ECLI:NL:TADRSGR:2022:123 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-381/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:123 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-07-2022 |
Datum publicatie: | 17-08-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-381/DH/RO |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit van dienstverlening kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 13 juli 2022 in de zaak 22-381/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Rotterdam (hierna: de deken) van 28 april 2022 met kenmerk R 2022/42, door de raad
ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot
en met 23.
De voorzitter heeft verder kennis genomen van:
- de e-mail van 18 mei 2022, met bijlagen, van de zijde van klager;
- de e-mail van 31 mei 2022, met bijlagen, van de zijde van klager.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager, bijgestaan door mr. K, heeft bij de kantonrechter geprocedeerd tegen
C(…) BV, bijgestaan door mr. H. In die procedure is in 2006 een tussenvonnis gewezen.
Ingevolge dat tussenvonnis heeft in januari 2007 een getuigenverhoor plaatsgevonden.
In februari 2009 heeft de kantonrechter opnieuw een tussenvonnis gewezen waarbij klager
is opgedragen om bewijs te leveren. De bijstand van mr. K aan klager is begin 2009
beëindigd.
1.2 Verweerster is klager in 2018 gaan bijstaan in een toen al aanhangige procedure
inzake het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor.
1.3 Op 14 maart 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende:
“1.1 niet melden aan het Hof. Dat Vonnis van de Kantorechtbank Rotterdam 10 februari
2009. na December 2013 vrijgeven werd door gedaagde K(…).
1.2 Niet melden aan het Hof. Dat met voorbedachte Rade het recht op Getuigenverhoor
deskundigen ten einde causaal verband Letselschade klager bij c(…) te onderbouwen
conform artikel 6.1 E V R M recht op Fair Trial. Door Gedaagde K(…) gestremd werd
1.3 weigeren . uitspraak Hoger Raad Der Nederlanden . ECLI;NL:HR:2017:552 [ korte
verjaar termijn 5 jaar. In geding in te brengen.
1.4 Het Hof er niet op te wijzen dat klager medio december 2013/ januari 2014 pas
op de hoogte was van niet uitgevoerde Vonnis Kantonrechtbank Rotterdam . Alsmede vrij
gegeven Fax berichten [advocatenkantoor K] en en voormalig advocaat voor [advocatenkantoor
K] mr H(…) 2 juni 2009
1.5 Het Hof er niet op te wijzen . dat er samengespannen werd tussen Bueau Beroepziekte
en wederpartij [advocatenkantoor K]/mr H(…)
1.6 weigerde het Hof er op te wijzen dat gedaagde Kort Geding K(…). conform Burgerlijk
Wetboek 3 artikel 72 sub artikel C na 31 maart 2009. niet bevoegd was .om namens klager
Vonnis van de Kanton rechtbank Rotterdam 10 februari 2009 te mogen uitvoeren. Alsmede
niet bevoegd was om namens gemachtigde wederpartij C(…) Fax 2 juni 2009 mr H(…) op
de hoogte te worden gesteld van Fax 2 juni 2009. door ontbreken bevoegheid. Na 31
maart 2009.
1.7 weigeren om Proces Verbaal Politie Rotterdam versus Gedaagde K(…) in geding in
te brengen
1.8 weigeren om Proces Verbaal comparitie 31 maart 2009, op te eisen van de griffie
Kanton rechtbank Roterdam.
1.9 Vooral belangen direct betrokken letselschade advocaten mr K(…) en mr H(…) voor
oog te hebben. Die gezien financieel belang klager . daad werkelijke opgelopen Letselschade.
Van 1.200.000 euro ex rente opslag na 2018 ex in materieleschade klager Gezin 5 gezinsleden.
Zeker Failliet zouden worden verklaart. Doordat schade niet gedekt wordt door beroepsaansprakelijkheids
verzekeraars direct betrokken Letselschade advocaten.
1.10 Het zich wederom onttrekken van [verweerster]. brengt schade toe aan klager en
direct betrokken gezinsleden die door strafrechterlijk handelen Bureau Beroepsziekte
en [advocatenkantoor K].al hun moeder vroegtijdig verloren op 1 september 2019. klager
zien worstelen met PTSS Trauma gedurende 20 jaren en oudste dochter (…) ook zien worstelen
met PTSS Trauma met direct causaal verband Bureau Beroeps ziekte en [advocatenkantoor
K]”
2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna,
voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Ze heeft, zakelijk weergegeven,
het volgende aangevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Voorop staat dat verweerster in haar hoedanigheid van advocaat een ruime mate
van vrijheid heeft als het gaat om de aanpak of strategie in een zaak. De advocaat
bepaalt op welke wijze de belangen van de cliënt het beste kunnen worden gediend en
draagt daarvoor de volledige verantwoordelijkheid. De voorzitter zal de klachten van
klager met inachtneming van dit criterium beoordelen.
Klachtonderdeel 1.1
4.2 Verweerster heeft aangevoerd dat zij in het beroepschrift gemotiveerd uiteen
heeft gezet wanneer de verjaringstermijn is aangevangen. Klager heeft het stuk in
concept gekregen en heeft er toen geen opmerking over gemaakt.
4.3 Klager heeft niet, althans niet ondubbelzinnig, weerspoken dat hij het conceptverzoekschrift
heeft ontvangen van verweerster en dat hij over het punt van de verjaring toen geen
opmerkingen heeft gemaakt. De voorzitter heeft geen grond om aan te nemen dat verweerster
op dit punt onzorgvuldig of onbetamelijk heeft gehandeld jegens klager. De voorzitter
laat hierbij in het midden of het door verweerster over de verjaring aangevoerde onjuist
is, zoals klager stelt. Dit valt op grond van de gegevens in het klachtdossier niet
vast te stellen, nog daargelaten dat het oordeel over verjaring is voorbehouden aan
de civiele rechter. Klachtonderdeel 1.1 is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 1.2
4.4 Verweerster heeft aangevoerd dat klager haar niet heeft gevraagd om aan het
gerechtshof te melden dat mr. K. “het recht op getuigenverhoor met voorbedachten rade
heeft gestremd”. Klager benoemde in zijn berichten aan verweerster wel dat mr. K samenspande
met de wederpartij, maar klager gaf hierbij geen onderbouwing en verweerster heeft
het daarom niet als argument aangevoerd.
4.5 Klager heeft het verweer tegen dit klachtonderdeel niet, althans niet ondubbelzinnig
weersproken, zodat de voorzitter uitgaat van de juistheid ervan. Dit leidt tot de
conclusie dat klachtonderdeel 1.2 kennelijk ongegrond is.
Klachtonderdeel 1.3
4.6 Verweerster heeft aangevoerd dat zij niet heeft geweigerd om de uitspraak van
de Hoge Raad over te leggen. Tijdens het telefoongesprek op 11 maart 2021 heeft verweerster
klager uitgelegd dat een verwijzing in de pleitnota voldoende is en dat zij de uitspraak
nog zou kunnen over leggen. Verweerster vroeg klager verder naar een onderbouwing
van de andere stukken die hij wilde inbrengen. Dit leidde volgens verweerster tot
een onaangenaam gesprek waarin klager erg boos werd en haar verweet dat zij er niets
van snapte. De uitspraak heeft verweerster daarna niet meer kunnen over leggen, omdat
zij zich als advocaat van klager had onttrokken.
4.7 De voorzitter overweegt dat er geen grond is om aan te nemen dat verweerster
het arrest eerder dan bij de mondelinge behandeling van de zaak onder de aandacht
van het gerechtshof had moeten brengen. Voor zover klager dit stelt heeft hij dit
onvoldoende feitelijk onderbouwd. Vervolgens is het niet gekomen tot aanwezigheid
van verweerster bij de zitting; zij had zich toen al onttrokken als advocaat van klager.
Klachtonderdeel 1.3 is kennelijk ongegrond. De voorzitter voegt toe dat de onttrekking
verder zal worden beoordeeld bij klachtonderdeel 1.10.
Klachtonderdeel 1.4
4.8 Verweerster heeft aangevoerd dat zij in het hoger beroepschrift van 10 september
2019 gemotiveerd heeft uiteengezet dat de verjaringstermijn is aangevangen op 6 augustus
2013 toen klager ermee bekend werd dat hij had gedwaald, althans dat er sprake was
van een wilsgebrek. Klager kreeg toen pas faxberichten onder ogen van mr. H uit juni
2009 en van mr. K uit mei 2009, terwijl mr. K sinds maart 2009 niet meer gemachtigd
was om klager te vertegenwoordigen.
4.9 De voorzitter herhaalt dat de beoordeling van de vraag wanneer de verjaringstermijn
is aangevangen voorbehouden is aan de civiele rechter. De voorzitter heeft gelet op
de summier en niet ondubbelzinnig onderbouwde stellingen van klager en het gemotiveerde
en onweersproken verweer op dit klachtonderdeel geen grond om aan te nemen dat verweerster
een evident onjuist en daarmee voor klager nadelig standpunt heeft ingenomen. Klachtonderdeel
1.4 is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 1.5
4.10 Klager heeft gesteld dat voor recht vaststaat dat drs. S achter het handelen
van mr. K staat. Alle opdrachten werden door drs. S aan mr. K en de heer P gegeven
en ook werden alle vertrouwelijke gesprekken zonder toestemming van klager vrijgegeven,
aldus klager.
4.11 Verweerster heeft aangevoerd dat zij voor de door klager gestelde samenspanning
geen onderbouwing heeft ontvangen. Een dergelijk gevoel dat bij klager leeft, had
volgens klaagster tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht kunnen worden.
4.12 De voorzitter acht het begrijpelijk dat verweerster ervoor koos om de verdenking
van samenspanning die bij klager leeft, maar waarvoor ook in dit klachtdossier enige
feitelijke onderbouwing ontbreekt, niet te benoemen in processtukken. Gelet op het
ontbreken van een feitelijke onderbouwing is het een punt dat zich beter leent om
naar voren te brengen tijdens een mondelinge behandeling. Verweerster heeft met haar
keuze op dit punt niet onzorgvuldig gehandeld. Klachtonderdeel 1.5 is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 1.6
4.13 Verweerster heeft aangevoerd dat zij in het hoger beroepschrift van 10 september
2019 heeft gesteld dat mr. K sinds 31 maart 2009 niet meer gemachtigd was om klager
te vertegenwoordigen.
4.14 Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager dit klachtonderdeel in het
licht van het verweer onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel 1.6 is kennelijk
ongegrond.
Klachtonderdeel 1.7
4.15 Verweerster heeft aangevoerd dat zij en klager tijdens het telefoongesprek
op 11 maart 2021 niet zijn toegekomen aan een toelichting van klager op het belang
van het inbrengen van het proces-verbaal. Verweerster wijst erop dat het stuk alsnog
over gelegd had kunnen worden en dat zij overlegging ervan niet heeft geweigerd.
4.16 Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager klachtonderdeel 1.7 in het
licht van het niet, althans niet ondubbelzinnig weersproken verweer onvoldoende feitelijk
onderbouwd. Klachtonderdeel 1.7 is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 1.8
4.17 Verweerster heeft aangevoerd dat van de comparitie van 31 maart 2009 geen
proces-verbaal is opgemaakt door de rechtbank. Dit heeft de rechtbank in haar brief
van 27 oktober 2014 aan klager laten weten. De aantekeningen van de comparitie zijn
volgens verweerster al bij het verzoekschrift van 17 februari 2016 als productie 10
over gelegd en maken daarmee deel uit van het procesdossier.
4.18 Zonder uitleg, die heeft klager niet gegeven, ziet de voorzitter niet in dat
verweerster gehouden was om bij de rechtbank een uitgewerkt proces-verbaal op te vragen.
Volgens de onweersproken verklaring van verweerster maakten de zittingsaantekeningen
immers al onderdeel uit van het procesdossier. Klachtonderdeel 1.8 is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 1.9
4.19 Verweerster kan klager niet volgen in zijn stelling dat zij vooral de belangen
van mr. K en mr. H voor ogen heeft gehad. Hiervoor bestaat volgens verweerster geen
enkele grond en zij heeft geen idee hoe zij dat zou hebben gedaan volgens klager.
4.20 De voorzitter is van oordeel dat klager het ernstige verwijt dat hij verweerster
bij dit klachtonderdeel maakt niet feitelijk heeft onderbouwd. Klachtonderdeel 1.9
is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 1.10
4.21 Verweerster heeft aangevoerd dat zij in 2018 een procedure inzake het verzoek
tot een voorlopig getuigenverhoor heeft overgenomen van mr. Q. Op 12 juni 2019 heeft
de rechtbank het verzoek afgewezen. Klager wenste in hoger beroep te gaan, maar verweerster
achtte dit niet kansrijk. Verweerster heeft klager laten weten dat zij hem niet zou
bijstaan in hoger beroep en heeft hem geadviseerd een andere advocaat te zoeken. Omdat
klager hierin niet slaagde heeft verweerster met hem afgesproken dat zij het hoger
beroep zou indienen, maar dat hij een andere advocaat zou zoeken die de zaak zou daarna
overnemen. Opnieuw slaagde klager er niet in een andere advocaat te vinden, waarna
verweerster haar bijstand aan klager heeft voorgezet.
4.22 De aanvankelijk op 14 september 2020 geplande mondelinge behandeling is volgens
verweerster op verzoek van klager aangehouden omdat hij coronaklachten had. Vervolgens
werd de mondelinge behandeling op 16 maart 2021 ingepland. Een paar dagen voor de
zitting werd klager tijdens een telefoongesprek heel boos op verweerster, omdat zij
doorvroeg naar het belang van stukken die hij wilde over leggen en een bewijs van
de coronatest. Verweerster heeft klager tijdens het gesprek uitgelegd dat de kans
bestond dat hij zou worden veroordeeld in de proceskosten, omdat verweerster nog steeds
weinig vertrouwen had in een goede afloop van het hoger beroep. Klager bleef schreeuwen
en zeggen dat het probleem bij verweerster lag. Omdat klager bleef doorgaan met schreeuwen,
heeft verweerster hem verteld dat zij de zaak niet langer kon behandelen en dat ze
zich zou onttrekken vanwege het gebrek aan vertrouwen. Op 11 maart 2021 heeft klager
verweerster een e-mail met zijn excuses gestuurd en geschreven dat hij nog steeds
vertrouwen in verweerster had. In reactie hierop heeft verweerster haar besluit zich
te onttrekken echter bevestigd. Op 12 maart 2021 heeft verweerster het gerechtshof
bericht over de onttrekking, aldus nog steeds verweerster.
4.23 Verweerster wijst erop dat zij zich op 12 maart 2021 voor het eerst heeft
onttrokken aan de zaak. Het was niet eerder haar intentie om zich te onttrekken. Wel
heeft verweerster eerder aan klager kenbaar gemaakt dat zij zich zou onttrekken als
hij het gerechtshof bijvoorbeeld weer rechtstreeks zou benaderen. Verweerster had
klager namelijk al verschillende keren verzocht om dit niet meer te doen. Volgens
verweerster liet klager haar geen andere keus, omdat hij haar grenzen heeft overschreden
door tijdens het telefoongesprek op 11 maart 2021 te blijven schreeuwen en niet voor
rede vatbaar te zijn. Hierna was een samenwerking niet meer mogelijk. Verweerster
voegt toe dat zij door haar onttrekking de belangen van klager niet onevenredig heeft
geschaad, omdat er inhoudelijk gezien niets is veranderd aan de kansen in hoger beroep.
4.24 De voorzitter heeft gelet op het niet, althans niet ondubbelzinnig weersproken
verweer van verweerster geen grond om aan te nemen dat zij bij de onttrekking de belangen
van klager onevenredig heeft benadeeld en daarmee onbetamelijk jegens klager heeft
gehandeld. Klachtonderdeel 1.10 is daarmee kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.25 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46 j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
Stukken
4.26 De voorzitter voegt nog toe dat klager bij de raad een grote hoeveelheid stukken
heeft ingediend. Deze stukken hebben de voorzitter niet tot een ander oordeel gebracht.
Gelet daarop heeft de voorzitter verweerster niet in de gelegenheid gesteld om nog
te reageren op de nagezonden stukken van klager.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in
alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022.