ECLI:NL:TADRSGR:2021:97 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-128/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:97
Datum uitspraak: 26-05-2021
Datum publicatie: 28-05-2021
Zaaknummer(s): 21-128/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Van valsheid in geschrifte, bedrog of dwaling is niet gebleken.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag  van 26 mei 2021 in de zaak 21-128/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 5 februari 2021 met kenmerk R 2021/05 cij/gh, door de raad ontvangen op 5 februari 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 25. Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de e-mail met bijlagen van klager van 24 februari 2021 en de reactie daarop van verweerder van 16 maart 2021.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft bij de rechtbank Rotterdam sector kanton een procedure aangespannen tegen zijn (voormalig) werkgever. De werkgever is in dit geschil bijgestaan door verweerder.

1.2    Op 14 november 2019 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal maakt onderdeel uit van het dossier, evenals de door verweerder ingediende conclusie van antwoord.

1.3    Op 12, 14 en 28 juli, 24 augustus en 2 september 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft zich zowel in eerste aanleg bij de rechtbank Rotterdam, als in hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag schuldig gemaakt aan bedrog, dwaling en valsheid in geschrifte en schending van het recht op een eerlijk proces.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Voor zover klager ‘niet akkoord gaat’ met de behandeling van de onderhavige klacht door de (voorzitter van de) Raad van Discipline in het ressort Den Haag, geldt dat geen omstandigheden zijn gesteld noch zijn gebleken op grond waarvan de (voorzitter van de) Raad van Discipline in het ressort Den Haag niet bevoegd zou zijn.

4.2    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.3    Dat verweerder feiten naar voren heeft gebracht waarvan hij wist of redelijkerwijs kon weten dat zij in strijd met de waarheid waren – waardoor hij bedrog, dwaling en/of valsheid in geschrifte heeft gepleegd, zoals klager stelt – is de voorzitter op grond van de overgelegde stukken niet gebleken. Klager gaat eraan voorbij dat verweerder de (partijdige) belangenbehartiger van zijn cliënte is. Dat impliceert dat het hem vrij staat om standpunten te verwoorden die klager onjuist acht en/of in strijd zijn met klagers belangen. Het had op de weg van klager gelegen om in de procedure bij de kantontrechter verweer te voeren tegen hetgeen verweerder namens zijn cliënte naar voren bracht. Van onbetamelijk handelen door verweerder is de voorzitter niet gebleken.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2021.