ECLI:NL:TADRSGR:2022:100 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-263/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:100
Datum uitspraak: 22-06-2022
Datum publicatie: 22-06-2022
Zaaknummer(s): 22-263/DH/DH
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen op optreden van een advocaat in hoedanigheid van arbiter kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 22 juni 2022 in de zaak 22-263/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

1.    (…), 
mede namens
2.    (…)
3.    (…)
4.    (…)
wonende te (…)
klagers

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 30 maart 2022 met kenmerk K210 2021 ia/ak, door de raad ontvangen op 30 maart 2022, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klagers zijn erfgenamen van (…) (hierna: moeder). Uit haar huwelijk met (…) (hierna: vader), die in 2002 is overleden, zijn vier kinderen geboren: klagers sub 1 en 2 en hun broers R(…)  en A(…). A(…)  is op 13 januari 2021 overleden. Klagers sub 3 en 4 zijn de kinderen van A(…). 
1.2    R(...) en vader hebben vanaf 1 juli 1974 in maatschapsverband een landbouwbedrijf geëxploiteerd. Na het overlijden van vader hebben R(...) en moeder de maatschap tot 2017 voortgezet. In februari 2017 zijn het bedrijf, de boerderij en enkele percelen grond verkocht voor een bedrag van € 1.151.963,13. De koopsom is bij een notaris in depot gestort. 
1.3    Over de verdeling van de koopsom is tussen moeder en R(...) een geschil ontstaan. Zij hebben daarover op 1 december 2017 een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt bij het Nederlands Arbitrage Instituut (hierna: NAI). Moeder heeft mr. (…) E(…) als arbiter benoemd, R(...) mr. (…)  G(…). Deze arbiters samen hebben verweerder tot voorzitter van het scheidsgerecht benoemd.
1.4    Moeder is op 28 december 2020 overleden. Het scheidsgerecht heeft klagers niet als partij tot de procedure toegelaten en heeft geoordeeld dat de procedure op het moment van overlijden van moeder in staat van wijzen was en het partijdebat gesloten.
1.5    Op 10 juni 2021 hebben de arbiters een conceptversie van het vonnis ontvangen.
1.6    Bij e-mail van 14 juni 2021 heeft mr. (…) E(…) aan de administrateur van het NAI bericht zich per direct terug te trekken als arbiter. De administrateur heeft hem in reactie daarop bericht dat het Arbitragereglement niet voorziet in de mogelijkheid van eenzijdige terugtrekking. Vervolgens hebben klagers het NAI op 24 juni 2021 verzocht mr. (…) E(…) van zijn opdracht te ontheffen. Het NAI heeft dit verzoek op 30 juni 2021 afgewezen. 
1.7    Naar aanleiding van de afwijzing van het NAI hebben klagers op 2 juli 2021 een kort geding aangespannen. Daarin hebben zij gevorderd het NAI te veroordelen om mr. (…) E(…) per direct van zijn opdracht te ontheffen en een andere arbiter in zijn plaats te benoemen. 
1.8    Eveneens op 2 juli 2021 heeft mr. (…) E(…) aan het NAI het verzoek gedaan hem van zijn taak als arbiter te ontheffen. De behandeling van dit verzoek is in verband met het aanhangig gemaakte kort geding aangehouden. 
1.9    Bij vonnis van 6 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam de vordering van klagers tot afgifte door het NAI en de arbiters van specificaties van de door de arbiters gewerkte uren, afgewezen. 
1.10    Bij vonnis van 9 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam de vorderingen van klagers afgewezen.
1.11    Mr. (…) E(…) heeft vervolgens op 12 juli 2021 de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam verzocht hem te ontheffen van de opdracht. Klagers hebben naar aanleiding daarvan aan de arbiters verzocht het oordeel van de voorzieningenrechter af te wachten.
1.12    Nadat aan klagers was bericht dat aan het aanhoudingsverzoek geen gehoor zijn worden gegeven, hebben zij bij brief van 12 juli 2021 de arbiters gewraakt. Het NAI heeft het wrakingsverzoek niet in behandeling genomen omdat het scheidsgerecht die dag al een arbitraal vonnis had gewezen. Dit vonnis is op naam gesteld van de drie arbiters en daarbij is vermeld dat mr. (…) E(…) niet in staat was het te ondertekenen.
1.13    In het arbitraal vonnis d.d. 12 juli 2021 is moeder veroordeeld om aan R(...) een totaalbedrag van € 1.138.564,48 te voldoen. R(...) heeft het vonnis op 12 en 13 juli 2021 aan klagers laten betekenen.
1.14    Op 13 juli 2021 heeft R(...) de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland verzocht om hem verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging van het arbitragevonnis, welk verlof hem bij beschikking van 15 juli 2021 is verleend. Op 16 juli 2021 is deze beschikking aan klagers betekend.
1.15    Klagers hebben vervolgens een executiegeschil aanhangig gemaakt. Bij vonnis van 9 september 2021 zijn hun vorderingen afgewezen.   
1.16    Op 19 september 2021 heeft klager sub 1 mede namens klagers sub 2, 3 en 4 bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:  
a)    Niet heeft willen wachten tot de voorzieningenrechter te Rotterdam uitspraak had gedaan op het verzoek van de mede-arbiter mr. (…) E(…) om hem te ontheffen van zijn opdracht, alvorens vonnis te wijzen;
b)    Ondanks herhaald verzoek heeft verzuimd een specificatie van de door hem verrichte werkzaamheden te verstrekken;
c)    Zich wegens zijn beperkte deskundigheid niet als arbiter met de zaak had mogen bezighouden.

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    De klacht heeft betrekking op de handelwijze van verweerder in zijn hoedanigheid als arbiter. Voorop staat, dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat het advocatentuchtrecht voor hem blijft gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Beoordeeld dient dus te worden of verweerder in zijn hoedanigheid van arbiter het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad doordat hij zich in die hoedanigheid zodanig heeft misdragen dat hij geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
4.2    De door klagers aan hun klacht(en) ten grondslag gelegde feiten en de zich in het dossier bevindende stukken rechtvaardigen naar het oordeel van de voorzitter niet de conclusie dat verweerder zich bij de vervulling van zijn taak zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Anders dan klagers kennelijk menen is het niet aan de voorzitter om te beoordelen of verweerder als voorzitter van het arbitrale trio het van toepassing zijnde reglement juist heeft toegepast en evenmin of verweerder als arbiter gehouden is om specificaties van zijn werkzaamheden aan klagers te verstrekken. Dat verweerder onvoldoende deskundig zou zijn geweest, is naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende onderbouwd. Het is zeer voorstelbaar dat klagers onvrede hebben met de uitkomst van de arbitrage, maar als gezegd is het niet aan de voorzitter te beslissen over klagers bezwaren tegen het verloop van de arbitrale procedure. Daarvoor zullen klagers een andere, civiele, procedure moeten entameren.
4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022.