ECLI:NL:TADRSGR:2021:40 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-491/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:40
Datum uitspraak: 01-03-2021
Datum publicatie: 06-04-2021
Zaaknummer(s): 20-491/DH/RO
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 1 maart 2021 in de zaak 20-491/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 2 september 2020 op de klacht van:

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 17 april 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 19 juni 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2020/43 cij/gh van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 2 september 2020 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is op 3 september 2020 verzonden aan partijen.

1.4    Op 26 september 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 26 september 2020 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de (video)zitting van de raad van 18 januari 2021. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift (e-mail van 26 september 2020 om 15.09 uur). Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails (met bijlagen) van klager van 1 oktober 2020, 2 oktober 2020 (20.40 uur, 20.46 uur en 20.59 uur), 6 november 2020 en 16 december 2020.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen.

2.2    Ook stelt klager dat de voorzitter is uitgegaan van onjuiste feiten. Klager stelt dat de juiste feiten zijn dat verweerster zich niet heeft verdiept en dat zij desondanks een procedure aanhangig heeft gemaakt waarvan zij wist dat de zaak kansloos was.

2.3    Tegen de vaststaande feiten komt klager in verzet verder niet op. Ook tegen de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter en naar 4.2 van deze beslissing.

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    Anders dan klager stelt, is het de raad niet gebleken dat de voorzitter is uitgegaan van onjuiste feiten. De door klager aangevoerde ‘feiten’ zijn geen feiten, maar conclusies van klager. Voor de voorzitter bestond dan ook geen grond zijn beslissing te baseren op de door klager genoemde ‘feiten’. Het verzet is in zoverre ongegrond.

4.3    De raad is van oordeel dat de (overige) door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk bevonden.

4.4    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot en T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 maart 2021.