ECLI:NL:TADRSGR:2021:238 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-635/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2021:238 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-12-2021 |
Datum publicatie: | 10-01-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-635/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening. Verweerster heeft een beroepsfout gemaakt door een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad op procedureel onjuiste wijze in te dienen. Zij heeft vervolgens nagelaten om klager (tijdig) over die fout en de gevolgen daarvan te informeren. Waarschuwing. Overige klachtonderdelen over behandeling door juridisch medewerker en interne klachtenbehandeling ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 27 december 2021
in de zaak
21-635/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. B.D.W. Martens
over:
verweerster
gemachtigde: mr. P.E. Epping
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 25 maart 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 23 juli 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2021/54 edg/gh
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 november 2021. Daarbij
waren klager en mr. H. Sytema (waarnemend voor mr. Martens), alsmede verweerster en
haar gemachtigde aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 36.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Bij beschikking van 20 juli 2015 is de echtscheiding tussen klager en zijn
ex-vrouw uitgesproken. Klager en zijn ex-vrouw zijn vervolgens in een geschil verwikkeld
geraakt over de verdeling van de ontbonden gemeenschap. Tot die gemeenschap behoorden
onder meer de voormalige echtelijke woning (hierna: de woning) en een pand (hierna:
het pand).
2.3 Op 16 juni 2017 heeft de ex-vrouw van klager bij de rechtbank Rotterdam tegen
klager een bodemprocedure aanhangig gemaakt en verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap
gevorderd. In deze procedure heeft de ex-vrouw van klager onder meer gevorderd om
klager te veroordelen tot medewerking aan de verkoop en levering van de woning en
het pand en om de woning uiterlijk op de dag van de levering te ontruimen. In deze
procedure heeft klager het standpunt ingenomen dat hij wenst dat de woning aan hem
wordt toebedeeld.
2.4 Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 30 mei 2018 heeft de rechtbank
Rotterdam de vordering tot medewerking aan de verkoop en levering toegewezen, in die
zin dat de woning en het pand aan een derde dienen te worden verkocht, waarbij is
bepaald dat de netto-opbrengst bij helfte tussen klager en zijn ex-vrouw dient te
worden verdeeld dan wel de restschuld bij helfte door hen dient te worden gedragen.
Ook heeft de rechtbank klager bevolen zijn medewerking te verlenen aan het in verkoop
brengen van de woning en het pand door een door zijn ex-vrouw aan te wijzen makelaar,
op straffe en verbeurte van een dwangsom. Verder heeft de rechtbank bepaald dat klager
zijn medewerking dient te verlenen aan de verkoop en levering van de woning en het
pand, mits de koopprijs is gelegen binnen de door de makelaar vast te stellen bied-
en laatprijs, bij gebreke waarvan het vonnis in de plaats treedt van een in wettige
vorm opgemaakte akte strekkende tot ondertekening door klager van de koopovereenkomst,
alsmede van de door de notaris op te stellen akte van levering.
In het vonnis heeft de rechtbank onder meer overwogen dat klager geen stukken in het
geding heeft gebracht waaruit volgt dat hij de overname van de woning kan financieren
en de hypotheekschuld zelfstandig op zich kan nemen zodat de ex-vrouw uit haar verplichtingen
jegens de hypotheekverstrekker wordt ontslagen. Op de gevorderde ontruiming is geen
beslissing genomen.
2.5 Klager heeft zich vervolgens op 2 juli 2018 tot verweerster gewend. De opdrachtbevestiging
is van diezelfde datum en is ondertekend door verweerster. In de opdrachtbevestiging
is onder meer opgenomen:
“U heeft zich tot mij gewend om u bij te staan met het treffen van een minnelijke
regeling tussen u en uw vrouw met betrekking tot de verdeling van de boedel. Voor
u zullen de door u toegestuurde stukken worden bestudeerd, een schrijven aan uw vrouw
worden opgesteld en correspondentie met de wederpartij worden gevoerd. (…)
Onze algemene voorwaarden zijn deel van deze overeenkomst en van toepassing op onze
werkzaamheden. (…)
De hierboven genoemde werkzaamheden worden in rekening gebracht op basis van een overeengekomen
vaste prijs ad € 750,- inclusief btw.”
In de bijgevoegde algemene voorwaarden is onder 3.3 opgenomen:
“Tenzij tussen partijen uitdrukkelijk anders wordt overeengekomen, bepaalt [kantoor
verweerster] welke advocaat of medewerker de opdracht uitvoert.”
2.6 Diezelfde dag heeft klager in een e-mail aan verweerster onder meer geschreven:
“Hartelijk dank voor je medewerking in deze zaak. Ik hoop dat alles snel voorbij zal
zijn. Mocht dat niet zo zijn dan gaan we in hoger beroep, want ik voel mij benadeeld
in deze zaak. Ik wil toch nog een poging wagen om te schikken en vraag mijn ex om
medewerking zodat wij het huis over kunnen nemen.”
2.7 Op 5 juli 2018 heeft klager in een e-mail aan verweerster met als onderwerp
‘actie nodig in zaak’ onder meer geschreven:
“Ik denk dat spoedige actie nodig is in mijn zaak. (…) Ik vermoed dat ze achter mijn
rug om probeert beide woningen te verkopen en mij straks gaat dwingen om te laten
tekenen. Volgens het vonnis moet ik meewerken anders krijg ik een boete opgelegd.
In bovengenoemd geval is het denk ik nodig dat we zsm in hoger beroep gaan tegen de
uitvoerbaarheid bij voorraad en incidenteel appel instellen.”
2.8 Op 18 juli 2018 heeft NM, juridisch medewerkster op het kantoor van verweerster,
in een e-mail aan klager onder meer geschreven:
“Voor een kort geding om de verkoop van [de woning] te stoppen, vragen wij € 1.800,-
inclusief btw. Echter dan moet de bank wel hebben aangegeven of jij de woning kan
overnemen. Dus in plaats van jouw hypotheekadviseur contact op te laten nemen met
de bank, zou ik het zelf doen als ik jou was. (…)
Voor hoger beroep kunnen wij geen fixed fee afspraken, omdat het zich daar niet voor
leent. Wij vragen daarom een voorschot van € 1.800,-.”
Onderaan de e-mail staan de naam van NM en haar functie (‘juridisch medewerker’),
evenals onderaan (de meeste van) haar verdere e-mails aan klager.
2.9 Op 19 juli 2020 heeft klager gereageerd en onder meer geschreven:
“Zou jij mij a.u.b. kunnen informeren of de tegenpartij akkoord is dat wij [de woning]
kunnen overnemen. (…)
Zou je a.u.b. kunnen toelichten waarom van een zaak verschillende zaken worden gemaakt?
Het is een vonnis waar we tegen in beroep moeten… Heb je al gedreigd met een hoger
beroep en de eventuele extra kosten als de tegenpartij niet mee gaat werken?
Zou je a.u.b. ons eerste gesprek kunnen terug luisteren waarin we spreken over het
aantal uren wat u in beginsel aan de zaak zou besteden?”
2.10 NM heeft op 19 juli 2020 gereageerd en onder meer aan klager geschreven:
“Er is aangegeven dat wij voor € 750,- inclusief btw 3 uur aan werkzaamheden verrichten.
Nu er reeds zes uur aan uw dossier is besteed en u niet ingaat op voorstellen van
betaling, hebben wij de werkzaamheden gestaakt. U kunt mijn voorgaande mails nogmaals
doornemen om te kijken of u bereid met een van de financiële voorstellen in te stemmen.”
2.11 Klager heeft daarop diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:
“Stuur a.u.b. de rekening van 1250 voor afronden van de werkzaamheden zonder hoger
beroep.”
2.12 Op 1 augustus 2018 heeft NM in een e-mail aan klager geschreven dat ze klagers
stukken in goede orde heeft ontvangen en dat ze nu een aantal dagen de tijd zal nemen
om alles door te nemen en een appeldagvaarding op te stellen.
2.13 Op 3 augustus 2018 heeft de ex-vrouw van klager met betrekking tot de woning
een koopovereenkomst gesloten. In de koopovereenkomst is de leveringsdatum bepaald
op 1 november 2018.
2.14 Op 9 augustus 2018 heeft NM in een e-mail aan klager onder meer geschreven:
“Met betrekking tot het hoger beroep wil ik graag een aantal punten duidelijk hebben:
* Het instellen van hoger beroep schorst de uitvoerbaarheid van het vonnis niet. Dit
houdt in dat [ex-vrouw van klager] de woning in de tussentijd mag verkopen. (…) Bij
het gerechtshof kan echter een verzoek ingediend worden om de uitvoerbaarheid van
het vonnis te schorsen. Dit kan middels een apart verzoekschrift. Hier komen echter
extra kosten bij kijken ad € 302,50 inclusief btw.
* Zoals ik in een eerdere mail reeds heb aangegeven kunnen wij voor het hoger beroep
geen fixed fee afspreken. Wij vragen echter een VOORSCHOT ad € 1.800,-.”
2.15 Bij e-mail van 15 augustus 2018 vraagt NM aan klager of hij het pand wel of
niet wil verkopen en, indien hij niet wil verkopen, hoe hij van plan is zijn ex-vrouw
uit te kopen.
2.16 Klager heeft op 20 augustus 2018 gereageerd en onder meer geschreven:
“Zonder de verkoop van [het pand] kunnen wij [de woning] niet overnemen. Wij hebben
geen geld om [ex-vrouw van klager] uit te kopen. De verkoop moet dus doorgaan. (…)
Wij werken dus mee en het enigste wat we willen is haar medewerking zodat wij op [de
woning] kunnen blijven wonen.”
2.17 NM heeft diezelfde dag gereageerd en geschreven dat ze dit zal aanpassen in
de appeldagvaarding.
2.18 Op 23 augustus 2018 is namens klager hoger beroep ingesteld tegen het vonnis
van 30 mei 2018.
2.19 Op 20 september 2018 heeft klager een bericht van de bank over de beoordeling
van het ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid doorgestuurd naar NM. Zij heeft daarop
diezelfde dag gereageerd met “Dit is prima!”
2.20 Op 21 september 2018 heeft NM een concept voor een ‘verzoekschrift schorsing
uitvoerbaarheid bij voorraad’ aan klager gezonden en klager gevraagd of hij akkoord
is. Klager heeft dezelfde dag laten weten akkoord te zijn met het concept. In het
(concept) verzoekschrift, dat is ondertekend door verweerster en is gedateerd op 20
september 2018, is onder meer opgenomen:
“Uit de berekening blijkt dat de man en zijn partner in staat zijn de hypotheek over
te nemen indien de andere woning van partijen [het pand] wordt verkocht en de daarbij
behorende levensverzekering wordt afgekocht.”
2.21 Bij e-mail van 28 september 2018 heeft NM bij klager verhinderdata opgevraagd
in verband met een door zijn ex-vrouw tegen hem aangespannen kort geding. Klager heeft
op 29 september 2018 gereageerd en gevraagd om informatie over het kort geding. Ook
heeft klager geschreven:
“Hoe is het mogelijk dat de tegenpartij zo snel een data krijgt toegewezen? Wanneer
kunnen wij een uitspraak verwachten mbt de uitvoerbaarheid bij voorraad?”
2.22 Op 15 oktober 2018 heeft klager in een e-mail aan mr. HM, kantoorgenoot van
verweerster, onder meer geschreven:
“Ons uitgangspunt is nog steeds om [de woning] over te nemen. (…)
Als ik de artikel op [een site] goed lees moet het mogelijk zijn om op zeer korte
termijn een datum te verkrijgen vanwege spoedeisend karakter van de zaak. Kunnen jullie
a.u.b. de rechtbank nogmaals bellen/berichten??”
2.23 Bij e-mail van 19 oktober 2018 heeft klager bericht ontvangen over de goedkeuring
voor het ontslag door de hypotheekverstrekker van de hoofdelijke aansprakelijk van
zijn ex-vrouw en de overzetting van de hypothecaire geldlening op naam van klager.
2.24 Op 24 oktober 2018 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden, naar
aanleiding van het door de ex-vrouw ingediende verzoek tot ontruiming van de woning.
Klager is bijgestaan door mr. HM.
2.25 Bij e-mail van 30 oktober 2018 heeft klager aan mr. HM onder meer geschreven:
“Wat is er gebeurd met het verzoekschrift uitvoerbaarheid bij voorraad? Wordt dat
pas behandeld als de woning is verkocht? (…)
Ik kan nog steeds niet begrijpen waarom het [advocaat wederpartij] wel gelukt is om
data verkrijgen om ons te ontruimen terwijl jullie al in september een verzoekschrift
hebben ingediend. (…)
Ik voeg een mail van mij bij van 4 juli waarin ik jullie wijs op de spoedeisend belang
van mijn zaak. De woning is verkocht op 3 augustus en 20 september dienen jullie een
verzoekschrift in wegens schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad.
De rechter zegt in het vonnis niet te begrijpen waarom pas aan het einde van de appeltermijn
een hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis nadat [ex-vrouw] de woning al heeft
verkocht.”
2.26 Bij e-mail van 27 mei 2019 heeft de nieuwe advocaat van klager, mr. S, aan
verweerster onder meer geschreven:
“Zojuist heb ik nogmaals contact gehad met het Gerechtshof Den Haag. (…) Aangegeven
werd dat van uw kantoor een schorsingsverzoek is ontvangen. Het Gerechtshof heeft
naar aanleiding daarvan telefonisch contact gehad met uw kantoor om aan te geven dat
een dergelijke procedure met een incident op de rol had moeten worden ingeleid. Toen
u dit op de eerstvolgende rol naliet, nam het Gerechtshof opnieuw contact op met uw
kantoor. Vanuit uw kantoor zou zijn aangegeven dat het verzoek bij de memorie van
grieven zou worden gedaan. De memorie van grieven is vervolgens niet meer ingediend.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) Werkzaamheden verricht door juridisch medewerker: zonder klagers medeweten zijn
werkzaamheden in de zaak van klager verricht door een juridisch medewerkster, terwijl
klager in de veronderstelling verkeerde dat een advocaat klagers belangen behartigde.
De opdrachtbevestiging is ondertekend door verweerster, terwijl NM de werkzaamheden
bleek uit te voeren. Er is niet aan klager bericht dat NM geen advocaat is. Klager
kwam er pas achter dat zijn zaak door een jurist werd gedaan toen er een dagvaarding
van de wederpartij kwam: toen werd de zaak ineens overgenomen door mr. HM.
b) Kwaliteit rechtsbijstand: de rechtsbijstand is ondermaats gebleken, in het bijzonder
door ondanks daartoe strekkende verzoeken niet, niet tijdig en op onjuiste wijze processtukken
in te dienen en klager hierover niet te berichten. Klager stelt dat verweerster heeft
nagelaten om hem te adviseren over de uitvoerbaarheid bij voorraad en de door hem
verzochte schorsing daarvan. Ook had klager al op 5 juli 2018 aan verweerster verzocht
om een procedure tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad op te starten,
maar is pas op 21 september 2018, op procedureel onjuiste wijze, een verzoek ingediend.
Het verzoek is nooit inhoudelijk door de rechter behandeld. Mede vanwege het voorgaande
heeft klager meerdere dwangsommen verbeurd en heeft de ex-vrouw de woning (onder de
marktwaarde) kunnen verkopen. Verweerster heeft klager bovendien niet op de hoogte
gebracht dat het schorsingsverzoek verkeerd was ingediend. Ook is nooit met klager
besproken dat het Gerechtshof is bericht dat het schorsingsverzoek bij memorie van
grieven zou worden gedaan.
c) Interne behandeling klachten: klager meent dat verweerster zijn klachten niet
serieus heeft genomen en dat zijn klachten niet deugdelijk zijn onderzocht.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien
het bepaalde in artikel 46 van de Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft
de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd.
Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die
de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met
de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan.
De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar
worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit
geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
Klachtonderdeel a)
5.2 Vaststaat dat klagers zaak aanvankelijk is behandeld door juridisch medewerkster
NM. Verweerster stelt dat dit op verzoek van klager is geweest, omdat dit de kosten
zou drukken. Klager stelt dat dit niet met hem is gecommuniceerd, maar dat hij hier
in de loop van de tijd achter kwam. De raad kan gelet op de tegenstrijdige verklaringen
niet vaststellen wat de feitelijke gang van zaken op dit punt is geweest.
5.3 De raad is van oordeel dat verweerster klagers zaak, gelet op de mogelijkheid
die de algemene voorwaarden daartoe biedt, door een juridisch medewerker kon laten
behandelen. Deze juridisch medewerker heeft zich nooit voorgedaan als advocaat, maar
heeft in de communicatie met klager via haar digitale handtekening steeds duidelijk
gemaakt dat zij juridisch medewerker is. Hoewel het beter was geweest als verweerster
uitdrukkelijk aan klager had gemeld dat zijn zaak door een juridisch medewerker werd
behandeld en dit ook schriftelijk had vastgelegd, is de raad van oordeel dat geen
sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De raad zal dit klachtonderdeel
dan ook ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
5.4 Dit verwijt ziet op de kwaliteit van verweersters rechtsbijstand en in het
bijzonder op het door verweerster op procedureel onjuiste wijze indienen van het verzoek
tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad en de communicatie daarover aan
klager.
5.5 De raad stelt vast dat het dossier een (concept) ‘verzoekschrift schorsing
uitvoerbaarheid bij voorraad’ bevat, dat op of rond 20 of 21 september 2018 namens
klager is ingediend bij het Gerechtshof. Dit verzoek is daarmee op procedureel onjuiste
wijze ingediend. Immers, als in een dagvaardingsprocedure een uitspraak is gewezen
die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, zoals het vonnis van 30 mei 2018, dan kan
de gedaagde partij op grond van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
aan het Gerechtshof vragen om die uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen. Daarvoor
moet een incidentele vordering, en dus geen verzoekschrift, worden ingesteld. Dat
verweerster een verzoekschrift heeft ingediend, merkt de raad dan ook aan als een
beroepsfout. Kennelijk heeft verweerster dit niet opgemerkt, alhoewel van een advocaat
die dergelijke zaken behandelt verwacht mag worden dat bekend is hoe een dergelijk
verzoek moet worden gedaan/ingediend. Verweerster had dan ook in september 2018 eigenlijk
al moeten weten dat er een fout was gemaakt. In ieder geval had zij dit naar aanleiding
van de e-mail van mr. S van 27 mei 2019 moeten beseffen en daarover met klager moeten
communiceren. De raad wijst daarbij ook op regel 16 lid 2 van de Gedragsregels advocatuur
waarin is opgenomen dat een advocaat die een redelijk vermoeden heeft dan wel bemerkt
dat hij tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van zijn cliënt is gehouden
om zijn cliënt daarvan onverwijld op de hoogte te stellen en hem, zo nodig, te adviseren
onafhankelijk advies te vragen. Verweerster heeft dat nagelaten en heeft op geen enkel
moment haar fout aan klager toegegeven of daarover met klager gecommuniceerd. Verweerster
heeft dan ook onbetamelijk en tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door het maken
van voornoemde beroepsfout en het vervolgens daarover niet (tijdig) communiceren met
klager. De raad zal dit klachtonderdeel dan ook in zoverre gegrond verklaren.
5.6 Voor zover klager verweerster ook verwijt dat zij heeft nagelaten om hem te
adviseren ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis en de door
klager verzochte schorsing daarvan, overweegt de raad als volgt. Uit de overgelegde
stukken blijkt dat klager meermalen is gewezen op de mogelijkheid van, en kansen in,
een executiegeschil en dat aan hem is geadviseerd om advies in te winnen bij de bank
over de mogelijkheid van overname van de (financiering van de) woning. NM heeft daarbij
aangegeven dat een executiegeschil alleen reële kans van slagen zou hebben als het
daadwerkelijk mogelijk was dat klager de (financiering van de) woning overnam. De
stukken die klager op dat moment overlegde waren volgens haar onvoldoende om tot een
haalbaar executiegeschil te komen. Uit de overgelegde stukken blijkt ook dat klager
pas in oktober 2018 kon aangeven dat hij financiering kon krijgen, maar nog steeds
niet voor welke hoogte. Dat is nagelaten klager te adviseren over de (schorsing van
de) uitvoerbaarheid bij voorraad, is de raad dan ook niet gebleken. Dit klachtonderdeel
wordt daarom in zoverre ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.7 Klager klaagt over de interne klachtenbehandeling en stelt dat zijn klachten
door verweerster niet serieus zijn genomen en niet deugdelijk zijn onderzocht. Uit
de overgelegde stukken blijkt dat klager in ieder geval op 30 oktober 2018 een e-mail
naar mr. HM heeft gestuurd met daarin verschillende vragen. Voor zover dit als (interne)
klacht moet worden aangemerkt, geldt dat verweerster onbetwist heeft gesteld dat op
die e-mail – en op volgende e-mails van klager – is gereageerd. Klager heeft geen
verdere e-mails en/of klachten van hem aan verweerster en/of haar kantoor overgelegd,
terwijl het aan hem is om zijn klacht met stukken te onderbouwen. De raad kan de
juistheid van klagers stelling op dit punt dan ook niet vaststellen. Dit klachtonderdeel
zal daarom ongegrond worden verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft met haar handelen en nalaten niet voldaan aan de eisen van
professionaliteit en zorg die van haar als advocaat verwacht mogen worden. Zij heeft
een beroepsfout gemaakt door een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij
voorraad op procedureel onjuiste wijze in te dienen. Verweerster heeft vervolgens
nagelaten om klager (tijdig) over die fout en de gevolgen daarvan te informeren. De
raad neemt daarbij in aanmerking dat verweerster zelfs ter zitting in het midden heeft
gelaten of het rechtsmiddel tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad
op de juiste wijze is ingesteld.
6.2 Gelet op enerzijds de ernst van de gedraging en anderzijds het blanco tuchtrechtelijk
verleden van verweerster, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerster op
grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht
van € 50,- aan hem te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerster door te geven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster dient het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, te betalen aan klager. Klager dient binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster
door te geven.
7.4 Verweerster dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder
b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel b gegrond zoals overwogen in 5.5 en voor het overige
ongegrond;
- verklaart de klachtonderdelen a en c ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. T. Hordijk en E.A.L. van Emden, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 december 2021.