ECLI:NL:TADRSGR:2022:110 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-907/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:110 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-07-2022 |
Datum publicatie: | 06-07-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-907/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen voormalig executeur. Verweerder heeft informatie over klager opgevraagd bij een instantie, waarbij hij zich heeft gepresenteerd als executeur, terwijl hij dat op dat moment niet meer was. Daarbij heeft verweerder zich vanuit die gestelde hoedanigheid ook actief bemoeid met de schuldpositie van klager bij die instantie. Klacht gegrond. Schorsing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 juli 2022 in de zaak 21-907/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 24 juni 2021 is namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 5 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk A 2021/162 tvh
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 mei 2022. Daarbij waren
klager, zijn gemachtigde en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 (klachtdossier) en 7 tot en
met 21 (overige correspondentie). Voorts heeft de raad kennisgenomen van een e-mail
van verweerder van 21 december 2021, alsmede van een e-mail van verweerder van 13
mei 2022 (met bijlagen).
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager staat onder curatele.
2.3 De vader van klager (hierna: erflater) is overleden op 11 januari 2014. Erflater
had een testament. Verweerder is door erflater benoemd tot executeur. Bij uitspraak
van 17 oktober 2019 heeft de rechtbank Den Haag een vereffenaar benoemd in de nalatenschap
van erflater. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de taak van verweerder als
executeur daarmee is geëindigd. Het gerechtshof Den Haag heeft bij beschikking van
9 december 2020 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
2.4 Op 20 mei 2021 heeft de gemeente R. de curator van klager op de hoogte gesteld
van het feit dat verweerder contact heeft gezocht met de gemeente R. over klager,
in relatie tot de afwikkeling van de nalatenschap van erflater.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft zich bij de gemeente R. ten onrechte voorgedaan als curator
van klager om op die manier informatie van de gemeente R. over klager te verkrijgen
waarop hij geen recht had.
b) Verweerder heeft de belangen van klager geschaad dan wel getracht deze ernstig
te schaden door er bij de gemeente R. op aan te dringen een brutobedrag in plaats
van een nettobedrag op klager te verhalen.
3.2 Klager is van mening dat verweerder een schadevergoeding aan klager moet betalen
van € 2.000,- wegens smartengeld en het veroorzaken van extra kosten voor de curator.
3.3 De stellingen die klager ter onderbouwing van de klacht naar voren heeft gebracht
worden hierna, voor zover van belang, besproken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Overweging vooraf
5.1 Klager heeft naast de onderhavige klacht nog een klacht ingediend tegen verweerder.
Die klacht is bij de raad geregistreerd onder nummer: 21-908 en tezamen met de onderhavige
klacht op de zitting van de raad van 23 mei 2022 behandeld. De raad heeft geen aanleiding
gezien om, zoals verweerder heeft verzocht, de behandeling van beide klachtzaken af
te doen in één beslissing. De raad heeft in de klachtzaak met nummer 21-908 eveneens
op 4 juli 2022 een beslissing gegeven.
Preliminaire verweer
5.2 Het meest verstrekkende verweer van verweerder is zijn beroep op artikel 47b
Advocatenwet, op het ne bis in idem-beginsel.
5.3 Dat verweer wordt door de raad verworpen. Naar het oordeel van de raad is de
onderhavige klacht van klager geen herhaling van de klacht die klager eerder heeft
ingediend tegen verweerder en waarop in de andere klachtprocedure is beslist. Reeds
omdat die klacht van klager zag op het handelen van verweerder als executeur, terwijl
de onderhavige klacht van klager juist ziet op het handelen van verweerder vanaf het
moment dat hij de hoedanigheid van executeur niet meer had, gaat het verweer niet
op. Klager kan dan ook worden ontvangen in zijn klacht.
Toetsingskader
5.4 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter het handelen of nalaten van de advocaat
over wie wordt geklaagd dient te toetsten aan de norm van artikel 46 Advocatenwet.
De gedragsregels voor advocaten vormen daarbij een richtlijn, maar of het niet naleven
van een gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van
de feitelijke omstandigheden en wordt per geval door de tuchtrechter beoordeeld.
5.5 Het handelen van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld
te worden.
Klachtonderdeel a)
5.6 Klager verwijt verweerder dat hij zich tot de gemeente R. heeft gewend om informatie
over de schuldpositie van klager op te vragen en zich, zo is inmiddels gebleken, daarbij
voor te doen als executeur van erflater, terwijl hij dat op dat moment (al lang) niet
meer was. Volgens klager heeft verweerder zijn kennis als advocaat misbruikt door
de gemeente R. te bewegen informatie te geven over de schuldpositie van klager waarop
hij geen recht had.
5.7 Verweerder betwist dat hij op oneigenlijke wijze informatie bij de gemeente
R. over de schuldpositie van klager heeft opgevraagd. Verweerder erkent dat hij zich
naar de gemeente toe heeft gepresenteerd als executeur van erflater. Verweerder stelt
dat hij daartoe het volste recht had, omdat hij vanuit die hoedanigheid belang had
bij de gevraagde informatie, in verband met de afwikkeling van de nalatenschap van
erflater.
5.8 De raad overweegt als volgt. Niet in geschil is dat verweerder met ingang van
17 oktober 2019 geen executeer meer is. Ook niet in geschil is dat verweerder op 17
maart 2021 contact heeft opgenomen met de gemeente R. en zich daarbij heeft gepresenteerd
als executeur en vanuit die hoedanigheid informatie over de schuldpositie van klager
bij de gemeente R. heeft opgevraagd.
5.9 De raad is van oordeel dat deze inmenging van verweerder ongeoorloofd was,
omdat verweerder op het moment van het opvragen van de informatie over de schuldpositie
van klager bij de gemeente R. (al geruime tijd) geen executeur meer was. Door zich
niettemin tegenover de gemeente als executeur te presenteren, heeft verweerder bij
de gemeente R. ten onrechte de indruk gewekt dat hij recht had op de gevraagde informatie
in verband met de afwikkeling van de nalatenschap van erflater. De raad maakt verweerder
van deze handelswijze een ernstig tuchtrechtelijk verwijt.
5.10 Verweerder heeft aangevoerd dat zijn handelen legitiem was, omdat hij wilde
nagaan of de vereffenaar van de nalatenschap van de overleden vader van klager de
gemeente R. behoorlijk had geïnformeerd over de afwikkeling van de nalatenschap. Maar
verweerder gaat er ook daarmee aan voorbij dat er geen wettelijke, dan wel rechtens
aanwezige basis bestond voor zijn optreden jegens de gemeente.
5.11 De raad acht het bovendien niet fatsoenlijk dat verweerder thans met een beschuldigende
vinger naar de curator van klager wijst, omdat zij de desbetreffende correspondentie
tussen verweerder en de gemeente R. in de onderhavige tuchtklacht heeft overgelegd.
Het is immers verweerder geweest die deze informatie door het geven van een onjuiste
voorstelling van zaken, heeft ‘uitgelokt’. Dat de gemeente deze informatie vervolgens
heeft gedeeld met de curator van klager, kan (de curator van) klager niet worden verweten
en gaat voor zover dit in strijd is met de Algemene Verordening Gegevensbescherming
het bestek van deze klachtprocedure in ieder geval te buiten.
5.12 De raad zal gelet op het voorgaande klachtonderdeel a) gegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
5.13 Klager verwijt verweerder ook dat hij er bij de gemeente R. op aan heeft gedrongen
om ter zake van de terugvordering van de verleende bijstand aan klager uit te gaan
van een brutobedrag, in plaats van een nettobedrag zoals de gemeente R. had aangegeven
te zullen gaan doen. Verweerder heeft daarmee de belangen van klager geschaad dan
wel getracht deze belangen te schaden.
5.14 Verweerder erkent dat hij een dergelijk verzoek aan de gemeente R. heeft gedaan.
Verweerder betwist echter dat hij daarmee de belangen van klager heeft geschaad, omdat
klager verhaal kan halen op de Belastingdienst voor wat betreft het bruto/nettoverschil.
5.15 De raad overweegt als volgt. Op basis van de standpunten van klager en verweerder
over en weer staat vast dat verweerder, naast het opvragen van informatie over de
hoogte van de schuld van klager aan de gemeente R, zich ook actief heeft bemoeid met
de hoogte van die schuld. Ook voor dat handelen van verweerder bestond in het verlengde
van het voorgaande geen enkele wettelijke of rechtens aanwezige basis. Daarbij komt
dat het door verweerder jegens de gemeente R. ingenomen standpunt over de hoogte van
de schuld van klager aan de gemeente R., ten nadele van klager strekte. Dat klager
volgens verweerder het verschil tussen het bruto en nettobedrag van die schuld zou
kunnen verhalen op de Belastingdienst, doet daaraan naar het oordeel van de raad niet
af. De raad acht ook dit handelen van verweerder zeer laakbaar.
5.16 De raad zal daarom ook klachtonderdeel b) gegrond verklaren.
Schadevergoeding
5.17 De raad ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot betaling van
schadevergoeding aan klager, aangezien niet is gebleken dat verweerders tuchtrechtelijk
verwijtbare handelen behalve begrijpelijke frustratie en terechte verontwaardiging
ook daadwerkelijk financieel nadeel voor klager heeft veroorzaakt.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft met zijn handelen niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat
betaamt in de zin van artikel 46 van de Advocatenwet.
6.2 Verweerder heeft de kernwaarde integriteit geschonden door zich te beroepen
op een status (executeur) die hij niet meer had om zodoende informatie over de schuldpositie
van klager van de gemeente R. te verkrijgen en zich vervolgens ook actief te bemoeien
met de hoogte van de schuld van klager aan de gemeente R., op een wijze waarmee hij
de belangen van klager direct en in negatieve zin heeft geraakt.
6.3 De raad neemt bij het bepalen van een maatregel ook in aanmerking dat aan verweerder
in het (recente) verleden diverse tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd, waarvan
enkele overigens nog niet onherroepelijk zijn.
6.4 Gelet op de ernst van de gedragingen en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder,
acht de raad de maatregel van schorsing voor de duur van twaalf (12) weken, waarvan
vier (4) weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee (2) jaar passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden
binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a) en b) gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twaalf (12) weken,
waarvan vier (4) weken voorwaardelijk op;
- bepaalt dat deze voorwaardelijke maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd
tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder
de navolgende algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden
proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde
gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze
beslissing onherroepelijk wordt;
- bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken
na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden
schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd
maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd
dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4;
- wijst de gevorderde schadevergoeding af.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.P. de Klerk, M.G. van den Boogerd, J.H.M. Nijhuis en A. Schaberg, leden, bijgestaan door mr. A. Wijtzes, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2022.