ECLI:NL:TADRSGR:2022:101 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-148/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:101 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-06-2022 |
Datum publicatie: | 29-06-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-148/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familierechtkwestie gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 29 juni 2022 in de zaak 22-148/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen
van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
(hierna: de deken) van 22 februari 2022 met kenmerk R 2022/14, door de raad ontvangen
op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met
35.
De voorzitter heeft verder kennis genomen van de e-mail van 9 mei 2022, met bijlagen,
van de zijde van klager. Omdat deze stukken de voorzitter niet tot een ander oordeel
hebben gebracht, is verweerster niet in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft een relatie gehad waaruit drie kinderen zijn geboren. De relatie
is verbroken en tussen klager en de vrouw zijn rondom deze breuk geschillen ontstaan.
Hierbij wordt de vrouw bijgestaan voor verweerster. Klager wordt bijgestaan door mr.
J.
1.2 In een e-mail die verweerster op of omstreeks 25 maart 2020 naar de vrouw heeft
gestuurd heeft zij gereageerd op een bericht waarin de vrouw schreef dat klager maar
bleef bellen naar de kinderen. In de reactie van verweerster staat onder meer:
“(…) Of:blokkeer zjin nummer op de telefoon van de kinderen. Is dat een idee? WhatsApp
en telefoonnummer. (…)”
1.3 Per e-mail van 25 januari 2021 aan verweerster heeft Jeugdbescherming haar
“op verzoek van [klager] uitgenodigd voor de teamtafel op 4 februari 2021”. Verweerster
heeft dezelfde dag, na overleg met de vrouw, laten weten dat zij aanwezig zal zijn.
1.4 Op 11 februari 2021 heeft een raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming
aan de vrouw en, in cc, klager het volgende geschreven in reactie op een bericht van
de vrouw:
“Zoals je ziet heb ik ook vader in de mailing meegenomen, omdat het jullie beiden
betreft en ik graag transparant ben in het onderzoek. Wat jammer om te lezen dat jullie
er niet in slagen, om afspraken over de kinderen te maken en de advocaat hier dan
in adviseert.
Wanneer de veiligheid van de kinderen in het geding is, kan er afgeweken worden van
de overeengekomen zorgregeling. In het andere geval dient de zorgregeling door beide
ouders te worden nagekomen.
Om scenes op een schoolplein te voorkomen is het van belang dat duidelijk wordt, of
de veiligheid van het kind in gevaar is wanneer zij door vader wordt opgehaald?”
1.5 Op 11 maart 2021 heeft bij Jeugdbescherming een overleg plaatsgevonden over
het welzijn van en de omgang met de kinderen van klager en de vrouw. De notulen van
dit overleg vormen onderdeel van dit klachtdossier. In de notulen is onder meer een
verklaring van de vrouw opgenomen dat een van de kinderen dood wil en de dag ervoor
voor een auto wilde springen. Uit de notulen blijkt ook dat klager en de vrouw van
mening verschillen over het tijdstip waarop de kinderen het beste telefonisch contact
kunnen hebben met klager. Volgens het verslag was verweerster bij het overleg niet
aanwezig.
1.6 Op 11 maart 2021 heeft klager bij de deken onderhavige klacht over verweerster
ingediend. Klager heeft de klacht gedurende het onderzoek door de deken op verschillende
momenten uitgebreid.
1.7 De Raad voor de Kinderbescherming heeft onderzoek gedaan naar de situatie van
de kinderen van klager en de vrouw. De conceptversie van het onderzoeksrapport van
23 april 2021 vormt onderdeel van het klachtdossier.
1.8 Op 28 juni 2021 is bij de rechtbank een verzoek tot ondertoezichtstelling van
(een van) de kinderen mondeling behandeld. Klager en verweerster waren bij die zitting
aanwezig. Het verzoek is door de rechtbank toegewezen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) De door verweerster gekozen strategie en communicatie hebben er na twee jaar
toe geleid dat de dochter van klager zelfmoordneigingen heeft.
b) De raad van kinderbescherming heeft geconcludeerd dat verweerster de vrouw continu
adviseert over het juridische geschil. Dit is de afgelopen jaar gebeurd en heeft geleid
tot het dieptepunt dat twee van de drie kinderen niet meer naar klager willen. Beide
ouders, maar met name klager, zijn dus niet in staat geweest om het ouderlijk gezag
uit te voeren door continue inmenging van verweerster.
c) Verweerster maakt zich schuldig aan affreus handelen.
d) Verweerster is betrokken geweest bij een poging tot doodslag waarvan klager
het slachtoffer is.
e) Verweerster weigerde gesprekken met klager. Zij wilde overal over procederen.
2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna,
voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
3.2 Verweerster heeft aangevoerd dat zij de belangen van de vrouw behartigt en
dat voor de vrouw het welzijn van de kinderen voorop staat. Verweerster heeft nooit
contact gehad met de kinderen. Verweerster heeft ook geen brieven opgesteld voor de
kinderen.
4 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
4.1 Het verweer van de verste strekking is dat klager in zijn klacht niet-ontvankelijk
is, omdat hij dezelfde klachten, althans een klacht waaraan hetzelfde feitencomplex
ten grondslag ligt, in 2020 ook al heeft ingediend en in oktober 2020 heeft ingetrokken.
4.2 De voorzitter overweegt dat de eerder ingediende en vervolgens ingetrokken
klacht niet is doorgezonden aan de raad. Dit betekent dat de situatie van artikel
47b Advocatenwet zich niet voordoet. Er is naar aanleiding van die eerdere klacht
immers geen tuchtrechtelijke eindbeslissing in de zin van die bepaling genomen. Klager
kan daarom in de klacht worden ontvangen.
Omvang klacht
4.3 Klager heeft op 9 mei 2022 onder meer stukken overgelegd uit het onderzoek
van de deken naar de eerder ingediende klacht. De daarin geformuleerde klachten zullen,
voor zover deze afwijken van de in deze zaak geformuleerde klachten, niet worden beoordeeld.
Deze klachten zijn immers niet via de deken (en na betaling van griffierecht) voorgelegd
aan de tuchtrechter.
4.4 De klacht bevat een veelheid van verwijten van klager aan verweerster. Een
zakelijke en feitelijke chronologie ontbreekt en is op basis van het klachtdossier
slechts beperkt vast te stellen. Weliswaar heeft klager veel documenten overgelegd
– het dossier bestaat uit ruim 1000 pagina’s die voor het grootste deel door klager
zijn ingebracht -, maar een ondubbelzinnige toelichting daarop ontbreekt. Het klachtdossier
is daardoor lastig te doorgronden en het is niet duidelijk welke verwijten klager
verweerster precies maakt. Indien en voor zover klager heeft bedoeld ook nog andere
klachten dan hiervoor weergegeven voor te leggen aan de tuchtrechter, geldt dat hij
niet heeft voldaan aan zijn plicht als klager om de klacht duidelijk te formuleren.
4.5 De voorzitter voegt verder nog toe dat klager klachten heeft geformuleerd die
zien op de relatie tussen verweerster en de vrouw en de (kwaliteit van) de bijstand
van verweerster aan de vrouw. Bij dit deel van de klacht heeft klager geen rechtstreeks
belang en de klacht is in zoverre dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.
Toetsingskader
4.6 Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om
de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn
cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid
als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden
beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden
van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan
kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat
de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet
wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te
behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat
hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast
mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn
cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen
waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-partners. Van een advocaat mag een bepaalde
mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die
procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.
4.7 Dit neemt echter niet weg dat een geschil zoals de kwestie die tot deze klacht
heeft geleid in de eerste plaats een geschil is tussen twee ouders over de zorg voor
en de omgang met hun kinderen. Het is dan ook bovenal aan die ouders om hun onderlinge
geschillen te overbruggen. Advocaten moeten in relatie tot hun cliënt en het geschil
voldoende professionele distantie bewaren en waken voor escalatie, maar de cliënten
moeten voor ogen blijven houden dat zij verantwoordelijk blijven voor hun eigen gedrag
en voor het welzijn van hun kinderen. Dit betekent ook dat onwelgevallig handelen
of nalaten niet zomaar aan de verantwoordelijkheid van de advocaat van de wederpartij
kan worden toegeschreven.
Klachtonderdeel a)
4.8 In aanmerking genomen dat het welbevinden van minderjarige kinderen in de eerste
plaats de verantwoordelijkheid is van ouders, geldt dat het verwijt aan het adres
van een advocaat dat diens handelen het welzijn van een kind nadelig heeft beïnvloed
een ondubbelzinnige feitelijke onderbouwing vergt. Die ontbreekt in deze zaak. Klager
heeft het ernstige verwijt dat hij verweerster maakt niet feitelijk en ondubbelzinnig
onderbouwd. Klachtonderdeel a is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.9 Volgens klager heeft de Raad voor Kinderbescherming onderzoek gedaan en vastgesteld
dat “het proces van ouderverstoting is ingeleid en versterkt door het negatieve vaderbeeld
dat is gecreëerd de afgelopen jaren door [verweerster]”. Voorbeelden hiervan zijn
volgens klager dat verweerster vanaf oktober 2020 contact heeft gehad met jeugdbeschermers,
dat zij is verschenen tijdens teamtafels met jeugdbeschermers om de vrouw te vertegenwoordigen
en dat verweerster zonder aankondiging is verschenen bij de zitting op 28 juni 2021.
Op basis van deze voorbeelden kan worden vastgesteld dat verweerster met haar bijstand
dubieus en affreus heeft gehandeld en met opzet de kinderen recht tegenover vader
heeft gezet.
4.10 De voorzitter vindt in het onderzoeksrapport van de Raad voor de Kinderbescherming
geen aanwijzing dat gedragingen van verweerster hebben bijgedragen aan een proces
van ouderverstoting en aan een negatief vaderbeeld.
4.11 Verweerster heeft aangevoerd dat zij op verzoek van klager en de vrouw aanwezig
was bij de teamtafel. Ze verwijst naar de hiervoor weergegeven correspondentie van
25 januari 2021 (zie hiervoor in 1.3). Volgens verweerster verscheen de advocaat van
klager niet tijdens de teamtafel die per videoverbinding plaatsvond. Verweerster heeft
zich daarop direct teruggetrokken.
4.12 De voorzitter heeft gelet op het niet ondubbelzinnig weersproken verweer geen
grond om aan te nemen dat verweerster in verband met de teamtafel onbetamelijk heeft
gehandeld jegens klager.
4.13 Verweerster heeft aangevoerd dat zij bij de OTS-zitting op verzoek van de
vrouw is verschenen. De voorzitter overweegt dat verweerster niet gehouden is dit
aan te kondigen bij klager.
4.14 Volgens klager blijkt uit de notulen van het overleg van 11 maart 2021 dat
verweerster ervoor heeft gezorgd dat de kinderen niet meer naar hun ouders konden
bellen.
4.15 Volgens verweerster verwijst klager bij dit verwijt naar de hiervoor in 1.2
weergegeven e-mails die zijn gewisseld tussen haar en de vrouw. Het gaat volgens verweerster
om vertrouwelijke berichten tussen haar en haar cliënte en het is haar niet duidelijk
hoe klager – hij heeft de e-mails in deze klachtprocedure overgelegd – aan deze bericht
is gekomen.
4.16 De voorzitter stelt vast dat uit de notulen van het overleg van 11 maart 2021,
waarbij verweerster niet aanwezig was, slechts blijkt dat klager en de vrouw van mening
verschilden over het beste tijdstip om te bellen. Dat verweerster in dit verband onbetamelijk
of onzorgvuldig heeft gehandeld blijkt niet uit de notulen. Het door verweerster aan
de vrouw gegeven vertrouwelijke advies rechtvaardigt naar het oordeel van de voorzitter
evenmin de conclusie dat verweerster het ertoe heeft geleid dat contact tussen klager
en de kinderen uitgesloten werd. Het is immers niet zo dat contact tussen ouder en
kind slechts kan plaatsvinden via de (eigen) telefoon (van het kind).
4.17 Volgens klager heeft verweerster alleen oog voor het belang van de vrouw en
niet voor dat van de kinderen en andere betrokkenen. Verweerster heeft het verzoek
voor een zorgregeling “in alle vormen tegengewerkt de afgelopen twee jaar, door een
negatief zelfbeeld te creëren en de meningen van de kinderen zwaar te laten meewegen
in de juridische procesvoeringen”.
4.18 Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager dit verwijt onvoldoende feitelijk
onderbouwd. Klager heeft weliswaar een grote hoeveelheid documenten overgelegd, maar
hij heeft verzuimd om ondubbelzinnig te wijzen op de stukken die het verwijt onderbouwen.
De voorzitter heeft in de stukken geen aanwijzing gevonden voor gegrondheid van het
verwijt.
4.19 Volgens klager blijkt uit de e-mail van 11 februari 2021 dat verweerster er
alles aan heeft gedaan om de kinderen het co-ouderschap niet te gunnen. De voorzitter
onderschrijft dit niet. Klachtonderdeel b is in zoverre kennelijk ongegrond.
4.20 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat klachtonderdeel b kennelijk ongegrond
is.
Klachtonderdeel c)
4.21 Klager heeft ter onderbouwing van klachtonderdeel c gesteld dat sprake is
van ouderverstoting en oudervervreemding en dat deze situatie is ingeleid en bepaald
door de juridische strategie van verweerster waarmee zij tot doel had de kinderen
van klager te vervreemden. Er is sprake van geestelijke kindermishandeling door het
correspondentiegedrag van verweerster. Door de opstelling van verweerster hebben de
kinderen in zorg en opvoeding een ouder moeten missen afgelopen twee jaar. Verweerster
heeft de kinderen in de echtscheiding en in het juridische proces niet beschermd,
zij heeft hen in een ernstig loyaliteitsconflict gebracht door brieven op te stellen
per kind en deze in te dienen als aanvullende stukken in het hoger beroep. Verweerster
heeft opzettelijk de geestelijke gezondheid van de kinderen benadeeld en zij heeft
het niet nakomen van de vastgestelde omgangsregeling gestimuleerd. Verweerster heeft
zich schuldig gemaakt aan “onttrekken en stimuleren van het ouder gezag door het niet
delen van bijzondere informatie m.b.t de kinderen”. Er is een ondertoezichtstelling
uitgesproken door de Raad voor de Kinderbescherming, omdat de geestelijke belangen
en de gezondheid van (een van) de kinderen ernstig zijn bedreigd, aangezien de strijd
continu door verweerster aangewakkerd wordt.
4.22 Klager heeft bijzondere informatie met betrekking tot een van de kinderen
niet ontvangen; het kind leed al een langere periode aan heftige huil- en driftbuien
die leidden tot zelfmoordneigingen. Klager heeft geen omgang met het oudste kind sinds
begin januari 2021 en dit is het gevolg van de opstelling van verweerster. Bijzondere
informatie “waar de kinderen geestelijk worden mishandeld” werd niet gedeeld, maar
klager werd wel voor het blok gezet om voor de medische kosten op te draaien.
4.23 Het affreuze gedrag van verweerster blijkt daaruit dat sprake is van het niet
bevorderen van de bewustwording dat een kind recht heeft op zorg door en contact met
klager. Verweerster heeft zich laakbaar gedragen. Er is sprake van diverse knelpunten
in de wet die een zeer negatieve uitwerking hebben op de gezondheid en kwaliteit van
het leven van de kinderen. Verweerster is een procedure gestart strekkend tot het
verkrijgen van een contactverbod voor twee jaar. Verweerster heeft ouderverstoting
gefaciliteerd. De vele procedures die in vier maanden in verband met de echtscheiding
zijn gevoerd boden geen constructieve en oplossingsgerichte benadering. Er is loonbeslag
gelegd in december 2020 op basis van een tijdelijke beschikking uit juni 2019, terwijl
er ook al een beschikking was gewezen in de bodemprocedure.
4.24 Verweerster heeft een coalitie gevormd met de vrouw, de kinderen en betrokken
instanties om conflicten doelgericht te vergroten. Verweerster heeft daarmee medewerking
verleend aan kindermishandeling. Verweerster heeft door haar opstelling onevenredige
schade toegebracht. Verweerster heeft geen acht geslagen op de voor haar geldende
gedragsregels en zij heeft daarmee “een vorm van psychische ex-partnergeweld toegepast”
op klager. Verweerster heeft gestimuleerd dat de kinderen opgroeien bij de vrouw en
een negatief beeld hebben van hun vader. Verweerster maakt zich schuldig aan continu
dreigen “in het belang van de kinderen voor besluitvorming middels kort geding”.
4.25 Verweerster heeft de verwijten van klager weersproken.
4.26 Klager maakt verweerster ernstige verwijten die een ondubbelzinnige en feitelijke
onderbouwing vergen. Die ontbreekt naar het oordeel van de voorzitter. Klager heeft
verzuimd om er ondubbelzinnig op te wijzen welke stukken uit het omvangrijke klachtdossier
de verwijten onderbouwen.. Klachtonderdeel c is daarmee kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.27 In het begin van 2020 heeft de vrouw gemeld aan verweerster dat zij klager
“een enkeltje lombardijen” toewenste. Op 26 augustus 2020 heeft er volgens klager
een poging tot doodslag plaatsgevonden. Klager is op de bewuste dag van achteren gewurgd.
Vervolgens zakte klager in en heeft de verdachte hem meerdere malen tegen het hoofd
en andere delen van het lichaam geschopt. De verdachte is op heterdaad gearresteerd.
Vervolgens is verweerster geïnformeerd door de advocaat van klager. Uit de reactie
van verweerster blijkt haar medeplichtigheid. Waar het niet mogelijk bleek om klager
met valse aangiftes in 2019/2020 en 2021 strafrechtelijk te vervolgen, is dit met
voorbedachte rade gepland in samenwerking met verweerster om klager uit te schakelen.
Dit is onder toeziend oog van mijn kinderen gebeurd, aldus klager.
4.28 Verweerster heeft het verwijt betwist.
4.29 De voorzitter overweegt dat klager niets heeft gesteld dat zijn verwijt feitelijk
kan onderbouwen. Klachtonderdeel d is daarom bij gebrek aan een feitelijk onderbouwing
kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.30 Met de proceshouding van verweerster is geprobeerd om klager emotioneel, mentaal
en financieel te raken. Dit blijkt volgens klager uit de stukken van 20 augustus 2021
en van 21 september 2020 van verweerster. Hieruit blijkt dat zij zich genoodzaakt
ziet om wel deel te nemen aan de gesprekken met Jeugdbeschermers. Verweerster heeft
dit traject gestart in 2019 om, ten koste van de kinderen, klager emotioneel, mentaal
en financieel te raken.
4.31 Verweerster heeft aangevoerd dat de vrouw niet wenste deel te nemen aan de
door klager gewenste viergesprekken. Verweerster heeft deze wens slechts overgebracht,
overeenkomstig haar rol als belangenbehartiger van de vrouw. Verweerster heeft verder
aangevoerd dat zij met de advocaat van klager heeft geprobeerd om tot oplossingen
te komen, maar dat dit niet is gelukt. Het optreden van verweerster is daarbij steeds
gericht geweest op het behartigen van de belangen van de vrouw.
4.32 De stukken waarnaar klager verwijst geven de voorzitter geen grond om aan
te nemen dat het verwijt terecht wordt gemaakt. Daarbij onderschrijft de voorzitter
dat de taak van verweerster was om de belangen van de vrouw te behartigen. Het is
de voorzitter niet gebleken dat verweerster daarbij de belangen van klager onnodig
of onevenredig heeft benadeeld. De voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat klager
zelf een advocaat had. Klachtonderdeel e is kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.33 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter, onverminderd hetgeen in onderdeel
4.5 is overwogen, de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet,
daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht kennelijk niet-ontvankelijk zoals overwogen in onderdeel 4.5;
- de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022.