ECLI:NL:TADRSGR:2022:112 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-930/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:112 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-07-2022 |
Datum publicatie: | 06-07-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-930/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over advocaat wederpartij. Verweerder heeft, zonder overleg, stukken aan getuigen toegestuurd, waaronder ook procestukken. Verweerder heeft daarmee een handeling verricht die zou kunnen leiden tot ongeoorloofde beïnvloeding van getuigen. En in een enkel geval waarschijnlijk ook daadwerkelijk tot ongeoorloofde beïnvloeding heeft geleid. Klacht gegrond. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 juli 2022 in de zaak 21-930/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 8 december 2020 is namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 10 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K271 2020 ar/ak
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 mei 2022. Daarbij waren
de gemachtigde van klaagster en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inventaris inhoudelijk) en
1 tot en met 5 (inventaris procedureel). Voorts heeft de raad kennis genomen van een
e-mail namens klaagster van 15 december 2021, met bijlage.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster en de cliënten van verweerder zijn sinds 2016 verwikkeld in een civiele
procedure. De cliënten van verweerder verwijten klaagster dat zij jegens hen in de
periode vanaf 2004 tot en met 2019 onrechtmatig heeft gehandeld. Er zijn meerdere
bestuursrechtelijke procedures gevoerd. Verweerder was daar op dat moment nog niet
bij betrokken.
2.3 Bij eindvonnis van 10 oktober 2018 heeft de rechtbank Gelderland de vorderingen
van de cliënten van verweerder afgewezen.
2.4 De cliënten van verweerder zijn hiertegen in hoger beroep gegaan. Verweerder
heeft hen daarin - als opvolgend advocaat - bijgestaan.
2.5 Verweerder heeft bij verzoekschrift van 27 september 2019 het gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden
verzocht een voorlopig getuigenverhoor te houden. Verweerder heeft daarbij een vijftal
(oud) ambtenaren van de gemeente O. (klaagster) voorgedragen die in de voormelde periode
bij de zaak betrokken zijn geweest, alsmede een viertal oud-bestuurders en een oud-raadslid.
2.6 Bij beschikking van 29 november 2019 heeft het hof het verzoek toegewezen.
2.7 De eerste getuigen zijn op 8 en 16 juli 2020 gehoord. De laatste dag was bepaald
op 4 november 2020. Op die dag zouden vier oud-bestuurders van de gemeente O. (klaagster)
worden gehoord.
2.8 Voorafgaand aan de getuigenverhoren op 4 november 2020 heeft verweerder aan
de desbetreffende getuigen een groot aantal stukken toegezonden. Verweerder heeft
het hof daarover geïnformeerd in zijn brief van 27 oktober 2020. Hij schrijft daarin
het navolgende:
“Edelachtbare vrouw/heer,
In bovengenoemde procedure zal op woensdag 4 november 2020 een voorlopig getuigenverhoor
plaatsvinden. Hieronder treft u aan een overzicht van de tijdstippen waarop de getuigen
zijn opgeroepen.
(…)
Bijlagen getuigen
Aan de getuigen zijn bijlagen toegezonden met het vriendelijke verzoek aan de getuigen
om van deze stukken kennis te nemen ter voorbereiding op het verhoor. In de bijlage
treft u een overzicht van de toegezonden stukken. Niet alle getuigen hebben dezelfde
bijlagen ontvangen. Hieronder treft u aan een overzicht van de bijlagen die aan welke
getuigen zijn toegezonden.
(…).”
2.9 Een afschrift van die brief heeft verweerder aan klaagster gezonden.
2.10 Naar aanleiding van de voormelde brief van verweerder van 27 oktober 2020
heeft de gemachtigde van klaagster een reactie aan het hof en verweerder gezonden,
waarin hij gemotiveerd bezwaar heeft gemaakt tegen de handelswijze van verweerder,
betreffende het toesturen van deze stukken aan de getuigen.
2.11 Vervolgens heeft, op verzoek van de gemachtigde van klaagster, op 2 november
2020 een telefonisch overleg tussen de gemachtigde van klaagster en verweerder plaatsgevonden
over het feit dat verweerder de betreffende stukken heeft toegestuurd aan de getuigen.
2.12 Op 3 november 2020 heeft verweerder de stukken die hij aan de getuigen had
toegestuurd ook aan klaagster doen toekomen - voor zover die niet reeds als productie
in eerste aanleg in de procedure waren gebracht.
2.13 Direct voorafgaand aan de getuigenverhoren op 4 november 2020 heeft de raadsheer-commissaris
met de gemachtigde van klaagster en verweerder gesproken over de gang van zaken rondom
het toesturen van de stukken door verweerder aan de getuigen. Van die behandeling
is proces-verbaal opgemaakt, dat deel uitmaakt van het klachtdossier.
2.14 Vervolgens zijn de getuigen gehoord. Ook de processen-verbaal van die getuigenverhoren
maken onderdeel uit van het klachtdossier.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Klaagster verwijt verweerder dat hij in strijd met artikel 22 van de gedragsregels
heeft gehandeld, omdat hij met het toezenden van (proces)stukken op ongeoorloofde
wijze getuigen heeft beïnvloed, althans heeft gepoogd te beïnvloeden.
3.3 De stellingen die klaagster ter onderbouwing van de klacht naar voren heeft
gebracht worden hierna, voor zover van belang, besproken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht gaat over het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster.
Uitgangspunt daarbij is dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid
heeft om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze als hem in overleg
met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt
worden doordat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de
belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk
doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat in het algemeen niet behoeft af te wegen
of het voordeel dat hij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij
zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Overweging vooraf
5.2 Gedragsregel 22 bepaalt dat de advocaat zich zorgvuldig dient op te stellen
in zijn contacten met getuigen en geen handelingen zal verrichten die zouden kunnen
leiden (cursivering raad) tot ongeoorloofde beïnvloeding van getuigen. Uit de bewoordingen
van gedragsregel 22 volgt derhalve dat niet vast hoeft komen te staan dat het toesturen
van stukken door verweerder ook daadwerkelijk tot beïnvloeding van de getuigen heeft
geleid. (cursivering raad)
Inhoudelijk
5.3 De raad is van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld zoals dat een redelijk
handelend en bekwaam advocaat betaamt. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder
met het toesturen van de stukken - op de wijze zoals hij dat heeft gedaan - een handeling
verricht die zou kunnen leiden tot ongeoorloofde beïnvloeding van getuigen. En in
een enkel geval waarschijnlijk ook daadwerkelijk tot ongeoorloofde beïnvloeding heeft
geleid. De raad overweegt daartoe als volgt.
5.4 Verweerder heeft op of omstreeks 9 oktober 2020 een omvangrijk aantal stukken
(meer dan 500 pagina’s) aan de getuigen toegezonden ten behoeve van hun verhoor op
4 november 2020.
5.5 Verweerder heeft over het toesturen van die stukken van tevoren geen overleg
gevoerd met klaagster, noch met het hof.
5.6 Verweerder heeft de selectie van de stukken eenzijdig - in het belang van zijn
cliënten - samengesteld.
5.7 Bij de stukken bevond zich o.a. de dagvaarding bevattende de standpunten van
zijn cliënten in de onderliggende procedure.
5.8 Bij de stukken bevond zich niet de conclusie van antwoord van klaagster en
ook niet het in de onderliggende procedure gewezen vonnis, waarbij de vorderingen
van de cliënten van verweerder zijn afgewezen.
5.9 Verweerder had naar het oordeel van de raad met name terughoudend moeten zijn
als het gaat om het toesturen van processtukken. Daaraan doet niet af dat verweerder
na het bezwaar van klaagster alsnog de conclusie van antwoord heeft nagezonden. Bovendien
stelt de raad vast dat verweerder daarbij opnieuw de vrijheid heeft genomen om, wederom
zonder overleg met klaagster, nog drie nieuwe stukken aan de getuigen toe te sturen.
5.10 Verweerder stelt zich op het standpunt dat zijn handelen legitiem was, omdat
hij de getuigen met het toesturen van de stukken in staat wilde stellen aan hun ‘opfrisplicht’
te voldoen. Verweerder gaat er daarmee echter aan voorbij dat het primair niet de
verantwoordelijkheid van verweerder is daartoe het initiatief te nemen.
5.11 Ook verweerders standpunt dat hij bij de selectie van de stukken rekening
heeft gehouden met de ambtsperiode van de desbetreffende getuige/bestuurder, alsmede
met de vragen die aan de getuigen zouden worden gesteld, verandert het oordeel van
de raad niet. Overigens heeft klaagster weersproken dat de door verweerder geselecteerde
stukken zijn toegespitst op de ambtsperiode van de desbetreffende getuige, en dat
de stukken onderwerp van vragen ter zitting zijn geweest. Klaagster heeft bovendien
ook weersproken dat de stukken die aan de getuigen zijn toegezonden, haar ook allemaal
bekend waren.
5.12 De raad neemt bij het voorgaande voorts in aanmerking dat gebleken is dat
het handelen van verweerder bij de getuigen zelf vragen heeft opgeroepen over het
risico van ongeoorloofde beïnvloeding als zij kennis zouden nemen van de stukken.
5.13 Uit de processen-verbaal van de getuigenverhoren volgt namelijk dat twee van
de vier getuigen, desgevraagd, hebben verklaard dat zij de stukken terzijde hebben
gelegd, omdat zij de mogelijkheid wilden uitsluiten dat zij door kennisname van die
stukken beïnvloed zouden worden.
5.14 Een andere getuige heeft, desgevraagd, verklaard dat hij door de door verweerder
toegezonden stukken heen heeft gebladerd en dat zijn gedachte was ‘Is dit geen getuigenbeïnvloeding?’.
5.15 Daarbij komt dat niet uitgesloten kan worden dat beïnvloeding ook daadwerkelijk
heeft plaatsgevonden, gelet op hetgeen getuige M. daarover blijkens het proces-verbaal
heeft verklaard:
“(…) Ik heb alle door [verweerder] toegezonden stukken doorgelezen, ook de stukken
die ik gisteren nog heb ontvangen. U vraagt mij of ik weet in hoeverre de stukken
mijn herinnering hebben opgefrist. In ben in die tijd ernstig ziek geweest, wat schade
aan mijn herinneringen heeft gedaan. Door de stukken heb ik wel weer wat informatie
boven gekregen, het heeft geholpen mijn geheugen op te frissen. Een aantal zaken zijn
weer boven gekomen zoals het onderzoek van de nationale ombudsman en zoals het verhoor
van mevrouw[…]. Dat is mij weer iets helderder geworden. Voor een deel hebben de stukken
mijn herinneringen wellicht aangevuld, of veranderd, maar het is lastig om dit onderscheid
te maken. Ik heb de stukken echt goed doorgelezen dus ik vraag me af of ik het onderscheid
nog kan maken tussen mijn eigen herinnering vanuit mijn functie destijds en wat ik
door de stukken tot me heb genomen.
Op de vragen van [verweerder] antwoord ik als volgt:
U vraagt mij of door kennisneming van de stukken mijn totaal beeld van kwestie is
gewijzigd. Ja, dat is gewijzigd.”
5.16 De raad is van oordeel dat verweerder had moeten voorkomen dat de getuigen
in een positie terecht zouden komen, waarin zij op hun hoede moesten zijn voor ongeoorloofde
beïnvloeding, dan wel beïnvloed zouden kunnen worden.
5.17 Uit het voorgaande volgt dat de klacht gegrond is.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet gehandeld.
Verweerder heeft voorafgaand aan een voorlopig getuigenverhoor (proces)stukken aan
de getuigen verstrekt, welke handeling hij eenzijdig heeft verricht. Verweerder heeft
daarmee een handeling verricht die zou kunnen leiden tot ongeoorloofde beïnvloeding
van getuigen. En in een enkel geval waarschijnlijk ook daadwerkelijk tot ongeoorloofde
beïnvloeding heeft geleid. Verweerder heeft in strijd met gedragsregel 22 gehandeld.
De raad acht dat tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad acht de maatregel van een waarschuwing
passend en geboden, waarbij is meegewogen dat geen eerdere maatregelen aan verweerder
zijn opgelegd.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan hem
vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft
binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.P. de Klerk, M.G. van den Boogerd, J.H.M. Nijhuis en A. Schaberg, leden, bijgestaan door mr. A. Wijtzes, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2022.