ECLI:NL:TADRSGR:2022:124 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-368/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:124 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-07-2022 |
Datum publicatie: | 17-08-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-368/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klagers zijn in de klacht kennelijk niet-ontvankelijk wegens gebrek aan een rechtstreeks belang. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 20 juli 2021 in de zaak 22-368/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
1.
2.
wonende te (…)
klagers
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Den Haag (hierna: de deken) van 14 april 2022 met kenmerk K167 2021 ia/jh, door de
raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen
1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 10 ( procedureel).
Uit het dossier blijkt dat klagers op 31 juli 2021 namens mevrouw P een klacht hebben
ingediend tegen verweerder. De deken heeft een onderzoek naar de klacht ingesteld.
Op 30 september 2021 is mevrouw P overleden. Het onderzoek van de deken was toen nog
gaande.
De deken heeft klagers laten weten dat volgens haar geen redenen van algemeen belang
bestaan die voortzetting van de klachtbehandeling vergen (artikel 47a Advocatenwet).
De deken heeft het onderzoek naar de klacht niettemin voortgezet en zij heeft klagers
in haar visie van 15 maart 2022 voorgehouden dat de klacht, na betaling van griffierecht,
voorgelegd kan worden aan de raad. De deken is er aldus kennelijk van uitgegaan dat
de klacht van 31 juli 2021 ook, althans na het overlijden van mevrouw P opnieuw, is
ingediend door klagers die zich daarbij beroepen op hun eigen klachtrecht.
De voorzitter overweegt dat de klacht zoals ingediend door of namens mevrouw P tot
een eind is gekomen met haar overlijden en dat er geen reden van algemeen belang
is die noopt tot voortzetting van de behandeling van die klacht.
Het is dan ook slechts de door klagers op eigen titel ingediende klacht die de voorzitter
in het onderstaande zal beoordelen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster 1 is de dochter van mevrouw P, klager 2 is haar schoonzoon.
1.2 In 2017 heeft klaagster 1 een verzoek tot onderbewindstelling van mevrouw P
ingediend. Verweerder heeft in die procedure opgetreden als advocaat van mevrouw P.
Het verzoek tot onderbewindstelling is afgewezen.
1.3 Mevrouw P is op 30 september 2021 overleden.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft geweigerd om stukken aan mevrouw P te verstrekken uit haar
eigen dossier. Hiermee heeft verweerder zijn informatieplicht jegens mevrouw P geschonden.
b) Verweerder heeft niet voldaan aan zijn wettelijke plicht om verantwoording af
te leggen over de wijze waarop hij zich heeft gekweten van de door mevrouw P aan hem
verleende opdrachten en van het “onbekende dossier betreffende de verwerking van persoonsgegevens
van zijn ex-cliënte betreffende haar gezondheid”.
2.2 De stellingen die aan de klacht ten grondslag zijn gelegd worden hierna, voor
zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter is van oordeel dat klagers in hun klacht kennelijk niet-ontvankelijk
zijn.
4.2 Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een
advocaat komt immers slechts toe aan diegene die door het handelen of nalaten waarover
wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
4.3 De informatie- en verantwoordingsplicht die klagers aan de klacht ten grondslag
leggen gold in de relatie tussen verweerder en mevrouw P. De voorzitter heeft geen
grond om aan te nemen dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die meebrengen
dat verweerder in relatie tot klagers gehouden is tot het verstrekken van informatie.
De voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat verweerder heeft verklaard dat hij zijn
werkzaamheden heeft verantwoord aan mevrouw P, die (onder meer) in dat kader werd
bijgestaan door haar andere dochter en schoonzoon.
4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door
mr. A.. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2022.