie die door verweerder is geïnitieerd en volgens klager dubieus is, overweegt
de raad als volgt. Deze constructie is tussen verweerder en de verkopers overeengekomen
en raakt de belangen van klager niet (rechtstreeks). De raad heeft ook geen aanknopingspunten
om aan te nemen dat de overeengekomen afspraak - die er op was gericht een fiscaal
voordeel te behalen - in het licht van de beroepsuitoefening van verweerder ongeoorloofd
moet worden geacht.
5.7 De raad zal gelet op het voorgaande klager niet ontvangen in de klachtonderdelen
a) en b).
5.8 De raad is van oordeel dat klager wel kan worden ontvangen in zijn in klachtonderdeel
c) geformuleerde klacht. De raad overweegt daartoe dat de aanzegging die namens verweerder
is gedaan om strafrechtelijk aangifte te doen, was gericht tegen klager, zodat klager
in dat opzicht rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt en daarom in zoverre als
belanghebbende kan worden aangemerkt.
Inhoudelijke beoordeling van klachtonderdeel c)
5.9 Klager is van mening dat het indienen van een tuchtklacht in geen geval als
afdreiging kan worden beschouwd, laat staan de aankondiging dat wordt overwogen een
tuchtklacht in te dienen. Klager kan geen enkel verwijt worden gemaakt. Hij heeft
enkel de belangen van verkopers behartigd. Klager vindt het dan ook onbestaanbaar
dat verweerder heeft besloten aangifte tegen hem te (gaan) doen.
5.10 Verweerder acht het van belang op te merken dat klager heeft gedreigd met
het indienen van een tuchtklacht tegen verweerder als verweerder het geschil zou voorleggen
aan de rechter. Verweerder heeft dat ervaren als strategisch gebruik - in feite misbruik
- door klager van de hoedanigheid van verweerder als advocaat. Verweerder heeft de
stelling van klager op zijn merites laten toetsten door mr. K. Zij heeft bevestigd
dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan strafrechtelijke afdreiging. Het staat
verweerder vrij daarvan aangifte te doen.
5.11 De raad overweegt als volgt. Hoewel de kwestie rondom de aankoop van de woning
geen verband hield met de praktijkuitoefening van verweerder als advocaat, ligt dat
naar het oordeel van de raad anders waar het gaat om de aankondiging van verweerder
jegens klager dat hij aangifte zou gaan doen, omdat klager zich schuldig zou hebben
gemaakt aan afdreiging (een strafbaar feit).
5.12 Niet in geschil is dat verweerder door klager, met zijn aankondiging een tuchtklacht
te zullen indienen, is aangesproken in zijn hoedanigheid van advocaat. De reactie
van (of namens) verweerder daarop dient naar het oordeel van de raad tegen diezelfde
achtergrond te worden bezien.
5.13 Hoewel verweerder zijn vermoeden dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan
afdreiging heeft laten toetsen door mr. K (strafrechtadvocaat) is de raad van oordeel
dat verweerder in dezen ook een eigen verantwoordelijkheid heeft.
5.14 De raad is van oordeel dat verweerder naar een te zwaar middel heeft gegrepen
door met zijn advocaat te besluiten op de kortst mogelijke termijn aangifte tegen
klager te doen bij zowel de politie als de hoofdofficier van justitie en dat aan klager
mede te delen. De raad overweegt daartoe dat er andere wegen te bewandelen waren,
die naar het oordeel van de raad meer voor de hand liggend en meer passend zouden
zijn geweest. Zo had verweerder ervoor kunnen kiezen om het geschil aan de rechter
voor te leggen en niet terug te deinzen voor een tuchtklacht. Verweerder had er ook
voor kunnen kiezen om de tussenkomst van de deken in te schakelen. Verweerder heeft
dat niet gedaan. De raad heeft er begrip voor dat verweerder het als onaangenaam heeft
ervaren dat klager heeft gedreigd met het indienen van een tuchtklacht jegens hem.
Maar dat laat naar het oordeel van de raad onverlet dat verweerder zijn eigen grenzen
beter had moeten bewaken. Naar het oordeel van de raad had verweerder vanuit zijn
professie als advocaat kunnen weten, althans behoren te weten, welk effect er van
zijn dreigement kon uitgaan en daarom terughoudender moeten zijn.
5.15 Concluderend is de raad van oordeel dat de gekozen handelswijze van verweerder
in het licht van zijn beroepsuitoefening onbetamelijk is. De raad zal klachtonderdeel
c) daarom gegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet gehandeld.
Verweerder heeft in reactie op de dreiging van een tuchtklacht tegen hem met zijn
advocaat ervoor gekozen een zwaar middel in te zetten door aan te kondigen dat hij
aangifte jegens klager zou gaan doen. Naar het oordeel van de raad had het gelet op
de proportionaliteit op de weg van verweerder gelegen om een minder zwaar middel,
dat ook voorhanden was, in te zetten. De raad treft verweerder van zijn handelen een
tuchtrechtelijk verwijt. De raad acht de maatregel van een waarschuwing passend en
geboden, waarbij is meegewogen dat geen eerdere maatregelen aan verweerder zijn opgelegd.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a
en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a) en b) niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdeel c) gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.3.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma, P.O.M. van Boven-de Groot, M. Laning en M.G. van den Boogerd, leden, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 augustus 2022.