ECLI:NL:TADRSGR:2021:237 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-442/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:237
Datum uitspraak: 27-12-2021
Datum publicatie: 10-01-2022
Zaaknummer(s): 21-442/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat deels niet-ontvankelijk ivm tijdsverloop en voor het overige ongegrond, nu de juistheid van de aan verweerder gemaakte verwijten niet kan worden vastgesteld.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 27 december 2021 (bij vervroeging)
in de zaak 21-442/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

1. (…)
2. (…)
klaagsters
gemachtigde: [mevrouw A]

over:

verweerder


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 20 en 21 oktober 2020 hebben klaagsters bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 12 mei 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2021/33 edl/gh van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de (hybride) zitting van de raad van 6 december 2021. Daarbij waren klaagsters aanwezig, vergezeld van hun zuster (naam) die namens hen het woord heeft gedaan. Verweerder is niet verschenen.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 27.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    In januari 2013 is de broer van klaagsters (met zijn partner en hun zoontje) omgekomen bij een verkeersongeval in Cuba. 
2.3    Klaagsters hebben zich tot het kantoor van verweerder gewend omdat de executeur van de nalatenschap geen rekening en verantwoording wilde afleggen. De zaak werd op verzoek van verweerder behandeld door zijn kantoorgenoot mr. T. 
2.4    Verweerder heeft in 2014 aan elk van klaagsters (en hun twee zussen, die zich inmiddels aan hun zijde hadden geschaard en ook de bijstand van verweerder hadden ingeroepen) facturen gezonden van totaal € 3.918,73 alsmede een voorschotnota van € 4.000,-. Totaal derhalve een bedrag van € 31.674,92. Klaagster hebben de aan hen gezonden facturen voldaan.
2.5    Nadat mr. T. in november 2016 het kantoor van verweerder verliet, nam verweerder de behandeling van de zaak over. 
2.6    Op 8 maart 2017 hebben klaagsters en hun zus [mevrouw A] een gesprek gehad met verweerder, waarin zij alle drie hebben aangegeven de zaak te willen stopzetten. Op dat moment hoorden zij dat er een procedure aanhangig was bij de rechtbank. 
2.7    Op enig moment in 2017 of 2018 hebben klaagsters en hun zus [naam] bij (het kantoor van) verweerder geklaagd over de wijze waarop hun dossier is behandeld (niet transparant en onvoldoende voortvarend). 
2.8    Bij brieven van 9 maart 2018 heeft verweerder klaagsters en hun zus [naam] uitgenodigd voor een gesprek op zijn kantoor. Zij zijn niet op die uitnodiging ingegaan, hebben verweerder te kennen gegeven uitsluitend per e-mail te willen communiceren en aangegeven het niet eens te zijn met de door hen betaalde facturen omdat deze niet in verhouding staan tot de verrichte werkzaamheden. 
2.9    Verweerder heeft (bij monde van [naam]) vervolgens per e-mail op de klachten van klaagsters en hun zus [naam] gereageerd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de klachten onterecht waren en daarbij – voor zover van belang – het volgende medegedeeld:
“Bij brieven d.d. 9 maart 2018 heb ik u alle drie afzonderlijk uitgenodigd voor een gesprek te mijner kantore. Dit om het einde van mijn behartiging van uw belangen met u te bespreken. (…)
U hebt alle drie aangegeven geen persoonlijk gesprek met mij te willen. Ik zal dan ook middels onderhavig schrijven komen tot een einde van de belangenbehartiging. (…)
Het gebrek aan onderlinge cohesie blijkt tevens uit het feit dat tot op heden alleen voor [mevrouw A] een nieuwe advocaat zich heeft gesteld. Dit baart mij zorgen.
In de lopende rechtszaak is het namelijk verplicht dat uw wordt bijgestaan door een advocaat. Wanneer ik mij van de zaak onttrek, zonder dat een nieuwe advocaat zich gemeld heeft zult u wellicht geen correspondentie van de Rechtbank over deze zaak ontvangen. Dit omdat alle correspondentie via een advocaat dient te verlopen. Ook ter zitting dient u te worden bijgestaan door een advocaat. Ik adviseer u dan ook om u zo snel mogelijk te laten bijstaan door een andere advocaat.
Ik zal mij vandaag bij de rechtbank onttrekken. Dat betekent dat ik de rechtbank zal melden dat ik u drieën niet langer bijsta als advocaat. Ik zal geen enkele verantwoordelijkheid aanvaarden voor wat betreft de verdere gang van zaken.
In een opvolgend schrijven zal ik nader ingaan op de financiële afwikkeling van dit dossier. Ik deel u wel alvast mee dat u binnenkort een eindnota kunt verwachten.”
2.10    Op 20 en 21 oktober 2020 hebben klaagsters onderhavige klacht ingediend.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door jarenlang niets aan de zaak te doen en ieder van de vier zussen een bedrag van € 3.918,73 en € 4.000,- te laten voldoen. Deze kosten staan volgens klaagsters niet in verhouding tot de door verweerder verrichte werkzaamheden.

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft primair betoogd dat klaagsters niet ontvankelijk zijn vanwege het verstrijken van de termijn van drie jaar voor indiening van een klacht. Voor het geval klaagsters wel ontvankelijk zouden zijn, en derhalve subsidiair, heeft verweerder tegen de klacht verweer gevoerd. 

5    BEOORDELING
Ontvankelijkheid van de klacht
5.1    Artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet ontvankelijk is wanneer deze wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. 
5.2    Nu de klacht is ingediend op 20 en 21 oktober 2020, is deze voor zover die ziet op het handelen of nalaten van verweerder in de periode tot 20 oktober 2017, niet-ontvankelijk. Een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 46g lid 2 Advocatenwet doet zich niet voor. De raad zal de klacht in zoverre dan ook niet-ontvankelijk verklaren. 
5.3    Voor zover de klacht ziet op het handelen of nalaten van verweerder in de periode vanaf 20 oktober 2017, is deze wél ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling van het ontvankelijke gedeelte van de klacht
5.4    In het klachtdossier bevindt zich slechts één bericht van verweerder dat dateert na 20 oktober 2017, te weten het hiervoor onder 2.9 genoemde bericht. Daaruit blijkt dat verweerder zich naar aanleiding van de klachten van klaagsters en zus [naam] alsnog heeft onttrokken uit een lopende procedure bij de rechtbank. Tevens blijkt uit dit bericht dat verweerder zich niet eerder had onttrokken omdat nog niet alle zussen over een andere advocaat beschikten. Op basis van uitsluitend deze informatie kan de raad niet vaststellen dat verweerder in de periode vanaf 20 oktober 2017 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in de zaak van klaagsters en hun zussen. Verweerder betwist dat ook uitdrukkelijk. Gelet hierop kan de raad de juistheid van de aan verweerder gemaakte verwijten niet vaststellen. De klacht zal voor zover die ontvankelijk is, dan ook ongegrond worden verklaard. 

    BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht niet-ontvankelijk voor zover die ziet op het handelen of nalaten van verweerder vóór 20 oktober 2017;
-    verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. B.F. van Noort en J.G. Colombijn-Broersma, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken op 27 december 2021 (bij vervroeging).