ECLI:NL:TADRSGR:2021:230 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-777/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2021:230 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-12-2021 |
Datum publicatie: | 22-12-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-777/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een kwestie rondom de omgang met een kind kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 22 december 2021 in de zaak 21-777/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Den Haag (hierna: de deken) van 27 september 2021 met kenmerk K020 2021 ia/ak en van
de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 10 (inhoudelijk) en 1 tot
en met 13 (procedureel).
De voorzitter heeft daarnaast kennis genomen van de brieven van klager van 28 september
2021, 26 oktober 2021 en 5 november 2021.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft een minderjarige zoon. Klager en de moeder van de zoon (hierna:
de vrouw) hebben beiden het gezag over de zoon. Klager en de vrouw hebben een zorgregeling
afgesproken.
1.2 Op 7 februari 2020 heeft klager een verzoekschrift ingediend strekkend tot
wijziging van de hoofdverblijfplaats van de zoon en vaststelling van een zorgregeling.
1.3 De vrouw wordt in deze procedure bijgestaan door verweerster.
1.4 Op 18 november 2020 heeft klager het verzoekschrift van 7 februari 2020 ingetrokken.
In de brief waarin de advocaat van klager aan verweerster mededeling doet van de intrekking
wordt een “minnelijk partij-overleg” en een viergesprek voorgesteld.
1.5 Op 25 november 2020 heeft verweerster als volgt gereageerd:
“Namens cliënte deel ik u mede dat aan deze zijde voor een dergelijk viergesprek geen
animo is, gezien het feit dat uw cliënt reeds thans aangeeft nog steeds achter zijn
gedane verzoeken staat en partijen nog recentelijk tevergeefs een mediationtraject
hebben doorlopen.
Namens cliënte zal binnenkort een verweerschrift tevens zelfstandig verzoek bij de
Rechtbank Rotterdam worden ingediend. U zult daar uiteraard een afschrift van ontvangen.”
1.6 Op 26 november 2020 heeft de advocaat van klager aan verweerster gevraagd of
zij een viergesprek nog eens met de vrouw wil bespreken.
1.7 Op 11 december 2020 heeft verweerster namens de vrouw een verzoekschrift ingediend,
strekkend tot wijziging van het gezamenlijk gezag in eenhoofdig gezag, subsidiair
bepaling van het hoofdverblijf van de zoon bij de vrouw en vastlegging van een omgangs-/
zorgregeling en kinderalimentatie.
1.8 Op 4 januari 2021 heeft de advocaat van klager verweerster, zakelijk weergegeven,
verzocht om naleving van de geldende zorgregeling. Volgens het bericht is de zorgregeling
twee maal door de vrouw geschonden.
1.9 Verweerster heeft dezelfde dag als volgt gereageerd:
“Tussen partijen is in onderling overleg een omgangsregeling afgesproken waaraan cliënte
zich uiteraard houdt. Reeds lange tijd geeft [zoon] aan dat hij doordeweeks niet meer
naar het huis van uw cliënt wil. Dit is overigens ook uitvoerig in het verzoekschrift,
dat bij de Rechtbank ingediend is, aan de orde gekomen.
Hedenmorgen heeft [zoon] zijn moeder uitdrukkelijk aangegeven dat hij eerst vrijdag
aanstaande naar zijn vader wil. Cliënte heeft hier schoorvoetend, wetende dat uw cliënt
hiermee geen genoegen zou nemen, gehoor aan gegeven onder de voorwaarde dat [zoon]
het weekend gewoon weer wél naar zijn vader gaat. Uw cliënt moet erop vertrouwen dat
deze weigering van [zoon] niet bij haar vandaan komt maar dat uitsluitend [zoon] hier
expliciet en onomwonden om vraagt.
Het kind ervaart een enorme druk van de zijde van uw cliënt en hij voelt zich er niet
toe in staat om zich vrijelijk bij zijn vader uit te spreken laat staan zijn vader
tegen te spreken. Nu [zoon] eindelijk de moed heeft opgebracht om zich tegenover zijn
moeder wel uit te spreken over zijn wensen omtrent de omgang, zal cliënte uiteraard
geen gehoor geven aan uw sommatie om morgen [zoon] bij zijn vader te laten zijn. Zoals
u het zich kunt voorstellen zou een dergelijke ommezwaai voor [zoon] als verraad voelen.
[Zoon] zal komend weekend op de gebruikelijke tijd weer bij uw cliënt zijn en ik spreek
de hoop uit dat uw cliënt zijn zoon niet emotioneel zal belasten met de door [zoon]
gemaakte keuze.”
1.10 In twee berichten van 4 en 5 januari 2021 aan verweerster heeft de advocaat
van klager een kort geding aangekondigd. In het tweede bericht is geschreven dat het
niettemin de voorkeur van klager heeft om een viergesprek te voeren of mediation te
starten.
1.11 Op 6 januari 2021 heeft verweerster als volgt gereageerd:
“Uiteraard Is een viergesprek in de meeste gevallen wenselijk echter nog zeer recent
is een mediationtraject mislukt en cliënte moet uit uw laatste e-mails helaas toch
weer concluderen dat uw cliënt u niet volledig heeft geïnformeerd. U suggereert immers
dat het cliënte is die nu al voor de tweede keer probeert om [zoon] bij zijn vader
weg te houden. Dit is echter absoluut onjuist. Cliënte kan middels bijgevoegde ziekmelding
door uw cliënt en de Whatsapp correspondentie tussen partijen aantonen dat er in het
geheel geen sprake is van "weghouden" maar dat [zoon] op 27 november jl. nog steeds
ziek was (nadat hij op 25 november door uw cliënt op school was ziekgemeld) en dat
hij bij zijn moeder thuis wilde uitzieken. Dat [zoon] nu opnieuw aangeeft door de
week niet meer naar het huis van uw cliënt te willen, is zijn goed recht. Zijn vader
is daar immers niet overdag aanwezig en uitsluitend de vrouw van uw cliënt zorgt dan
voor [zoon]. De agressieve benadering met de dreiging van een kort geding doet bovendien
niet vermoeden dat uw cliënt bereid is tot een compromis.
Onder deze omstandigheden ziet cliënte geen opening om te komen tot een vruchtbaar
viergesprek. Het spijt cliënte dat uw cliënt het tot dit punt heeft laten komen.”
1.12 Bij bericht van 18 januari 2021 heeft de advocaat van klager aan verweerster
meegedeeld dat, zakelijk weergegeven, ook de huidige partner van klager de voorkeur
geeft aan minnelijk overleg over de situatie met de zoon.
1.13 Op 15 februari 2021 heeft verweerster het volgende geschreven aan de advocaat
van klager:
“Cliënte meldt mij dat er vanmorgen bij het opstaan van [zoon] op maandagochtend wederom
een uiterst trieste scène plaatsvond, waarbij [zoon] volkomen overstuur schreeuwde
dat hij niet naar school en aansluitend naar zijn vader wilde. Hij uitte zich op zeer
zorgwekkende wijze, waarbij ook donkere gedachten naar voren kwamen. Met heel veel
moeite heeft cliënte [zoon] (veel te laat) naar school kunnen manoeuvreren, echter
onder de uitdrukkelijke toezegging dat cliënte zelf [zoon] vanmiddag uit school haalt
en dat [zoon] dus niet vanmiddag na school bij uw cliënt zal zijn. Ik verzoek u mij
te willen bevestigen dat uw cliënt hiervan op de hoogte is zodat hij niet voor niets
op het schoolplein zal zijn en mogelijk een scène aldaar achterwege zal blijven.
Ik stel voor dat vanaf nu voorlopig de zorgregeling louter nog 1 x per 14 dagen in
het weekend plaatsvindt, aangezien de omgang door de week voor [zoon] zodanige weerstand
oproept dat dit ten koste gaat van zijn gezondheid.”
1.14 De advocaat van klager heeft dezelfde dag gereageerd en de bezwaren van klager
kenbaar gemaakt. In het bericht is verzocht om te bevestigen dat de vrouw de zoon
die middag niet zal ophalen van school.
1.15 Op 15 februari 2021 om 16.31 uur heeft verweerster vervolgens geschreven:
“Naar aanleiding van uw email van vanmiddag deel ik u mede dat [zoon] morgen na school
niet naar uw cliënt zal gaan. Zoals ik u namens cliënte vanmorgen al liet weten heeft
[zoon] wederom in niet mis te verstane bewoordingen bij zijn moeder aangegeven dat
hij door de weeks niet meer naar zijn vader wil. Daarbij uitte hij zich zo overtuigend
en met zeer zorgwekkende woorden, dat cliënte hier gehoor aan moest geven. Hoe verdrietig
ook, cliënte handelt uitsluitend In het belang van [zoon] en tot vanmorgen heeft zij
steeds de grote bezwaren van [zoon] enigszins kunnen wegmasseren en [zoon] alsnog
zover weten te brengen dat hij op maandag uit school naar uw cliënt zou gaan. Nu is
echter de maat voor [zoon] vol en hij geeft bij zijn moeder aan dat zij nu direct
gehoor moet geven aan zijn bezwaren tegen die doordeweekse omgang.
Wat cliënte zeer verbaast is dat uw cliënt de ernstige psychische nood van [zoon]
wegwuift en moeder probeert te diskwalificeren in haar handelen. Van enig oorlogspad
aan de zijde van cliënte is geen sprake! Cliënte handelt louter In het belang van
haar zoon door naar hem te luisteren. Uw cliënt heeft kennelijk niet in de gaten dat
[zoon] zich bij uw cliënt niet durft te uiten en uw cliënt niet durft tegen te spreken
als hij een enkele keer toch zijn eigen mening geeft. Cliënte heeft voor [zoon] een
afspraak gemaakt bij de huisarts om de ernstige zorgen over het kind te bespreken.
In overleg met de huisarts zal worden gezocht naar een zwaargewicht psycholoog / kindertherapeut
die [zoon] kan helpen een stem te krijgen in wat hij wil en wat hij nodig heeft.”
1.16 Bij e-mail van 16 februari 2021 heeft de advocaat van klager de bezwaren van
klager tegen de gang van zaken aan verweerster kenbaar gemaakt.
1.17 Op 16 februari 2021 heeft klager een verweerschrift ingediend in de hiervoor
in 1.7 bedoelde procedure.
1.18 Op 17 februari 2021 heeft verweerster als volgt gereageerd:
“Ik heb uw onderstaande email van gisteren gelezen en ik ontken ten stelligste dat
ik eraan zou bijdragen dat [zoon] aan het gezag van uw cliënt wordt onttrokken. Voor
deze volstrekt ongefundeerde beschuldiging overweeg ik om deze email voor te leggen
aan de deken nu u ernstige beschuldigingen aan mijn adres uit. Excuses zijn hier op
zijn plaats.
Daarbij komt dat uw cliënt kennelijk vergeten is dat [zoon] reeds driekwart jaar wordt
begeleid mevrouw (…) via het KIES traject en dat dit bovendien in overleg en met instemming
met uw cliënt is gegaan! Een en ander is bovendien door mijn cliënte geïnitieerd.
[Zoon] ontvangt derhalve al die tijd al professionele hulp en gezien de zorgelijke
uitlatingen van [zoon] en zijn gedrag op de maandagen in de afgelopen weken, meent
cliënte dat nog verder gekeken moet worden naar ondersteuning voor [zoon]. De afspraak
daartoe is gemaakt en na doorverwijzing door de huisarts zal uw cliënt verzocht worden
om toestemming voor behandeling.”
1.19 Op 19 februari 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
1.20 Op 23 februari 2021 heeft verweerster het volgende geschreven:
“In vervolg op mijn email van 17 februari jl. deel ik u mede dat [zoon] via de huisarts
is doorverwezen naar een psycholoog Jeugd, (…) en vrijdag a.s. om 11.00 uur is een
eerste gesprek gepland. Voorts zal de huisarts met (…) van het KIES-traject contact
opnemen om de zorg voor [zoon] op te schalen, Ik vertrouw erop u hiermee op de hoogte
gebracht te hebben.”
1.21 De advocaat van klager heeft als volgt gereageerd:
“Ik neem zojuist kennis van uw e-mail. Van cliënt ontving ik hierover nog geen bericht.
Volledigheidshalve breng ik u mijn e-mail van 16 februari jl. in herinnering, kort
gezegd dat er vooraf overeenstemming dient te zijn over de (soort) behandeling en
over de persoon van de behandelaar en over de (neutrale, niet-partijdige inhoud van
de) doorverwijzing.”
Bij een tweede bericht van dezelfde datum heeft de advocaat van klager nog wat aanvullende
vragen gesteld.
1.22 Op 24 februari 2021 heeft klager zijn klacht aangevuld.
1.23 Op 25 februari 2021 heeft de huisarts van de zoon aan klager laten weten dat
zij grond ziet om de zoon te verwijzen naar een GGZ-jeugdpsycholoog. De huisarts heeft
verder geadviseerd om de zoon aan te melden bij de ondersteuner van haar praktijk,
gelet op de wachttijden bij de GGZ. Dezelfde dag heeft klager gereageerd op het bericht
van de huisarts.
1.24 Op 15 maart 2021 heeft verweerster een verweerschrift tegen de in 1.19 en
1.22 genoemde klacht ingediend. In de kop van het verweerschrift heeft verweerster
bij de gegevens van klager vermeld dat hij advocaat is.
1.25 Op 26 maart 2021 is de zaak mondeling behandeld door de rechtbank. Klager
en verweerster waren bij de zitting aanwezig. In de pleitnota die verweerster heeft
gebruikt staat onder meer het volgende:
“In onderhavige zaak waarin dikke pakken processtukken zijn overgelegd, heeft U kunnen
opmaken dat de vader van [zoon], verder te noemen “de man" advocaat is. Op de website
van de man staat geschreven dat de man “op het scherpst van de snede opereert, bereid
is tot het uiterste te gaan voor zijn cliënten, de mouwen opstroopt en indien nodig
grenzen opzoekt, het gevecht aangaat en er niet voor terugdeinst om een tik uit te
delen, ook als dat betekent dat we soms zelf een schram of een blauwe plek oplopen
voor het eindresultaat".
Deze op de website genoemde werkwijze van de man is mijns inziens precies de reden
waarom het in dit dossier tussen deze twee ouders en in het bijzonder voor [zoon]
zo verschrikkelijk fout loopt. (…)”
1.26 Bij beschikking van 9 april 2021 heeft de rechtbank de omgangsregeling met
de zoon voorlopig gewijzigd.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft zich schuldig gemaakt aan schending van gedragsregels 1 (lid
4), 5, 6 (lid 2) en 14 (lid 1).
b) Verweerster heeft de kernwaarden die gelden op grond van de Gedragscode voor
de Nederlandse vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators (vFAS) geschonden.
c) Verweerster heeft klager onnodig hard en onprettig bejegend.
d) Verweerster is niet ingegaan op herhaalde voorstellen van de advocaat van klager
tot het hebben van een minnelijk viergesprek of mediationtraject.
e) Verweerster heeft niet geprobeerd om de emoties van de vrouw te reguleren en
om een conflict te voorkomen dan wel te de-escaleren. Verweerster heeft de belangen
van de vrouw uiterst assertief behartigd en heeft onvoldoende rekening gehouden met
de belangen van de zoon.
f) Verweerster heeft er geen blijk van gegeven dat zij de vrouw heeft voorgehouden
dat het weghouden van de zoon bij klager betekent dat de vrouw de zoon aan het ouderlijk
gezag van klager onttrekt. Verweerster heeft er ook geen blijk van gegeven dat zij
de vrouw heeft voorgehouden dat zij niet eenzijdig mag beslissen dat de zorgregeling
wordt gewijzigd, terwijl daarover een procedure bij de rechtbank aanhangig is waarin
klager verweer heeft gevoerd en een zelfstandig verzoek heeft gedaan, strekkend tot
het treffen van voorlopige voorzieningen.
g) Verweerster heeft een glasheldere regel (vastgelegd in de wet en de KNMG-richtlijnen)
naast zich neergelegd door te ondersteunen dat de vrouw (zonder afstemming met en
toestemming van klager) zich heeft gewend tot de huisarts en van die huisarts een
verwijzing heeft gekregen (voor de behandeling van de zoon). Verweerster heeft aangegeven
dat dat een psycholoog zou zijn; volgens klager gaat het om een praktijkassistente.
Verweerster heeft de gegevens van de betrokken behandelaars niet aan klager gemeld.
Bij repliek heeft klager zijn klacht aangevuld met het volgende.
h) Verweerster heeft klager in de kop van het op 15 maart 2021 ingediende verweerschrift
als advocaat benoemd. In eerdere processtukken heeft verweerster dat niet gedaan.
Het toont aan dat door verweerster de escalatie wordt gezocht.
i) Verweerster heeft miskend dat hij in zijn hoedanigheid van vader een klacht
heeft ingediend tegen haar. Dat klager ook advocaat is staat daar los van en is irrelevant.
De verwijzingen van verweerster in haar verweer in deze klachtzaak naar klagers hoedanigheid
van advocaat hebben geen redelijk doel en functioneel belang. De uitlatingen zijn
onnodig grievend, ontoelaatbaar en passen een behoorlijk handelend advocaat niet.
Voordat verweerster heeft gedupliceerd heeft klager zijn klacht opnieuw uitgebreid
met de volgende klachtonderdelen.
j) Verweerster heeft klager op de zitting op 26 maart 2021 niet benaderd als vader,
maar zij heeft erop ingezet dat klager advocaat is. Verweerster heeft de professionele
bezigheid van klager “zelfs aangewezen als oorzaak waarom het (…) zo verschrikkelijk
fout loopt”. Verweerster heeft tijdens de zitting op 26 maart 2021 gewezen op een
website van klager die niet (meer) door zijn kantoor wordt gebruikt. Met dit alles
zoekt verweerster zelf de confrontatie.
2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna,
voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om
de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn
cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid
als bedoeld in artikel 10a van de Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij
worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden
van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan
kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat
de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet
wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te
behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat
hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast
mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn
cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen
waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een
bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen
in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.
4.2 Dit neemt echter niet weg dat een geschil zoals de kwestie die tot deze klacht
heeft geleid in de eerste plaats een geschil is tussen twee ouders over hun kind.
Het is dan ook bovenal aan die ouders om hun onderlinge geschillen te overbruggen.
Advocaten moeten in relatie tot hun cliënt en het geschil voldoende professionele
distantie bewaren en waken voor escalatie, maar de cliënten moeten voor ogen blijven
houden dat zij verantwoordelijk blijven voor hun eigen gedrag. Dit betekent ook dat
onwelgevallig handelen of nalaten niet zomaar aan de verantwoordelijkheid van de advocaat
van de wederpartij kan worden toegeschreven.
Niet naleven zorgregeling
4.3 De voorzitter begrijpt dat klager verweerster in de eerste plaats (in de kern)
verwijt dat zij heeft bijgedragen of meegewerkt aan onttrekking van de zoon aan zijn
ouderlijk gezag, onder andere door aan te kondigen dat de zorgregeling niet zou worden
nagekomen en dat wijziging daarvan zou worden verzocht.
4.4 Naar het oordeel van de voorzitter is dit onderdeel van de klacht kennelijk
ongegrond. Verweerster is de advocaat van de vrouw en behartigt dus haar belangen.
Namens de vrouw heeft verweerster de boodschap overgebracht dat de zorgregeling niet
(volledig) zou worden nageleefd. Uit het dossier blijkt niet dat verweerster heeft
bijgedragen of meegewerkt aan de beslissing van de vrouw op een wijze die jegens klager
onbetamelijk is. De voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat uit het klachtdossier
niet aanstonds blijkt dat de beslissing van de vrouw om de zorgregeling niet volledig
na te komen zonder enige grond was. Er is dus geen grond om aan te nemen dat het niet
naleven van de zorgregeling enkel is gebeurd om de belangen van klager te schaden.
Minnelijke regeling
4.5 De klachten houden in de tweede plaats (in de kern) het verwijt in dat verweerster
niet heeft bijgedragen aan het bereiken van een minnelijke regeling, althans dat zij
niet heeft gereageerd op verzoeken van de zijde van klager om een viergesprek of mediation
te voeren.
4.6 Verweerster heeft hierover aangevoerd dat partijen na het door klager op 7
februari 2020 ingediende verzoekschrift hebben geprobeerd om door mediation overeenstemming
te bereiken. Dit is echter niet gelukt. Verweerster heeft het voorstel van klager
tot overleg aan de vrouw voorgelegd. De vrouw had echter geen vertrouwen dat overleg
tot een oplossing zou leiden. De vrouw wenste verder geen viergesprek; zij wilde de
confrontatie met klager niet aangaan na haar recente ervaringen met hem bij de mediator.
4.7 De voorzitter heeft geen grond om te twijfelen aan de verklaring van verweerster
dat het de vrouw was die geen minnelijk overleg (meer) wenste te voeren met klager
en zijn advocaat. Het stond verweerster vrij om deze boodschap over te brengen en
in zoverre heeft zij niet onbetamelijk gehandeld. Verweerster heeft de boodschap ook
voldoende duidelijk en ondubbelzinnig overgebracht, zodat de omstandigheid dat zij
niet telkens heeft gereageerd op de herhaalde verzoeken tot het voeren van overleg
evenmin onbetamelijk is. De klacht is in zoverre ook kennelijk ongegrond. In het bijzonder
zijn klachtonderdeel a, voor zover gericht op gedragsregel 5, en klachtonderdeel d
kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel a)
4.8 Klager heeft zijn stelling dat verweerster door haar handelingen het vertrouwen
in de advocatuur en in haar beroepsuitoefening heeft geschaad (gedragsregel 1 lid
4) en dat zij daarmee onbetamelijk heeft gehandeld jegens klager onvoldoende feitelijk
onderbouwd. De voorzitter verwijst naar dat wat verderop bij de overige klachtonderdelen
is overwogen. Klachtonderdeel a is in zoverre kennelijk ongegrond.
4.9 Klager verwijt verweerster schending van gedragsregel 6 lid 2. Klager heeft
dit onderdeel van de klacht niet duidelijk en ondubbelzinnig onderbouwd. Voor zover
klager echter doelt op het op 11 december 2020 door verweerster ingediende verzoekschrift,
geldt dat dit naar het oordeel van de voorzitter niet rauwelijks is ingediend. Het
namens de vrouw ingediende verzoekschrift vormt een reactie op de omstandigheid dat
een eerder door klager ingediend verzoekschrift over hetzelfde onderwerp, de zorgregeling,
was ingetrokken. De vrouw had volgens de stelling van verweerster nog altijd behoefte
aan een rechterlijk oordeel over bepaalde onderwerpen en het stond verweerster daarom
vrij om het verzoekschrift in te dienen. Dat voorafgaand aan het verzoekschrift van
de vrouw geen minnelijk traject heeft plaatsgevonden maakt het oordeel van de voorzitter
niet anders, omdat het minnelijke traject tamelijk recent, binnen de kaders van het
door klager ingediende verzoekschrift, tevergeefs was gebleken. Klachtonderdeel a
is daarom ook in zoverre kennelijk ongegrond.
4.10 Klager verwijt verweerster schending van gedragsregel 14 lid 1. Hierin is
bepaald dat de advocaat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de opdracht. Hiervoor
is al overwogen dat verweerster in relatie tot klager niet onzorgvuldig of onbetamelijk
jegens klager heeft gehandeld. Klachtonderdeel a is ook in zoverre kennelijk ongegrond.
4.11 De voorzitter voegt nog toe dat verantwoordelijkheid van verweerster voor
de opdracht niet hetzelfde is als verantwoordelijkheid van verweerster voor gedragingen
van de vrouw. Het kan zijn dat een advocaat onvoldoende professionele distantie betracht,
zich te zeer identificeert met de belangen en de emoties van zijn cliënt en daarmee
onvoldoende oog heeft voor de belangen van anderen. Het klachtdossier en het over
en weer gestelde geven echter geen grond om aan te nemen dat de handelwijze van verweerster
op dit punt te wensen overliet.
Klachtonderdeel b)
4.12 De voorzitter stelt voorop dat de kwaliteitsstandaarden in de Gedragscode
voor vFAS-advocaten geen afdwingbare rechten meebrengen voor de wederpartij (ECLI:NL:TAHVD:2021:17).
De tuchtrechter toetst het handelen van een advocaat aan de norm die is vastgelegd
in artikel 46 van de Advocatenwet. Uit dat wat de voorzitter hiervoor overwogen heeft
blijkt dat verweerster niet onzorgvuldig of onbetamelijk jegens klager heeft gehandeld.
Klachtonderdeel b is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen c) en e)
4.13 Verweerster behartigt de belangen van de vrouw. Uit het dossier blijkt naar
het oordeel van de voorzitter niet dat verweerster daarbij onzorgvuldig of onbetamelijk
jegens klager heeft gehandeld. Dat de standpunten die verweerster namens de vrouw
verwoordt klager onwelgevallig zijn is onvoldoende voor de conclusie dat verweerster
onbetamelijk handelt. Naar het oordeel van de voorzitter is de woordkeuze van de berichten
van verweerster zakelijk en respectvol en niet onnodig hard. Dat de inhoud van de
berichten door klager als onprettig wordt ervaren maakt dat niet anders.
4.14 De stelling dat verweerster niet heeft geprobeerd om de emoties van de vrouw
te reguleren is ongefundeerd. Het is niet bekend wat verweerster ten aanzien van dit
punt heeft gedaan. Verweerster hoeft hierover ook geen openheid te geven; dit is bij
uitstek iets dat valt onder de op haar rustende geheimhouding. De voorzitter verwijst
verder naar dat wat hiervoor over het niet naleven van de zorgregeling is overwogen.
Uit een en ander volgt dat klachtonderdelen c en e kennelijk ongegrond zijn.
Klachtonderdeel f)
4.15 Aan de omstandigheid dat de vrouw de zoon enkele malen niet overeenkomstig
de zorgregeling heeft afgestaan aan klager, verbindt klager de conclusie dat verweerster
de vrouw onvoldoende of ondeugdelijk heeft voorgelicht. De voorzitter volgt deze redenering
niet. Het is immers niet bekend wat verweerster de vrouw heeft voorgehouden. Verweerster
hoeft ook hierover geen openheid te geven omdat ook dit valt onder de op haar rustende
geheimhouding. De omstandigheid dat de vrouw, bijgestaan door verweerster, dingen
doet die klager onwelgevallig zijn betekent niet dat verweerster jegens hem onzorgvuldig
of onbetamelijk handelt. Klachtonderdeel f is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel g)
4.16 De voorzitter stelt voorop dat verweerster niet is gebonden aan de richtlijnen
van de KNMG. Verder is het uitgangspunt dat de vrouw met de zoon naar de huisarts
is gegaan en dat de huisarts vervolgens een behandeling voor de zoon heeft voorgeschreven.
Verweerster heeft klager van dit alles op de hoogte gesteld, zij het summier. De voorzitter
kan op basis van het klachtdossier niet vaststellen of verweerster op 23 februari
2021 meer informatie had kunnen delen met klager, laat staan of zij meer informatie
had moeten delen. Dit betekent dat klachtonderdeel g kennelijk ongegrond is.
4.17 De voorzitter voegt nog toe dat de huisarts op of omstreeks 25 februari 2021
rechtstreeks contact heeft gezocht met klager in verband met de gezondheidssituatie
van de zoon en klager op de hoogte heeft gebracht.
Klachtonderdelen h) en j)
4.18 Volgens klager is de vermelding dat hij advocaat is onnodig en stemmingmakend.
Verweerster wil klager met de melding “bij de rechter in een negatieve invalshoek
ten opzichte van haar cliënte plaatsen”. Zijn beroep heeft niets met de kwestie te
maken, hij is daarin als vader betrokken. Het is volgens klager ongepast en onnodig
beschadigend dat verweerster hem op deze wijze neerzet.
4.19 Klager is advocaat. Dat verweerster dat ook benoemt in processtukken is niet
onbetamelijk. Het behoort tot de vrijheid die verweerster toekomt om de belangen van
de vrouw te behartigen op een wijze die haar goeddunkt, zelfs indien het onderwerp
voor de behandeling van de zaak verder van geen of ondergeschikt belang is. Verder
is niet gesteld en ook niet gebleken dat verweerster in de processtukken conclusies
of consequenties heeft verbonden aan het beroep van van klager die onjuist of binnen
de context van de procedure ongepast zijn.
4.20 De omstandigheid dat verweerster heeft verwezen naar een oude website van
klager is evenmin onbetamelijk. Het verwijzen naar de zakelijke website van klager
in een particulier geschil behoort tot de vrijheid die verweerster toekomt als belangenbehartiger
van de vrouw. De voorzitter neemt in aanmerking dat klager dit punt nog tijdens de
zitting op 26 maart 2021 heeft kunnen rechtzetten en dat op de huidige website van
klager nog altijd een tekst staat die (nagenoeg) gelijk is aan de door verweerster
geciteerde tekst.
4.21 Klachtonderdelen h en j zijn gelet op het voorgaande kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel i)
4.22 De voorzitter stelt vast dat verweerster in haar verweer tegen de klacht heeft
geschreven dat het klager is die zich zodanig gedraagt dat het vertrouwen in de advocatuur
wordt geschaad. Verweerster heeft verder geschreven dat, zakelijk weergegeven, klager
als geen ander weet dat een advocaat partijdig is in relatie tot de cliënt. Ter illustratie
hiervan heeft verweerster een stukje tekst van de website van klager geciteerd. Verweerster
heeft verder geschreven dat zij de klacht ziet als een aanval van klager die tot doel
heeft de bijstand van verweerster aan de vrouw te ondermijnen.
4.23 De voorzitter is van oordeel dat het een advocaat vrij staat om het verweer
tegen een tuchtklacht vorm te geven en in te vullen. Een advocaat mag daarbij ook
uiting geven aan de irritatie of frustratie die een klacht heeft teweeggebracht. De
advocaat moet zich echter wel bedienen van een woordkeuze die past in de context van
het debat. Standpunten en bewoordingen mogen niet apert onjuist, zeer kwetsend of
neerbuigend zijn of in redelijkheid geen bijdrage leveren aan het debat.
4.24 Verweerster heeft aan haar ongenoegen over de omstandigheid dat een klacht
tegen haar is ingediend door een wederpartij die zelf advocaat is uiting gegeven.
Dit stond haar gelet op het voorgaande vrij. Verweerster heeft daarbij geen gebruik
gemaakt van apert onjuiste informatie of ongepaste bewoordingen. Dat inhoud en strekking
van het verweer klager niet aanstaan is onvoldoende om te komen tot de conclusie dat
het jegens hem onbetamelijk is. Klachtonderdeel i is kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.25 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j van de Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, in alle onderdelen
kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 december 2021.