ECLI:NL:TADRSGR:2021:3 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-418/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:3
Datum uitspraak: 11-01-2021
Datum publicatie: 15-01-2021
Zaaknummer(s): 20-418/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 januari 2021 in de zaak 20-418/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 5 augustus 2020 op de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 1 juli 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 29 mei 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K142 2019 ar/ab van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 5 augustus 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 5 augustus 2020 verzonden aan partijen.

1.4    Op 31 augustus 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 3 september 2020 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 9 november 2020. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift van 31 augustus 2020. De raad heeft daarnaast kennisgenomen van de e-mails met bijlagen van 21 oktober 2020 van verweerder en die van 23 en 26 oktober 2020 van klager.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

2.2    De voorzitter heeft miskend dat klager zijn klacht uitvoerig feitelijk heeft onderbouwd.

2.3    De voorzitter heeft miskend dat ook een advocaat fouten kan maken en dat verweerder bij de behandeling van de zaak van klager ook fouten heeft gemaakt. De voorzitter heeft ten onrechte als uitgangspunt genomen dat een advocaat zelf een inschatting moet maken van de slagingskansen van een zaak. De voorzitter heeft ook miskend dat verweerder een onjuiste inschatting heeft gemaakt.

2.4    De voorzitter heeft ten onrechte de kwaliteit van het advies van verweerder niet getoetst.

2.5    De voorzitter heeft miskend dat verweerder is tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens klager.

2.6    De voorzitter is in haar beslissing onvoldoende ingegaan op de argumenten die klager naar voren heeft gebracht.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht en het verzet verweer gevoerd. De raad zal het verweer hierna, voor zover relevant, bespreken.

5    BEOORDELING

5.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

5.2    De voorzitter is naar het oordeel van de raad terecht en op juiste gronden tot het oordeel gekomen dat de klacht, voor zover deze is gericht op gedragingen van verweerder die voor 1 juli 2016 hebben plaatsgevonden niet-ontvankelijk is.

5.3    In het dictum van de voorzittersbeslissing is verklaard dat de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk is. Het dictum komt niet overeen met het (juiste) toetsingskader dat de voorzitter in onderdeel 4.1 van de voorzittersbeslissing heeft weergegeven, namelijk artikel 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet. Het dictum van de voorzittersbeslissing had dan ook moeten luiden dat de klacht niet-ontvankelijk is op grond van het bepaalde in dat artikel. Naar het oordeel van de raad is sprake van een kennelijk fout die zich voor verbetering leent en die daarom niet leidt tot de gegrondheid van het verzet.

5.4    Voor zover het gaat om de gedragingen van verweerder die hebben plaatsgevonden na 1 juli 2016 is de raad ook van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen. De voorzitter heeft bij de beoordeling van dit deel van de klacht de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter is terecht tot de conclusie gekomen dat dit deel van de klacht kennelijk ongegrond is.

5.5    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond;

-    verbetert de voorzittersbeslissing van 5 augustus 2020 in deze zin dat het eerste gedachtestreepje van het dictum wordt vervangen door het volgende:

-    de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, sub a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk voor zover deze is gericht op gedragingen van verweerder die hebben plaatsgevonden voor 1 juli 2016.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M. Laning en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 januari 2021.