ECLI:NL:TADRSGR:2021:72 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-141/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:72
Datum uitspraak: 17-05-2021
Datum publicatie: 19-05-2021
Zaaknummer(s): 21-141/DH/RO
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Tul
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Ambtshalve tenuitvoerlegging

Ambtshalve beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 17 mei 2021 in de zaak 21-141/DH/RO tot tenuitvoerlegging van de bij beslissing van 18 juni 2018 (zaaknummer 18-116/DH/RO/D) aan:

verweerster

opgelegde voorwaardelijke schorsing op grond van artikel 48e Advocatenwet.

1    FEITEN EN VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij beslissing van 18 juni 2018 (zaaknummer 18-116/DH/RO/D) heeft de raad een door de deken ingediend bezwaar over verweerster gegrond verklaard en aan haar een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken opgelegd. Daaraan is als algemene voorwaarde verbonden dat verweerster zich binnen de proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging. De raad heeft de proeftijd in deze beslissing gesteld op twee jaren, ingaande op de dag dat de beslissing onherroepelijk wordt. De raad heeft onder meer overwogen:

“Verweerster is gedurende dertien maanden de advocaat van R geweest, maar heeft – ondanks de betaling van een substantieel voorschot - geen werkzaamheden voor R verricht en geen toezicht gehouden op de door haar ingeschakelde jurist. Zij heeft geen antwoord gegeven op legitieme vragen van de verzekeraar en heeft geweigerd het dossier over te dragen aan een andere advocaat, ook nadat haar duidelijk was gemaakt dat R niet meer door haar bijgestaan wilde worden. Verweerster heeft zich jegens R en de verzekeraar niet gedragen zoals dit een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Dit alles vergt naar het oordeel van de raad de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken. De raad heeft bij het opleggen van deze maatregel rekening gehouden met de omstandigheid dat verweerster geen tuchtrechtelijke antecedenten heeft.”

Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld.

1.2    Bij beslissing van 11 januari 2021 (zaaknummer 19-652/DH/RO) heeft de raad een door een voormalige wederpartij van verweerster over haar ingediende klacht deels gegrond verklaard en aan verweerster een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken opgelegd, zulks met een proeftijd van twee jaar. De raad heeft onder meer overwogen:

“Het gedrag van verweerster heeft niet voldaan aan de professionele standaard, dat een advocaat dient te handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Verweerster heeft een handtekening op een akte van berusting gelegaliseerd, terwijl deze niet in haar bijzijn was gezet. Verweerster heeft daarmee in strijd met de waarheid een verklaring afgelegd en de kernwaarde integriteit fors geschonden. Daar komt bij dat verweerster lang is blijven volhouden dat zij wel juist gehandeld had en heeft zij ter zitting slechts toegegeven “dat er iets fout is gegaan”. De raad is geenszins overtuigd van verweersters inzicht in het verwerpelijke van haar handelen.”

Ook tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld.

1.3    De beslissing van 11 januari 2021 is op dezelfde dag aan verweerster verzonden. In de begeleidende brief is het voornemen van de raad om de door de raad opgelegde voorwaardelijke maatregel in de zaak met nummer 18-116/DH/RO/D ten uitvoer te leggen medegedeeld.

1.4    Bij brief van 15 februari 2021 heeft de griffier van de raad aan verweerster aangekondigd dat het voornemen tot tenuitvoerlegging van de hiervoor bedoelde voorwaardelijke maatregel op een zitting van de raad zal worden behandeld en is zij gevraagd haar verhinderingen op te geven.

1.5    Bij brief van 11 maart 2021 is verweerster opgeroepen voor de videozitting van de raad van 12 april 2021 te 14.40 uur.

2.3    De zaak is behandeld op de videozitting van de raad van 12 april 2021. Verweerster is verschenen en heeft vanwege technische problemen telefonisch aan de zitting deelgenomen.

2    BEOORDELING

2.1    In de zaak met nummer 18-116/DH/RO/D heeft de raad bij beslissing van 18 juni 2018 aan verweerster een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken opgelegd met een proeftijd van twee jaren. Deze beslissing is op 18 juli 2018 onherroepelijk geworden zodat de daarin bepaalde proeftijd op 18 juli 2020 is verstreken.

2.2    In de zaak met nummer 19-652/DH/RO heeft de raad bij beslissing van 11 januari 2021 aan verweerster een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd vanwege een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging van verweerster op 15 oktober 2018. Deze beslissing is op 10 februari 2021 onherroepelijk geworden. Deze gedraging heeft derhalve plaatsgevonden tijdens de proeftijd in de zaak met nummer 18-116/DH/RO/D.

2.3    Verweerster heeft zich tegen de tenuitvoerlegging verzet en zich daarbij beroepen op het feit dat sinds de beslissing van 18 juni 2018 meer dan twee jaren verstreken zijn zodat deze niet meer ten uitvoer kan worden gelegd.

2.4    De raad passeert dit verweer. Bepalend voor de vraag of de tenuitvoerlegging kan worden bevolen is of tijdens de proeftijd wederom tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Aan het geven van de last tot tenuitvoerlegging als zodanig verbindt de op 1 januari 2015 in werking getreden Advocatenwet geen termijn. Vast staat dat de verwijtbare gedraging waarover de raad in de beslissing van 11 januari 2021 heeft geoordeeld, heeft plaatsgevonden tijdens de bij beslissing van de raad van 18 juli 2018 bepaalde proeftijd. Op 11 januari 2021 heeft de raad meteen aan verweerster het voornemen tot tenuitvoerlegging kenbaar gemaakt. Vrijwel direct nadat deze beslissing onherroepelijk was geworden, heeft de griffier van de raad verweerster met het oog op het plannen van de zitting waarop dit voornemen zou worden behandeld om haar verhinderdata gevraagd. Tussen het verstrijken van de proeftijd op 18 juli 2020 en de datum van onderhavige beslissing zijn circa 10 maanden verstreken. Die periode is naar het oordeel van de raad in het licht van het bovenstaande niet onredelijk lang.

2.5    Op grond van het bovenstaande is komen vast te staan dat verweerster zich gedurende de bij beslissing van 18 juni 2018 door de raad bepaalde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging. De raad zal met toepassing van artikel 48e Advocatenwet de tenuitvoerlegging gelasten van de bij beslissing van de raad van 18 juni 2018 voorwaardelijk aan verweerster opgelegde schorsing voor de duur van twee weken.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    gelast de tenuitvoerlegging van de door de raad bij beslissing van 18 juni 2018 opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken;

- bepaalt dat de schorsing ingaat op 7 juni 2021 met dien verstande dat:

a.    de schorsing pas ingaat na afloop van eventueel eerder onherroepelijk geworden schorsingen;

b.    verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar ten uitvoer worden gelegd;

c.    de huidige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerster niet op het tableau staat ingeschreven.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M. Laning en J.H.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2021.