ECLI:NL:TADRSGR:2021:93 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-127/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:93
Datum uitspraak: 14-04-2021
Datum publicatie: 28-05-2021
Zaaknummer(s): 21-127/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk in verband met ne bis in idem en gedeeltelijke kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 14 april 2021 in de zaak 21-127/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 3 februari 2021 met kenmerk K217 2020 ar/ak, door de raad ontvangen op 4 februari 2021, en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in een procedure bij het gerechtshof.

1.2    Klager heeft eerder een klacht ingediend tegen verweerder. Deze klacht is bekend onder nummer 19-482/DH/DH. De klacht is bij voorzittersbeslissing van 5 februari 2020 in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. In de voorzittersbeslissing is de klacht als volgt omschreven:

a)    verweerder heeft nagelaten om een vordering jegens de wederpartij van klager in te stellen op grond van een beroepsfout als architect;

b)    verweerder niet tijdig heeft gereageerd op het verzoek van klager het hoger beroep alsnog in te trekken;

c)    verweerder op 26 april 2018 het Hof heeft verzocht de zaak voor arrest te plaatsen op de rol, terwijl klager daar niet aan verweerder om had verzocht;

d)    verweerder de kansen in hoger beroep verschillend heeft beoordeeld en de proceskosten onjuist heeft ingeschat.

1.3    Klager heeft tegen de voorzittersbeslissing van 19-842/DH/DH verzet ingesteld. Bij beslissing van 27 juli 2020 heeft de raad het verzet gericht tegen klachtonderdelen a, b en c ongegrond verklaard. Het verzet tegen klachtonderdeel d is gegrond verklaard voor zover het ging om de inschatting van het kostenrisico.  Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad.

1.4    Op 20 augustus 2020 heeft klager verweerder een aansprakelijkheidsstelling gestuurd. Deze bevindt zich niet in het klachtdossier.

1.5    Op 26 augustus 2020 heeft klager verweerder gevraagd om te reageren op zijn bericht van 20 augustus 2020. Dezelfde dag om 12.24 uur heeft verweerder aan klager laten weten dat hij de brief van klager heeft ontvangen en heeft doorgestuurd naar zijn verzekeraar. Klager heeft vervolgens om 14.52 uur aan verweerder gevraagd om opgave te doen van naam, polisnummer en e-mailadres van de verzekeraar. Om 12.56 uur heeft verweerder geschreven dat de aansprakelijkheidskwestie in de eerste plaats iets is tussen zijn kantoor en de verzekeraar en dat hij niet bereid is om de contactgegevens te verstrekken aan klager.

1.6    Nadat klager en verweerder per e-mail verder van gedachten hebben gewisseld over het verstrekken van gegevens van de verzekeraar, heeft klager op 26 augustus 2020 om 17.37 uur het volgende geschreven aan de deken:

“(…) Langs deze weg dien ik een klacht in over het optreden van [verweerder], aangezien hijzelf de discussie wil sluiten. Deze klacht vloeit voort uit mijn eerdere klacht onder voornoemd kenmerk.

Mijn klacht ziet op de omstandigheid dat mijn belangen niet zijn gewaarborgd, doordat het voor mij steeds onduidelijk blijft of er inderdaad door [verweerder] melding is gedaan bij zijn verzekeraar van mijn aansprakelijkstelling en of er voldoende dekking bestaat. [Verweerder] laat mij in het ongewisse en hindert mij zijn verzekeraar aan te spreken op haar zorgplicht jegens mij.

Zowel de verzekeraar als ik hebben er belang bij mijn schade zo snel mogelijk te regelen. Het is ook vaste tuchtrechtspraak dat een claim bij de verzekeraar voortvarend gemeld moet worden. Zoals u bekend heeft het Hof van Discipline eerder in een beslissing (ECLl:NL:TAHVD:2018:58)geoordeeld dat een advocaat verplicht is aan een benadeelde partij gegevens te verstrekken over de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar .Dat advocaat dit weigert is dus laakbaar, ook omdat hij invulling dient te geven aan de waarborgfunctie. Om invulling te geven aan deze waarborgfunctie, die niet alleen beperkt is tot een cliënt, het gaat immers om het publiek, dient hij in beginsel de verzochte gegevens te verstrekken (…)”

1.7    Op 27 augustus 2020 om 06.03 uur heeft de verzekeringsmakelaar van het kantoor van verweerder een bericht gestuurd aan klager, verweerder en de deken. In dit bericht is geschreven bij welke maatschappij het kantoor van verweerder verzekerd is. Het bericht bevat ook de bevestiging dat zowel de eerste klacht van klager als de aansprakelijkstelling is gemeld bij de verzekeraar en dat de verzekeraar de aansprakelijkheid zal beoordelen. In het bericht is tot slot het volgende geschreven:

“(…) Ik wil u er tot slot nogmaals op wijzen dat het geen onwil van [verweerder] is om geen gegevens van zijn verzekeraar aan u aan te leveren, maar dat hij dit heeft gedaan op uitdrukkelijk voorstel van ons als verzekeringsmakelaar. De verzekeraar van [kantoor verweerder] zal in de regel niet direct met u communiceren, maar via haar advocaat. (…)”

1.8    Klager heeft dezelfde dag om 13.41 uur aan de verzekeringsmakelaar laten weten dat hij het met het standpunt van de verzekeringsmakelaar niet eens is. Hij heeft de verzekeringsmakelaar gevraagd om hem rechtstreeks in contact te brengen met de verzekeraar. Dezelfde dag om 19.18 uur heeft de verzekeringsmakelaar toegezegd overleg te zullen voeren met de verzekeraar over de wens van klager.

1.9    Op 28 augustus 2020 heeft de verzekeringsmakelaar een e-mailadres van de verzekeraar en een schadenummer aan klager verstrekt.

1.10    Op 21 oktober 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft bij de rechtsbijstandsverzekeraar van klager ten onrechte aangegeven dat klager een redelijke kans op succes zou hebben. Daarmee heeft verweerder de rechtsbijstandsverzekeraar ten onrechte verleid om dekking te verlenen en hij heeft klager onnodig blootgesteld aan voorzienbare en vermijdbare risico's.

b)    Verweerder heeft er ondanks de kleine kans op succes in de procedure toch voor gekozen hoger beroep in te stellen.

c)    Verweerder heeft een in algemene bewoordingen geformuleerd bewijsaanbod gedaan, terwijl hij wist, althans behoorde te weten, dat hij daarmee niet kon volstaan.

d)    Verweerder heeft zonder instructie van klager de vordering op eigen initiatief opgehoogd, waardoor de proceskostenveroordeling hoger is uitgevallen dan nodig was.

e)    Verweerder heeft zonder instemming van klager het gerechtshof om arrest gevraagd, terwijl klager het voorstel van het gerechtshof om met gesloten beurzen de procedure te beëindigen nog in overweging had.

f)    Verweerder heeft niet voortvarend gehandeld bij het afwikkelen van de aansprakelijkheidsstelling en hij heeft de gegevens van de verzekering niet met klager willen delen.

2.2        De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Klachtonderdelen a), b), c) d) en e)

4.1    In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. De klachtonderdelen a, b, c, d en e stranden op dat beginsel.

4.1    Het beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is. Dit kan slechts anders zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.

4.2    Klager heeft in zaak 19-842/DH/DH geklaagd over gedragingen van verweerder die verband hielden met het onder de feiten genoemde hoger beroep. Klachtonderdelen a, b, c, d en e zien ook op gedragingen van verweerder in verband met die procedure. Dit betekent dat deze onderdelen van de klacht zien op hetzelfde feitencomplex als de klacht die eerder is behandeld onder nummer 19-842/DH/DH. Daar komt bij dat niet is gesteld en ook niet is gebleken dat sprake is van feiten of omstandigheden die klager bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren.

4.3    Uit het voorgaande volgt dat de klachtonderdelen a, b, c, d en e kennelijk niet-ontvankelijk zijn

Klachtonderdeel f)

4.4    Klachtonderdeel f is naar het oordeel van de voorzitter wel ontvankelijk. Het betreft feiten die zich hebben voorgedaan na afronding van de eerdere klachtzaak (in eerste aanleg) en de tuchtrechter heeft over deze gedragingen en de feiten die daaraan ten grondslag liggen nog niet geoordeeld.

4.5    Klager heeft verweerder op 20 augustus 2020 aansprakelijk gesteld. Enkele dagen later heeft verweerder van verweerder en van de verzekeringsmakelaar de bevestiging ontvangen dat verweerder de aansprakelijkstelling bij zijn verzekeraar heeft aangemeld. Dit is voldoende voortvarend en klachtonderdeel f is daarom in zoverre kennelijk ongegrond.

4.6    Klager heeft verweerder op 26 augustus 2020 gevraagd om opgave van gegevens van de verzekeraar. Na de aanvankelijke afwijzing daarvan heeft verweerder de verzekeringsmakelaar van zijn kantoor ingeschakeld. Deze heeft, na overleg met de verzekeraar, op 28 augustus 2020 de gegevens van de verzekeraar aan klager verstrekt. Binnen acht dagen na de aansprakelijkstelling van verweerder beschikte klager aldus over de door hem gewenste informatie. De voorzitter ziet daarom niet in, in welke belangen klager is geschaad. Dat de informatie niet op eerste verzoek is verstrekt, maar na overleg met de verzekeringsmakelaar en de verzekeraar zelf, maakt evenmin dat sprake is van onbetamelijk handelen. Klachtonderdeel f is daarom ook in zoverre kennelijk ongegrond.

Slotsom

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet, daarom gedeeltelijk kennelijk ongegrond en gedeeltelijke kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

Klachtonderdelen a, b, c, d en e met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

Klachtonderdeel f, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2021.