ECLI:NL:TADRSGR:2021:9 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-302/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:9
Datum uitspraak: 11-01-2021
Datum publicatie: 15-01-2021
Zaaknummer(s): 19-302/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 januari 2021 in de zaak 19-302/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 10 juli 2019 op de klacht van:

1.   

2.   

3.   

klaagsters

gemachtigde

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 9 november 2018 is door mr. B, namens klaagsters, bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 14 mei 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2019/30 edg/mb van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 10 juli 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht (waarbij door de voorzitter als klager werd aangeduid mr. B.) kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 10 juli 2019 verzonden aan partijen.

1.4    Op 8 augustus 2019 heeft mr. B, namens klaagsters, verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 8 augustus 2019 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van 2 november 2020 van de raad. Daarbij was verweerder aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van 28 oktober 2020 van de gemachtigde van klaagsters met bijlage. De raad heeft de e-mail van 2 november 2020 van verweerder met bijlage buiten beschouwing gelaten, omdat deze te laat is ingediend en geen betrekking heeft op een klachtonderdeel waar in verzet tegen wordt opgekomen.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagsters zich niet kunnen verenigen met de beslissing van de voorzitter met betrekking tot klachtonderdelen b en c, en de gronden waarop deze berust.

2.2    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komen klaagsters in verzet niet op.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4    BEOORDELING

4.1    De raad merkt allereerst op dat de voorzitter abusievelijk mr. B als klager heeft aangemerkt. Het is de raad uit het dossier en de verdere correspondentie gebleken dat mr. B niet optrad voor zichzelf maar als gemachtigde van voornoemde klaagsters en zich later door omstandigheden als gemachtigde heeft teruggetrokken. De raad corrigeert de voorzittersbeslissing in zoverre, dat niet mr. B als klagende partij wordt aangemerkt, maar voornoemde klaagsters.

4.2    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen, moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.3    De raad is van oordeel dat de door klaagsters aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter  heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.4    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en J.G. Colombijn-Broersma, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 januari 2021.