ECLI:NL:TADRSGR:2021:75 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-661/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:75
Datum uitspraak: 01-03-2021
Datum publicatie: 19-05-2021
Zaaknummer(s): 20-661/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat deels gegrond. Verweerder heeft klaagsters geheime adres aan de advocaat van de wederpartij verstrekt en daarmee niet gehandeld zoals dat van een redelijk bekwaam en redelijk handelen advocaat mag worden verwacht. Waarschuwing. Klacht over de (verdere) kwaliteit van dienstverlening ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 1 maart 2021 in de zaak 20-661/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde: mr. L.M. Dragtenstein

over:

verweerder

gemachtigde: mr. M. Boender-Radder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 4 oktober 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 28 augustus 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2020/56 edl/gh van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de (video)zitting van de raad van 18 januari 2021. Daarbij waren klaagster, verweerder en de beide gemachtigden aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 39. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails (met bijlagen) van de gemachtigde van verweerder van 31 december 2020 en 4 januari 2021.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder heeft klaagster vanaf media 2015 bijgestaan in de echtscheidingsprocedure met haar ex-partner. Verweerder heeft klaagster vervolgens ook in verschillende andere zaken bijgestaan, onder andere met betrekking tot de wijziging van de partner- en kinderalimentatie en de ondertoezichtstelling van klaagsters minderjarige dochter.

2.3    Op 5 februari 2016 heeft klaagster in een e-mail aan verweerder onder meer het volgende geschreven:

“De stukken worden toch alleen naar de rechtbank gestuurd zoals in de brief vermeld? Ook ivm privé gegevens en geheimhouding adres.”

2.4    Op 15 februari 2016 heeft klaagster in een e-mail aan verweerder onder meer het volgende geschreven:

“Betreft de stukken wil ik dat deze niet naar ex partner toegezonden worden ivm privé-persoonsgegevens. Gelieve niet te sturen de DUO beschikking en brieven, huur beschikking/voorschot beschikking toeslagen en polisblad. De stukken worden en kunnen tijdens de zitting worden aangetoond- toegelicht.”

2.5    Op 27 september 2016 heeft verweerder klaagster per e-mail geïnformeerd over het feit dat er – in de zaak tegen de zorgverzekeraar – een zitting zal plaatsvinden op 2 november 2016 bij de rechtbank Rotterdam.

2.6    Op 21 november 2016 heeft verweerders secretaresse het vonnis in klaagsters zaak tegen de zorgverzekeraar per e-mail aan klaagster verstrekt.

2.7    Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2016 is de door de Raad voor de Kinderbescherming verzochte ondertoezichtstelling van klaagsters minderjarige dochter toegewezen.

2.8    Op 28 december 2016 heeft verweerder, namens klaagster, hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking.

2.9    Verweerder heeft klaagster via WeTransfer bestanden gestuurd. Klaagster heeft deze e-mail – zo lijkt uit een downloadbevestiging – op 28 december 2016 gedownload.

2.10    Kort voor 30 december 2016 is tussen klaagster en verweerder de volgende WhatsApp-conversatie gevoerd:

“Klaagster: Ja klopt in de toevoeging. Deze kan je gwn weglaten.

Verweerder: Dat is belangrijk voor de griffierechten. Maar de plak het adres af.

Klaagster: Oke dubbel plakken hee (...) Verzoek is dus nog niet zo gestuurd naar de rechtbank?

Verweerder: We zijn ermee bezig”

2.11    Op 3 februari 2017 heeft klaagster de Raad voor de Kinderbescherming gedagvaard in kort geding en de voorzieningenrechter verzocht over te gaan tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2016.

2.12    Op 16 februari 2017 heeft verweerder een e-mail van de advocaat van de wederpartij in het kort geding doorgestuurd. Verweerder heeft in zijn e-mail (van 14:19 uur) aan klaagster onder meer geschreven:

“Zoals besproken kan de kort geding zitting onnodig zijn indien de Raad of JBRR vrijwillig de uitspraak van het Hof afwacht. (…)

In ieder geval bevestig ik u hierbij dat indien u het kort geding zou verliezen, u een proceskostenveroordeling riskeert van € 1.000,- tot € 1.500,-.”

2.13    Klaagster heeft diezelfde dag per e-mail gereageerd en onder meer geschreven:

“De zitting kort geding blijft staan. Zoals u mij gisteravond heeft bericht via whatsapp is er nu van alles mis gegaan. U dient als mijn advocaat met mij te communiceren en te reageren op mijn vragen. Ik vraag nu al weken om een afspraak zodat we het een en ander kunnen bespreken betreft de ots, hulpverlening en kort geding.

U heeft mij ook vaak onjuiste informatie gegeven betreft het hoger beroep en kort geding starten.. zo gaf u aan dat een hoger beroep een schorsende werking heeft en dit dus niet zo blijkt te zijn, dit geldt exact ook voor t kort geding en toch gaf u mij met zekerheid aan dat een kort geding ook een schorsende werking heeft.”

2.14    Verweerder heeft diezelfde dag per e-mail (om 14:46 uur) aan klaagster onder meer geschreven:

“Ik denk dat er inderdaad een aantal zaken verkeerd worden begrepen. Laten wij dat in een gesprek op kantoor nogmaals bespreken. Ik verwacht wel dat u begrijpt dat de werking van het kort geding, dus de schorsing, pas in kan gaan nadat de rechter deze schorsing heeft uitgesproken.”

2.15    Op 23 februari 2017 heeft verweerder in een e-mail aan klaagster onder meer het volgende geschreven:

“Toen jij aangaf dat Jeugdbescherming toch teveel druk op jou legde heb ik je een kort geding in overweging gegeven. Dat is een kort geding waarin je aan de rechter vraagt om de tenuitvoerlegging van de ondertoezichtstelling te schorsen in afwachting het hoger beroep.

Ik heb je erop gewezen dat indien je het kort geding verliest jij een proceskostenveroordeling riskeert van ongeveer 1000 tot € 1500. Omdat ik inmiddels begrijp dat de Raad voor de kinderbescherming zonder advocaat procedeert, zou die proceskosten veroordeling lager kunnen uitvallen.

Afgelopen vrijdag heb ik met jou de mogelijkheid besproken om het kort geding in te trekken aangezien de behandeling van het hoger beroep op korte termijn plaatsvindt (…)

Ik acht de kans op een geslaagd hoger beroep en dus ook het kort geding minimaal. Ook dit heb ik je vrijdag gezegd. (…)

Ondanks voorgaande advies, risicoanalyse en het feit dat het zelfstandig geregelde hulpverlening nog niet is gestart, ben jij van mening dat het kort geding door moet gaan.

Indien je op dit moment beslist om een kort geding in te trekken ben je geen proceskosten vergoeding verschuldigd. Het is jouw beslissing om de zaak door te laten gaan zodat eventuele negatieve gevolgen dan ook voor jou rekening zullen blijven.”

2.16    Op 30 juni 2017 heeft een kantoorgenoot van verweerder per e-mail aan klaagster een stuk (“F2 stellen en verweerschrift”) gestuurd dat hij heden naar de rechtbank zond. In het als bijlage bij het verweerschrift gevoegde bericht van de Raad voor Rechtsbijstand is het adres van klaagster te lezen.

2.17    Op 13 november 2017 te 16.04 uur heeft mr. D in een e-mail aan verweerder gemeld de zaak van klaagster over te nemen en verzocht om het dossier.

2.18    Verweerder heeft diezelfde dag (om 16.27 uur) per e-mail gereageerd aan mr. D (met klaagster in cc):

“Hierbij de stukken zoals verzocht en welke ik hedenmorgen ook aan cliënte ter hand stelde.”

2.19    Verweerder heeft diezelfde dag (om 16.28 uur) aan mr. D (met klaagster in cc) gemaild:

“Hierbij nog het verzoek met bijlagen.”

2.20    Op 14 november 2017 heeft verweerder in twee e-mails nog verschillende digitale stukken van het dossier van klaagster naar mr. D (met klaagster in cc) gestuurd.

2.21    Op 29 november 2017 heeft verweerder in een e-mail aan mr. D onder meer het volgende geschreven:

“[Klaagster] stuurt mij berichten met de mededeling dat zij haar dossier wil ophalen. Echter, het dossier is reeds in uw bezit. (…)

Voor het geval [klaagster] haar ‘oude’ echtscheidingsdossier wil ophalen, heb ik aangegeven dat dit zich in een extern archief in Limburg bevindt en dat bovendien enkel kopieën heb gemaakt terwijl zij de originele stukken heeft behouden. Van de overige correspondentie heeft [klaagster] altijd een scan of e-mail gehad.”

2.22    Op 29 november 2017 heeft verweerder desgevraagd per e-mail stukken inzake de ondertoezichtstelling naar mr. D (met klaagster in cc) gestuurd.

2.23    Op 30 november 2017 heeft verweerder in een e-mail aan mr. D (met klaagster in cc) onder meer het volgende geschreven:

“In ieder geval heb ik alle correspondentie gedigitaliseerd en zend ik u hierbij de stukken die nadrukkelijk zien op de procedure voorafgaand aan de overname van [mr. E] (= eerste advocaat [klaagster]).”

2.24    Op 30 november 2017 heeft klaagster in een e-mail aan verweerder onder meer het volgende geschreven:

“Ik heb meerdere keren gevraagd om mijn dossier (blauw mapje) waar foto’s, privé-overzichten, specificaties, verzoeken en beschikkingen etc in zitten.

Ik heb dit al vaak genoeg aangegeven bij je en wacht tot heden nog af.”

2.25    Verweerder heeft diezelfde dag in een e-mail aan klaagster onder meer het volgende geschreven:

“Wel zou ik u de stukken zenden die u aan mij overhandigde toen u de zaak aan mij overdroeg. Volgens mij heb ik dat gedaan.

De overige stukken (beschikkingen en processtukken) heeft u van mij allemaal al per email gehad.

Als uw advocaat mij daarom vraagt, stuur ik die direct toe.”

2.26    In een daaropvolgende e-mail aan klaagster heeft verweerder het volgende geschreven:

“Ik heb aangegeven dat ik binnen een half uur een mail zou zenden met als bijlage de correspondentie van [mr. E] en dat heb ik ook gedaan.

Het is niet nodig om naar kantoor te komen, want het dossier is hier niet. Het dossier is niet kwijt, maar in mijn archief in Limburg.

Als je aangeeft welke stukken je nodig hebt, dan mail ik die aan jou.

Kun je aangeven welke stukken je nodig hebt?”

2.27    Klaagster heeft diezelfde dag naar verweerder gereageerd en verweerder gevraagd het dossier in Limburg op te halen, zodat zij het dossier kan ophalen.

2.28    Verweerder heeft diezelfde dag per e-mail aan klaagster onder meer het volgende geschreven:

“Dat is prima. Ik reken daar echter wel kosten voor ad € 150,-.”

2.29    Op 30 september 2019 heeft klaagster in een e-mail aan verweerder te kennen gegeven nooit meer iets te hebben vernomen van de uitspraak in haar zaak tegen de zorgverzekeraar.

2.30    Op 4 oktober 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2.31    Op 22 oktober 2019 heeft verweerder in een e-mail aan klaagster onder meer het volgende geschreven:

“Het vonnis zond ik u al op 21-11-2016 (…)

Ondanks dat ik u in deze procedures heb begeleid en daarbij vorderingen zijn toegewezen, schulden zijn kwijtgescholden en onderhoudsbijdragen zijn opgelegd, bent u niet tevreden over mijn dienstverlening en voldoet u niet de openstaande factureren.

Omdat een tevreden cliënt voor mij belangrijker is dan het voldoen van mijn honorarium heb ik besloten om de openstaande facturen te crediteren.”

2.32    Op 4 juni 2020 heeft verweerder in zijn dupliek op klaagsters klacht onder meer het volgende geschreven:

“Door [klaagster] is overigens nimmer (…) aan mij medegedeeld dat zij een geheim adres heeft.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft klaagsters geheime adres vermeld in stukken die op 13 november 2017 naar de advocaat van klaagsters ex-partner werden gezonden. Toen klaagster verweerder hiermee confronteerde, gaf hij aan dat klaagster dat nooit heeft laten weten, hetgeen onjuist is. Klaagster heeft dit bij de intake gezegd, maar ook nadien is dit aan de orde gekomen. Klaagster verwijt verweerder vooral dat hij niet eerlijk is over zijn fout.

b)    Verweerder heeft onvoldoende aandacht en interesse gehad voor klaagsters zaak. Verweerder kwam te laat op zittingen, verzocht klaagster zelf stukken (verzoeken en verweerschriften) in te vullen en was erg chaotisch en nalatig. Klaagster stelt dat zeker twee facturen onterecht zijn en dat zij niet alle documenten en stukken van verweerder heeft ontvangen.

3.2    Klaagster heeft verzocht een getuige te horen die kan verklaren over onder meer de stalking door de ex-man en klaagsters verblijf bij die getuige.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1    Klaagster verwijt verweerder dat hij haar geheime adres heeft vermeld in stukken die naar de advocaat van klaagster ex-partner zijn gestuurd. Dit zou volgens klaagster op 13 november 2017 zijn gebeurd, maar uit de overgelegde stukken blijkt dat dit op 30 juni 2017 heeft plaatsgevonden.

5.2    Verweerder heeft ter zitting erkend dat het (geheime) adres van klaagster abusievelijk aan de advocaat van de wederpartij is verstrekt. Verweerder heeft erkend dat dit fout is geweest en dat dit niet had mogen gebeuren. Verweerder heeft de fout pas na afronding van het dekenonderzoek volmondig erkend. De raad is van oordeel dat de gegrondheid van dit klachtonderdeel daarmee gegeven is.

5.3    De raad kan echter niet vaststellen wat de gevolgen zijn geweest van verweerders fout. Klaagster stelt dat zij als gevolg van de fout door haar ex-partner is gestalkt en dat zij daardoor noodgedwongen een aantal weken bij een kennis heeft moeten verblijven. De raad kan het verband tussen verweerders fout en de door klaagsters gestelde gevolgen niet vaststellen, nu de ex-partner ook op andere manieren achter klaagsters adres kan zijn gekomen. 

5.4    Klaagster heeft in dat kader verzocht deze hiervoor genoemde kennis als getuige te horen. De raad wijst dat verzoek af, omdat klaagster hierover zelf reeds heeft verklaard en deze getuige niet meer kan verklaren dan klaagster. Bovendien kan deze getuige niet verklaren over het verband tussen verweerders fout en de (eventuele) gevolgen daarvan voor klaagster.

Klachtonderdeel b)

5.5    Klaagster verwijt verweerder dat hij onvoldoende aandacht en interesse heeft gehad voor haar zaak. Zij klaagt daarmee over de kwaliteit van dienstverlening door verweerder. Voorop staat dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld. Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Deze maatstaf breng mee dat de tuchtrechter bij een klacht over de door de advocaat geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt.

5.6    Klaagster verwijt verweerder allereerst dat hij te laat kwam op zittingen, klaagster verzocht zelf stukken in te vullen en erg chaotisch en nalatig was. De raad kan de juistheid van deze verwijten op basis van de overgelegde stukken niet vaststellen. Dit klachtonderdeel is daarom in zoverre ongegrond.

5.7    Klaagster verwijt verweerder verder dat zeker twee facturen onterecht zijn. Voor de raad is onduidelijk op welke (twee) facturen klaagster doelt. Verweerder heeft echter op 6 november 2019 aangegeven de door klaagster betwiste facturen te crediteren, waardoor het belang aan dit onderdeel van klaagsters klacht is ontvallen.

5.8    Uit de overgelegde stukken blijkt verder dat klaagster herhaaldelijk om duidelijkheid vraagt, om afspraken verzoekt en ook een keer stelt onjuiste informatie te krijgen. Verweerder heeft op dat laatste gereageerd met de mededeling dat sprake is van een misverstand en dat dit nogmaals besproken moet worden. Dat verweerder tekort is geschoten in zijn informatieplicht jegens klaagster is de raad niet gebleken.

5.9    Klaagster verwijt verweerder als laatste dat zij niet alle documenten en stukken van hem heeft ontvangen. Zij stelt een blauw mapje met foto’s en/of originelen te willen ontvangen.

5.10    Vaststaat dat verweerder klaagsters stukken digitaal aan de opvolgend advocaat en aan klaagster heeft gezonden. Het is de raad niet gebleken dat de opvolgend advocaat daarbij stukken miste, waardoor de raad er van uit gaat dat verweerder het volledige dossier (digitaal) aan zowel de opvolgend advocaat als aan klaagster heeft verstrekt. Onder die omstandigheden was verweerder niet gehouden het (fysieke) dossier alsnog aan klaagster te verstrekken. Dat verweerder over originele stukken (in een blauw mapje) beschikte, zoals klaagster stelt, kan de raad op basis van de overgelegde stukken niet vaststellen. Verweerder heeft dit uitdrukkelijk betwist en steeds aangegeven dat hij slechts over kopieën beschikt. Het is de raad dan ook niet gebleken dat verweerder te kort is geschoten in zijn verplichting om stukken aan klaagster te verstrekken.

5.11    Dat verweerder tekort is geschoten in zijn dienstverlening jegens klaagster is de raad dan ook niet gebleken. Dat de algehele inhoudelijke kwaliteit van de dienstverlening onder de maat is geweest kan de raad ook anderszins niet vaststellen. De raad zal dit klachtonderdeel daarom ongegrond verklaren.

6    MAATREGEL

6.1    Het gedrag van verweerder heeft niet voldaan aan de professionele standaard, dat een advocaat dient te handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Verweerder heeft klaagsters geheime adres aan de advocaat van de wederpartij verstrekt.

6.2    Gelet op de ernst van de gedraging en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en nodig.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, en mrs. P.O.M. van Boven-de Groot en T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2021.