ECLI:NL:TADRSGR:2021:8 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-651/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:8
Datum uitspraak: 11-01-2021
Datum publicatie: 15-01-2021
Zaaknummer(s): 19-651/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Verzet gegrond, nu de voorzitter er in de inhoudelijke beoordeling onvoldoende blijkt van heeft gegeven hierbij alle relevante feiten te hebben betrokken. Klacht alsnog ongegrond. Verweerder moet met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht en de bij hem bekende informatie weigeren aan de geformuleerde informatieverzoeken te voldoen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 januari 2021 in de zaak 19-651/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van 11 maart 2020 van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline op de klacht van:

klaagster

gemachtigde

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 14 maart 2019 heeft de gemachtigde namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 13 september 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K045 2019 ar/sh van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 11 maart 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 11 maart 2020 verzonden aan partijen.

1.4    Op 8 april 2020 heeft de gemachtigde van klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 8 april 2020 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van 2 november 2020 van de raad. Daarbij waren (dochter klaagster), vertegenwoordigster van klaagster, en de gemachtigde van klaagster aanwezig. Verweerder was niet aanwezig, maar heeft via een videoverbinding deelgenomen aan de zitting.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift van 8 april 2020 (met bijlage gedateerd 7 april 2020). De raad heeft daarnaast kennisgenomen van de e-mails van 15 oktober 2020 van 22 oktober 2020 van de vertegenwoordigster van klaagster met bijlagen.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster zich niet kan verenigen met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust. Klaagster stelt dat de voorzitter voorbij is gegaan aan het eerste verzoek van klaagster van 2 augustus 2018. De beslissing van de voorzitter dat verweerder met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht en de bij hem bekende informatie over de mentale gesteldheid van klaagster mocht weigeren om aan de verzoeken van klaagster te voldoen, is op niets gebaseerd. Van wilsonbekwaamheid van klaagster is geen sprake.

2.2    Met betrekking tot de feiten heeft klaagster gesteld dat de in de voorzittersbeslissing weergegeven feiten geen volledig beeld van de werkelijkheid geven.

2.3    Tegen de klachtomschrijving komt klaagster in verzet niet op. Wel klaagt klaagster in verzet ook over het feit dat verweerder geen rekening en verantwoording heeft afgelegd en haar belangen niet naar behoren heeft behartigd.

3    FEITEN

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter en naar 4.2 en 4.3.

4    BEOORDELING

Kader beoordeling verzet

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

Beoordeling verzetgronden

4.2    Voor wat betreft de omschrijving van de feiten merkt de raad op dat de feiten geen volledige weergave van de werkelijkheid behoeven te bevatten. De voorzitter neemt in zijn beslissing slechts die feiten op die relevant zijn voor de te nemen beslissing.

4.3    Met betrekking tot de inhoudelijke beoordeling van de voorzitter is de raad van oordeel dat de voorzitter er in die beoordeling onvoldoende blijkt van geeft dat hij hierbij alle relevante feiten, zoals hij die wel heeft opgesomd onder de omschrijving van de feiten, heeft betrokken. De voorzitter is in zijn beoordeling niet nader ingegaan op de eerste brief van 2 augustus 2018 van klaagster. In die brief werd nog niet gerept over de mogelijkheid voor verweerder de stukken af te geven aan de (thans) gemachtigde. Waar de voorzitter in zijn beoordeling de vermelding van die mogelijkheid (in de brief van 13 augustus 2018) wel een omstandigheid acht die verweerder in zijn reactie op het verzoek om afgifte mocht laten meewegen is in de voorzittersbeslissing niet te lezen of en waarom verweerder aan het verzoek in de brief van 2 augustus 2018 geen gehoor had hoeven geven. De door klaagster aangevoerde verzetgrond slaagt. Het verzet is dan ook gegrond. Dit betekent dat de raad de klacht inhoudelijk zal beoordelen. 

Ambtshalve verbetering

4.4    De raad is met de voorzitter van oordeel dat klaagster in haar klacht kon worden ontvangen. De raad deelt echter niet de gedachtegang  van de voorzitter die hem tot deze conclusie  heeft geleid. De raad zal ambtshalve de gronden voor de ontvankelijkverklaring verbeteren. De raad neemt tot uitgangspunt dat de klachtbrief van 14 maart 2019 van klaagster mede door klaagster is ondertekend. Verweerder stelt in reactie hierop dat klaagster (mogelijk) niet in staat is om haar eigen wil te bepalen, maar onderbouwt die stelling niet met stukken. De raad heeft daarom geen reden om aan te nemen dat klaagster niet in staat zou zijn geweest om haar wil te bepalen, ook waar het zag op het indienen van een klacht jegens verweerder.

Getuigenverzoek

4.5    Klaagster heeft verzocht om – voor de waarborging van een goede rechtsbedeling – [mr. S] als getuige te horen. De raad acht dit verzoek te algemeen van aard en onvoldoende onderbouwd. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Aanvullend geformuleerde klachten

4.6    Voor wat betreft de bij verzet aanvullend geformuleerde klachten (zie 2.3), geldt dat dit op gespannen voet staat met artikel 46c van de Advocatenwet, waarin wordt bepaald dat klachten worden ingediend bij de deken en dat de deken daarnaar onderzoek instelt. Omdat de aanvullende klachten pas bij verzet zijn ingediend en onderzoek daarnaar niet heeft kunnen plaatsvinden, zullen de aanvullend geformuleerde klachten buiten beschouwing worden gelaten. 

4.7    Voor zover klaagster ook klaagt over de inhoud van het verweer van verweerder van 17 april 2019, geldt het volgende. De op verweerder rustende geheimhoudingsplicht strekt niet zover dat hij wordt beperkt in het voeren van verweer in een procedure tegen hem ingesteld door degene jegens wie hij tot geheimhouding verplicht is. In zo’n geval kan het voorkomen dat vertrouwelijke gegevens worden gedeeld met derden, die overigens zelf ook weer een geheimhoudingsverplichting hebben. Verweerder moet daarbij in het oog houden dat hij de belangen van klaagster niet onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder door informatie over de gezondheid van klaagster in deze procedure te benoemen de belangen van klaagster niet op onredelijke wijze veronachtzaamd. 

Beoordeling klacht

4.8    Vaststaat dat verweerder geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek van zijn cliënte (klaagster) van 2 augustus 2018 en aan de daaropvolgende verzoeken. Ofschoon van een redelijk handelend advocaat mag worden verwacht dat deze gehoor geeft aan een verzoek van een cliënt om (kopieën van) stukken uit het dossier van die cliënt aan die cliënt of een ander te verstrekken, is de raad van oordeel dat verweerder in dit geval geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.9    Klaagster berichtte verweerder in haar brief van 2 augustus 2018 dat zij mevrouw WK en de heer W de toegang tot haar woning had ontzegd, dat verweerder geen informatie meer aan hen mocht verstrekken, dat zij de aan verweerder verstrekte opdracht wenste in te trekken en dat zij stukken uit het dossier wenste te ontvangen.

4.10    De raad is van oordeel dat de inhoud van de brief van 2 augustus 2018 verweerder noopte tot behoedzaamheid. Verweerder zag zich immers voor de vraag gesteld hoe de inhoud van deze brief zich verhield tot hetgeen bij hem bekend was over de sociale- en familiesituatie van klaagster. Toen hij klaagster een jaar eerder bijstond, stonden mevrouw WK en de heer W klaagster terzijde. Er was toen sprake van onenigheid tussen de verschillende familieleden zodanig dat gesproken kon worden over verschillende ‘kampen’. In  de  procedure waarin verweerder klaagster bijstond, speelde de vraag in hoeverre klaagster nog zelfstandig haar beslissingen kon nemen. De kantonrechter kwam uiteindelijk tot het oordeel dat klaagster dit in verminderde, maar nog wel in voldoende mate kon. Nu bereikte verweerder de brief van 2 augustus 2018 waaruit hij kon afleiden dat er (wederom) (nieuwe) onderlinge twisten waren, waarbij gegeven de gemoedstoestand die de kantonrechter eerder al bij klaagster  had vastgesteld  bij verweerder de vraag kon rijzen of zij alle verwikkelingen en de consequenties ervan wel goed kon overzien. Het niet direct voldoen aan het verzoek van klaagster van 2 augustus 2018 is dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar.

4.11    Verweerder heeft vervolgens contact gehad met de gemachtigde van klaagster, zo blijkt uit latere e-mails. Verweerder heeft aangegeven dat hij een week nodig had om zich te beraden. Ook heeft verweerder verzocht om een kopie van de ongedaanmaking/wijziging van het levenstestament van klaagster, waarvan de gemachtigde van klaagster kennelijk melding had gemaakt, om die in zijn beraad te betrekken. De gemachtigde heeft echter geen kopie van (de ongedaanmaking/wijziging van) het levenstestament van klaagster aan verweerder willen verstrekken.

4.12    In de daaropvolgende brief van 13 augustus 2018 is aan verweerder verzocht om een afspraak te maken met de gemachtigde voor het overhandigen van de gevraagde stukken. Ook werden in die brief de gemachtigde en zijn vrouw (klaagsters dochter) als gemachtigden aangemerkt, terwijl bij verweerder op dat moment, op basis van het bij hem bekende levenstestament van klaagster uit 2017, niet meer bekend was dan dat de (andere) dochter van klaagster en haar man, mevrouw WK en de heer W, gemachtigd waren. De brief van 13 augustus 2018 (en ook die van 28 augustus 2018) heeft verweerders behoedzaamheid dan ook  versterkt..

4.13    De raad overweegt dat op verweerder een geheimhoudingsplicht rust. De vertrouwelijkheid tussen advocaat en cliënt, in dit geval tussen verweerder en klaagster, is een van de kernwaarden van het beroep van advocaat. Gelet op het op verweerder rustende beroepsgeheim diende hij prudent om te gaan met het verzoek om informatie. Verweerder heeft in zijn e-mail van 14 augustus 2018 aan de gemachtigde van klaagster toegelicht welke afweging hij heeft gemaakt en dat bij hem op basis van de bij hem bekende gegevens gerede twijfel bestond of klaagster nog wel in voldoende mate haar belangen kon afwegen en de consequenties kon overzien van het verzoek om afgifte van de stukken aan de gemachtigde van klaagster. De raad is van oordeel dat verweerder met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht en de bij hem bekende informatie over klaagsters kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid in het licht van de twee tegengestelde partijen in haar familie mocht weigeren om aan de in de brieven van 2, 13 en 28 augustus 2018 geformuleerde verzoeken te voldoen.

Beslissing

4.14    De raad zal de klacht daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet gegrond;

-    verbetert de gronden waarop de beslissing berust;

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en J.G. Colombijn-Broersma, leden, bijgestaan door mr. C.M van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 januari 2021.