ECLI:NL:TADRSGR:2021:227 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-785/DH/DH/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:227
Datum uitspraak: 06-12-2021
Datum publicatie: 15-12-2021
Zaaknummer(s): 21-785/DH/DH/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Tussenbeslissing op dekenbezwaar. Verweerder heeft in strijd gehandeld met de kernwaarde integriteit door in correspondentie en in een waarnemingsovereenkomst de naam dan wel de hoedanigheid van een derde valselijk te vermelden. Verzet is op dat onderdeel gegrond. Ten aanzien van de vraag of verweerder ook in strijd heeft gehandeld met de kernwaarde vertrouwelijkheid heeft de raad bij tussenbeslissing nadere informatie nodig over een overgelegde geheimhoudingsovereenkomst. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

Tussenbeslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 december 2021 in de zaak 21-785/DH/DH/D naar aanleiding van het bezwaar van:

deken

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 24 september 2021 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een dekenbezwaar ingediend tegen verweerder. 
1.2    Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 22 november 2021. Daarbij waren aanwezig de deken, vergezeld door stafjurist mr. C.P. Wesselink-van Dijk en, via videolink, verweerder. 
1.3    De raad heeft kennisgenomen van het dekenbezwaar en van de daarbij gevoegde vier bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door verweerder op 19 november 2021 ingediende nadere stukken en van de door de deken op 22 november 2021 ingediende correspondentie met mevrouw M.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Verweerder is sinds 1998 werkzaam als advocaat op diverse rechtsgebieden. Mevrouw M., de ex-partner van verweerder, heeft in het verleden secretaressewerk voor verweerder verricht.
2.3    Op 5 juli 2016 heeft verweerder een waarnemingsovereenkomst tussen hem en mr. P. naar het Bureau van de Haagse Orde verstuurd. In deze waarnemingsovereenkomst is mevrouw M., de ex-partner van verweerder, aangeduid als secretaresse.
2.4    In augustus 2020 heeft verweerder het Bureau van de Haagse Orde gevraagd om een gesprek met een lid van de Raad van de Orde over een aantal kwesties, waaronder zijn privésituatie.
2.5    Op 11 september 2020 heeft de deken van mevrouw M. een signaal ontvangen over verweerder. Het signaal betrof het door verweerder ondertekenen van brieven met de naam van mevrouw M. alsof zij (nog steeds) zijn secretaresse is, terwijl dat al jaren niet meer het geval is. Als voorbeeld heeft mevrouw M. gewezen op een e-mail van 11 augustus 2020 waarin vanaf verweerders e-mailadres aan een stafjurist van het Bureau van de Haagse Orde is bericht dat verweerder wegens vakantie afwezig is. Onderaan deze e-mail is vermeld ‘mw. C.M (…)., secretaresse (dinsdag ochtend en vrijdagochtend)’.  
2.6    Op 21 september 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder, een lid van de Raad van de Orde en een stafjurist. Tijdens dit gesprek heeft verweerder erkend dat hij de in 2.5 genoemde e-mail uit naam van mevrouw M. heeft verstuurd. Ook is de situatie met betrekking tot mr. R – die geen advocaat meer was – ter sprake gekomen. Verweerder had mr. R toegestaan om in verweerders kantoor werkzaamheden voor zichzelf, in diens hoedanigheid van juridisch adviseur, te verrichten. Verweerder heeft desgevraagd aangegeven dat over waarneming en geheimhouding niets met mr. R. was geregeld en dat mr. R. inmiddels niet meer bij de e-mail van verweerder kon komen. Van het gesprek is een gespreksverslag opgesteld waarin onder meer het volgende is vermeld:
‘[Verweerder] geeft een uitgebreide toelichting op zijn privé-situatie. Deze wordt slechts ten dele in dit verslag opgenomen. [Verweerder] geeft aan dat zijn leven kapot wordt gemaakt door zijn ex-partner, mevrouw M. en door mr. R(…).
(…) 
[Verweerder] geeft aan dat mr. R(…) de ex-zwager is van zijn oudste vrienden. Die vriend heeft [verweerder] ooit gevraagd om mr. R(…) ‘onder zijn hoede’ te nemen.
(…)
[Verweerder] heeft nu (…) een extra bureau op zijn kamer waar mr. R(…) kan zitten werken. Mr. R(..) is nu juridisch adviseur. Mr. R(…) kon om die reden tot voor kort in de computer en in de e-mail van [verweerder].
(…)
[Naam stafjurist] vraagt of [verweerder] vaker e-mails uit naam van mevrouw M. heeft verstuurd. [Verweerder] antwoordt dat hij zijn e-mails heeft nagekeken en geen andere e-mails op haar naam is tegengekomen. Hij durft zijn hand hier echter niet voor in het vuur te sturen. Het zijn standaardbriefjes. [Naam stafjurist] vraagt hoe lang [verweerder] al geen secretaresse meer heeft. Sinds [verweerder] weg is bij (…) Advocaten (in 2015) heeft hij geen secretaresse meer gehad. De verstandhouding met mevrouw M. is, ook nadat zij niet meer voor hem werkte, jarenlang zo geweest dat zij nog weleens iets voor hem deed. (…)’
Het gespreksverslag is op 28 september 2020 naar verweerder gemaild.
2.7    Op 5 oktober 2020 heeft verweerder schriftelijk op het gespreksverslag gereageerd. In zijn reactie heeft verweerder onder meer opgemerkt:
‘Met betrekking tot het verslag merk ik het volgende op: Uiteraard is het zeer lastig om een gesprek met omvang samen te vatten. U is dat bijzonder goed gelukt. Dank voor de wijze waarop u dat heeft gedaan.
(…)
De heer R(…) heeft uiteraard geen enkele toegang meer tot mijn kantoor.
(…)’
2.8    In de periode daarna was de deken in afwachting van nadere informatie van verweerder, die evenwel uitbleef.

3    BEZWAAR
3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende.
a)    Verweerder heeft gehandeld in strijd met de kernwaarde integriteit door in strijd met de waarheid te doen alsof zijn e-mail van 11 augustus 2020 was verstuurd door mevrouw M. als zijn secretaresse en niet door hemzelf en door in de waarnemingsovereenkomst met mr. P. van 5 juli 2016 in strijd met de waarheid te vermelden dat mevrouw M. zijn secretaresse was.
b)    Verweerder heeft gehandeld in strijd met de kernwaarde vertrouwelijkheid door mr. R. toegang te verschaffen tot zijn kantoor, tot de bestanden op zijn computer en tot zijn e-mails. 
3.2    De raad zal hierna bij de beoordeling, voor zover relevant, op de stellingen en stukken van de deken ingaan. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen het bezwaar verweer gevoerd. In dat verband heeft verweerder ten aanzien van het verwijt sub a aangevoerd dat hij begrijpt dat het valselijk gebruiken van de naam en de hoedanigheid van mevrouw M. in de e-mail van 11 augustus 2020 en in de waarnemingsovereenkomst van 5 juli 2016 een schending van de kernwaarde integriteit oplevert. Met betrekking tot het verwijt sub b heeft verweerder aangevoerd dat het verwijt onterecht is. Daartoe heeft verweerder alsnog een (ongedateerde) geheimhoudingsovereenkomst met mr. R. overgelegd.  Verweerder was het – vanwege zijn moeilijke privé-situatie – ten tijde van het gesprek op het kantoor van de deken ontschoten dat er een dergelijke overeenkomst bestond. Onlangs, bij een verhuizing, kwam het stuk weer tevoorschijn. Verweerder weet niet van wanneer de door hem overgelegde geheimhoudingsverklaring van mr. R. dateert, maar wel dat mr. R. die verklaring zelf heeft opgesteld en dat hij sinds de zomer van 2020 op geen enkele wijze meer contact met mr. R. heeft gehad. Verweerder verzoekt de raad om mr. R. desgewenst nader te bevragen over deze overeenkomst. Tot slot heeft verweerder, onder verwijzing naar de door hem overgelegde brieven van zijn huisarts en psycholoog, gewezen op zijn nog steeds voortdurende lastige privésituatie waar hij inmiddels professionele psychische hulp bij krijgt.
4.2    De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Onderdeel a)
5.1    De deken verwijt verweerder dat hij heeft gehandeld in strijd met de kernwaarde integriteit. De integriteit van een advocaat is een belangrijke, zo niet de belangrijkste kernwaarde van de advocatuur. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij die waarde beschermt, zich van die waarde voortdurend bewust is en dat hij zijn handelwijze afstemt op het voorkomen van twijfel daarover en dus op het voorkomen van twijfel aan de eerlijkheid en oprechtheid van zijn handelen (zie Hof van Discipline, 19 augustus 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:83).
5.2    Ter zitting heeft verweerder erkend dat hij de naam van mevrouw M. valselijk in correspondentie heeft gebruikt en dat hij de hoedanigheid van mevrouw M. valselijk heeft vermeld in de waarnemingsovereenkomst van 5 juli 2016. Door dit handelen heeft verweerder de kernwaarde integriteit geschonden. Onderdeel a) van het dekenbezwaar is dan ook gegrond.
Onderdeel b)
5.3    De deken verwijt verweerder voorts dat hij heeft gehandeld in strijd met de kernwaarde vertrouwelijkheid. In artikel 11a lid 1 van de Advocatenwet is bepaald dat de advocaat ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn beroepsuitoefening als zodanig kennis neemt, tot geheimhouding is verplicht.
5.4    De raad stelt op grond van het in 2.6 genoemde gespreksverslag en de ter zitting afgelegde verklaring van verweerder vast dat mr. R. door toedoen van verweerder toegang tot verweerders computer, dossiers en e-mails heeft gehad, terwijl mr. R. toen geen advocaat (meer) was. Hoewel verweerder in het gesprek van 21 september 2020 heeft verklaard dat geen sprake was van een waarnemingsovereenkomst met mr. R. en dat mr. R. geen geheimhoudingsverklaring heeft getekend, heeft verweerder voorafgaand aan de zitting alsnog een door mr. R. getekende geheimhoudingsovereenkomst overgelegd. Omdat deze overeenkomst niet is gedateerd en verweerder op de zitting desgevraagd geen duidelijkheid over met name de datering heeft kunnen geven, heeft de raad op dit punt behoefte aan nadere informatie. In het bijzonder wil de raad worden geïnformeerd of de overeenkomst inderdaad door mr. R is opgesteld, en over de datum waarop mr. R. de geheimhoudingsovereenkomst heeft ondertekend. Als mr. R. dat laatste niet meer weet, wil de raad vernemen of mr. R. zich kan herinneren of hij de geheimhoudingsovereenkomst voor of na september 2020 heeft ondertekend.  Aangezien verweerder ter zitting uitdrukkelijk aan de raad heeft voorgesteld om mr. R. hierover te bevragen, zal de raad mr. R. verzoeken om op bovenstaand informatieverzoek schriftelijk te reageren. Dit betekent dat de beoordeling van onderdeel b) van het dekenbezwaar zal worden aangehouden in afwachting van de informatie van mr. R.
5.5    De raad bepaalt dat tegen deze tussenbeslissing geen tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld. 

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart onderdeel a) van het dekenbezwaar gegrond;
- bepaalt dat ten aanzien van onderdeel b) van het dekenbezwaar de heer mr. R. zal worden verzocht om schriftelijk te reageren op het in 5.4 vermelde informatieverzoek; 
- houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.P. de Klerk, P.C.M. van Schijndel, B.F. van Noort en M.J. Smit, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 december 2021.