ECLI:NL:TADRSGR:2022:114 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-376/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:114
Datum uitspraak: 25-07-2022
Datum publicatie: 26-07-2022
Zaaknummer(s): 22-376/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over de kwaliteit van dienstverlening. Niet gebleken is dat de juridische bijstand aan klager als zodanig inhoudelijk onder de maat was. Wel heeft verweerder klager onvoldoende (schriftelijk) geïnformeerd. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 juli 2022 in de zaak 22-376/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 28 mei 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 26 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/39 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 juni 2022. Daarbij waren klager, vergezeld van zijn compagnon [dhr. G], en verweerder, vergezeld van zijn kantoorgenote [mr. A], aanwezig.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20.
1.5    Klager heeft op 13 juni 2022 nog enkele nadere stukken ingediend. Verweerder heeft op 14 juni 2022 eveneens nadere stukken ingediend. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager is vennoot geweest in de vennootschap onder firma A. (hierna: “de vof”). In verband met een geschil met de heer D., h.o.d.n. H., heeft klager zich in oktober 2018 tot verweerder gewend. Klager heeft verweerder verzocht namens de vof een procedure te starten tegen H.. 
2.3    Verweerder heeft de opdracht van de vof aanvaard en de vof op 26 oktober 2020 zijn opdrachtbevestiging gezonden. Daarin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“(…) Met u is besproken dat u niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Mijn honorarium bedraagt € 180,- per uur, exclusief belaste en onbelaste verschotten en omzetbelasting. (…) De kantoorkosten bedragen 6% van het geldende uurtarief. U ontvangt van mij een declaratie voor de door mij verrichte werkzaamheden inclusief de door mij voor u gedane uitgaven.(…)”
2.4    De door verweerder namens de vof tegen H. aanhangig gemaakte procedure heeft geleid tot een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam d.d. 24 januari 2020. In dit vonnis is H. veroordeeld tot betaling van het gevorderde en is hij ook in de proceskosten veroordeeld.
2.5    Op 28 januari 2020 heeft [mr. A] namens verweerder het vonnis aan klager toegestuurd. In haar begeleidende mail schreef zij – voor zover van belang – het volgende:
“(…) De zaak is met het vonnis succesvol afgewikkeld. Verder is er zojuist een opdracht uitgegaan richting onze deurwaarder, dit met het verzoek om de dagvaarding aan de wederpartij te betekenen en over te gaan tot inning.
Hiermee zijn mijn bemoeienissen in deze zaak tot een einde gekomen, zodat ik zal overgaan tot sluiting van dit dossier. De sluiting van het dossier brengt met zich dat ik na heden geen activiteit meer in dit dossier zal ontplooien. Ik ga ervan uit dat u geen vervolgstappen wenst en zal deze ook niet instellen tenzij u mij daar uitdrukkelijk om verzoekt. Indien u hoger beroep wenst in te stellen tegen de voornoemde beschikking, kunt u hiervoor contact opnemen met het kantoor.”
2.6    Bij de e-mail van 28 januari 2020 was de eindfactuur van verweerder ad € 2.970,85 gevoegd met de daarbij behorende urenspecificatie van 12 november 2018 tot en met 28 januari 2020.
2.7    Klager heeft de factuur van verweerder onbetaald gelaten. 
2.8    Tussen verweerder en de door hem ingeschakelde deurwaarder is in de periode februari – mei 2020 regelmatig over de executie(maatregelen) tegen H. gecorrespondeerd.
2.9    Per e-mail van 28 april 2020 heeft [mr. A] namens verweerder aan klager het volgende bericht:
“In boven genoemde zaak heeft de wederpartij hoger beroep ingesteld met bijgevoegd appeldagvaarding. Op 25 augustus 2020 om 10.00 uur zal de zaak ter terechtzitting worden behandeld te Gerechtshof Den Haag.”
Bij deze mail was het aan het kantoor van verweerder betekende dagvaardingsexploot van 21 april 2020 gevoegd.
2.10    Klager is op 25 augustus 2020 naar het Paleis van Justitie te Den Haag gegaan. Daar is hem medegedeeld dat er geen zitting gepland stond.
2.11    De opdracht van verweerder aan de deurwaarder is op 29 september 2020 door hem ingetrokken. Enig verhaal (op H.) was toen nog niet gerealiseerd.
2.12    Per e-mail van 5 oktober 2020 heeft verweerder aan klager – voor zover van belang – het volgende bericht:
“Ik heb u gemeld dat ik u niet in hoger beroep zou bijstaan, wegens de onbetaalde nota. Ik hoor vervolgens heel lang niets meer van u tot de dag voor de zitting bij het gerechtshof. Ik heb, kort gezegd, gemeld dat ik u niet zou bijstaan. Eenmaal bij het gerechtshof, belt u mij wederom en meldt dat er geen zitting zou zijn. Ik heb vervolgens zelf met het gerechtshof gebeld, die gemeld heeft dat er geen dagvaarding is aangebracht. Dit heb ik u vervolgens meegedeeld, waarna ik u meldde dat de deurwaarder de inning kon voortzetten. U heeft mij gemeld dat u zelf met de deurwaarder wilde bellen en het inningsproces wilde begeleiden. Ik heb uw wensen gehonoreerd en de deurwaarder gemeld dat u zelf de opdracht wilde voortzetten. U bent daarvan op de hoogte gesteld met de gegevens van de deurwaarder. (…)
U krijgt nog een laatste keer de melding dat u mijn nota moet betalen, waarna de deurwaarder de opdracht zal overnemen. (…)” 
2.13    Op 28 mei 2021 heeft klager onderhavige klacht ingediend bij de deken. 

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a)    niet is komen opdagen op de hoger beroep zitting d.d. 25 augustus 2020;
b)    te veel kosten in rekening heeft gebracht;
c)    geen actie heeft ondernomen om zijn vordering op H. geïncasseerd te krijgen;
d)    valse informatie heeft verstrekt over de deurwaarder, het factuurbedrag, het in beslag nemen van goederen en het hoger beroep. 

4    VERWEER  
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    De raad dient allereerst te oordelen over de toelaatbaarheid van de door klager en verweerder op respectievelijk 13 en 14 juni 2022 ingediende stukken.
5.2    De door klager ingediende stukken voegt de raad toe aan het dossier, nu de beginselen van een behoorlijke procesorde zich daartegen niet verzetten. De stukken in kwestie bevatten ten opzichte van de eerder ingediende stukken namelijk geen nieuwe informatie.
5.3    De door verweerder nagezonden stukken laat de raad wegens strijd met de beginselen van een goede procesorde buiten beschouwing. De stukken omvatten namelijk ruim 300 pagina’s terwijl een inhoudsopgave en een toelichting daarop ontbreken. Bovendien is ter zitting gebleken dat de stukken die in de ogen van verweerder voor de beoordeling van de klacht relevant zijn, zich al in het dossier van de raad bevinden. 
5.4    De raad komt vervolgens toe aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht. Vooropgesteld wordt dat de raad daarbij alleen acht kan slaan op de stukken die zich in het dossier bevinden. In het geval tussen een advocaat en zijn client onduidelijkheid bestaat over de afspraken die zijn gemaakt, wordt die onduidelijkheid in beginsel in het nadeel van de advocaat uitgelegd. Hij is immers tot het verschaffen van volstrekte helderheid en zorgvuldige vastlegging gehouden. 
Klachtonderdeel a)
5.5    De appeldagvaarding is uitgebracht aan het kantooradres van verweerder in – naar de raad aanneemt – zijn hoedanigheid van advocaat in eerste aanleg. Dat is op grond van artikel 63 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toegestaan en impliceert nog niet dat de partij in kwestie, in dit geval klager, in dit hoger beroep ook daadwerkelijk zal worden bijgestaan door de advocaat die de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. Een advocaat heeft immers de vrijheid om – om hem moverende redenen – te besluiten de client in kwestie (in hoger beroep) niet bij te staan. Het enkele feit dat de dagvaarding aan het kantooradres van verweerder is betekend, brengt derhalve nog geen advocaat-client relatie tot stand. Dat verweerder niet op de (naar de raad aanneemt: schriftelijke rol)zitting van 25 augustus 2020 is verschenen, is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat neemt niet weg dat de communicatie van verweerder aan klager op dit punt wel duidelijker had moeten zijn. Daarop wordt bij de bespreking van klachtonderdeel d) teruggekomen. 
Klachtonderdeel b)
5.6    In financiële aangelegenheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid, hetgeen meebrengt dat de advocaat ervoor moet zorgen dat er duidelijkheid bestaat tussen hem en zijn cliënt omtrent hun financiële afspraken. Uitgangspunt is dat een advocaat bij het vaststellen van zijn declaratie een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk honorarium in rekening brengt. Het (uiteindelijk) in rekening te brengen honorarium moet in redelijke verhouding staan tot de daadwerkelijke verrichte werkzaamheden en de advocaat dient daarover aan de cliënt verantwoording af te leggen. 
5.7    Op grond van vaste rechtspraak van het Hof van Discipline beperkt de raad zich bij de beoordeling van declaraties van advocaten in het kader van de te hanteren tuchtnorm tot een marginale toets. Beoordeeld wordt slechts of er sprake is van excessief declareren. De raad ziet mede gelet op de inhoud van de opdrachtbevestiging – waarvan de ontvangst door klager voor het eerst ter zitting werd ontkend, zodat aan dat verweer voorbij wordt gegaan – en de aard van de zaak, afgezet tegen de geregistreerde tijdsbesteding geen grond om aan te nemen dat verweerder voor zijn werkzaamheden excessief heeft gedeclareerd. Ook dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.8    Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt naar het oordeel van de raad genoegzaam dat verweerder zich vanaf het moment dat het vonnis beschikbaar was, heeft ingespannen dit – door middel van inschakeling van de deurwaarder – ten uitvoer gelegd te krijgen. Dat dat uiteindelijk niet is gelukt, valt hem in tuchtrechtelijke zin niet te verwijten. Het had echter wel op zijn weg gelegen hierover met klager te communiceren. De raad komt hier bij de bespreking van klachtonderdeel d) op terug. 
5.9    Op enig moment heeft verweerder de executie-opdracht ingetrokken omdat klager, naar verweerder onweersproken heeft gesteld, had aangegeven de communicatie met de deurwaarder voortaan zelf te willen voeren. Op dat moment verstreken er geen fatale termijnen en kon verweerder dit doen zonder schade voor klager. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is naar het oordeel van de raad ook in zoverre derhalve geen sprake. 
Klachtonderdeel d)
5.10    De raad begrijpt dit klachtonderdeel in het licht van de klachtonderdelen a) en c) en de toelichting van klager daarop aldus dat klager daarmee bedoelt te klagen over de wijze waarop verweerder na ontvangst van het vonnis d.d. 24 januari 2020 met hem heeft gecommuniceerd, althans heeft nagelaten dat te doen. Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad wél gegrond.
5.11    De professionele standaard brengt volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline namelijk met zich dat het tot de taak van de advocaat behoort om de cliënt op de hoogte te stellen van belangrijke informatie en afspraken. Een advocaat dient zijn cliënt genoegzaam te informeren, te waarschuwen en duidelijkheid te scheppen over de haalbaarheid van een zaak en de kosten van zijn optreden. Dit alles moet de advocaat schriftelijk aan de cliënt bevestigen. Toetsing aan deze maatstaf brengt de raad tot het oordeel dat verweerder in de informatievoorziening aan klager ernstig tekort is geschoten zodat dit klachtonderdeel gegrond is.
5.12    In de eerste plaats ontbreekt in de e-mail van [mr. A] d.d. 28 januari 2020 – waarvoor verweerder als advocaat verantwoordelijk is – informatie over de vanaf dat moment te ondernemen stappen. Volstaan is met de vermelding dat ‘de dagvaarding’ (de raad leest in plaats daarvan ‘het vonnis’) aan de deurwaarder is gestuurd met het verzoek dit te betekenen en te executeren. Uitleg over de wijze waarop dat zal gebeuren is niet verstrekt. Evenmin is informatie verstrekt over de wijze waarop de communicatie met de deurwaarder zal verlopen. Verwarrend is naar het oordeel van de raad bovendien dat in dezelfde mail wordt vermeld dat het dossier wordt gesloten en er geen activiteiten meer worden ontplooid. Het had op de weg van verweerder gelegen hierover aan klager duidelijkheid te verschaffen. Dat heeft hij niet gedaan. 
5.13    De raad kan voorts niet vaststellen of en zo ja, op welke wijze verweerder met klager over de tenuitvoerlegging van het vonnis heeft gecommuniceerd; de zich in het dossier bevindende stukken betreffen steeds communicatie tussen verweerder en de deurwaarder maar daaruit blijkt niet dat verweerder aan klager daarvan een terugkoppeling heeft gegeven. Dat is in strijd met de op verweerder rustende informatieverplichting. 
5.14    Hetzelfde geldt voor de communicatie over het hoger beroep. Daarover bevindt zich in het dossier slechts de e-mail van [mr. A] aan klager d.d. 28 april 2020. De raad kan zich voorstellen dat (ook) deze e-mail bij klager voor verwarring heeft gezorgd doordat daarin wel een datum, tijdstip en locatie voor een zitting worden genoemd maar verder geen informatie over de procedure wordt verstrekt. Het had naar het oordeel van de raad op de weg van verweerder gelegen om aan klager uit te leggen dat de zitting van 25 augustus 2020 een schriftelijke rolzitting zou zijn, waar hij niet in persoon zou hoeven verschijnen en bovendien (nog eens) te benadrukken dat hij zelf in deze procedure niet als advocaat zou optreden en klager zich daarvoor tot een andere advocaat zou moeten wenden. Daarbij had aan klager dan ook duidelijk gemaakt moeten worden dat hij bij het hof niet zelf kon procederen maar zich daarvoor verplicht moest laten bijstaan door een advocaat. 
5.15    Het voorgaande leidt ertoe dat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond zal verklaren.
 
6    MAATREGEL
6.1    Verweerder heeft klager onvoldoende (schriftelijk) geïnformeerd. Verweerder heeft daarmee niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De raad houdt er in het voordeel van verweerder rekening mee dat niet is gebleken dat de juridische bijstand aan klager als zodanig inhoudelijk onder de maat was en dat klager geen schade heeft ondervonden van het handelen van verweerder. In zijn nadeel neemt de raad in aanmerking dat verweerder ook op de zitting van de raad geen inzicht heeft getoond in het verwijtbare van zijn handelen. Rekening houdend met alle omstandigheden en mede in aanmerking genomen het tuchtrechtelijke verleden van verweerder, acht de raad de oplegging van een berisping passend en geboden.  

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven. 
7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart klachtonderdeel d) gegrond;
-    verklaart de klachtonderdelen a), b) en c) ongegrond;
-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; 
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. R. de Haan en W.R. Arema, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2022.