ECLI:NL:TADRSGR:2021:224 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-749/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:224
Datum uitspraak: 15-12-2021
Datum publicatie: 15-12-2021
Zaaknummer(s): 21-749/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over het zonder toestemming verrichten en factureren van werkzaamheden kennelijk ongegrond, nu klager geacht wordt akkoord te zijn gegaan met het verrichten van werkzaamheden door verweerder. Overige klachtonderdelen over o.a. het opstellen van facturen kennelijk ongegrond, omdat verweerder geen facturen heeft opgesteld.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 15 december 2021 in de zaak 21-749/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 31 augustus 2021 met kenmerk K219 2020 en K177 2021 ar/jh, door de raad ontvangen op 31 augustus 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7 (inhoudelijk) en 1 tot en met 9 (procedureel). 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager is advocaat geweest. Klager is tevens enig aandeelhouder van zijn praktijkvennootschap, een B.V..
1.2    Op 30 januari 2020 heeft de deken een dekenbezwaar ingediend tegen klager bij de raad van discipline (zaaknummer 20-083).
1.3    Klager heeft zich tot mr. V (een kantoorgenoot van verweerder) gewend voor bijstand. Bij brief van 14 februari 2020 heeft mr. V onder meer het volgende aan klager geschreven:
“De Weledelgestrenge Heer
[klager]
[klagers praktijkvennootschap]
(…)
Inzake: [klager]/advies dekenbezwaar d.d. 30 januari 2020
Hierbij bevestig ik, zoals besproken vanmorgen, dat ik U gaarne zal bijstaan terzake van het op 30 januari jl. door de Deken te Uwent ingediende Dekenbezwaar bij de Raad van Discipline. Het afgesproken (gemodereerde) uurtarief beloopt € 225,= inclusief kantoorkosten maar exclusief verdere kosten en B.T.W. Ik bevestig ook dat ik een vaste prijs zal aanbieden zodra ik daartoe in staat ben.”
Mr. V heeft een voorschotnota van € 2.500,- bijgevoegd, alsmede de algemene kantoorvoorwaarden die op de overeenkomst van opdracht van toepassing zijn.
1.4    Bij factuur van 1 april 2020 is een bedrag van € 574,31 (€ 3.074,31 minus het reeds voldane voorschot) in rekening gebracht voor werkzaamheden in de periode februari en maart 2020 inzake “[Klagers B.V.] / advies”. De declaratie is voorzien van een urenspecificatie van in totaal 11,25 uren (van mr. V). De factuur is gericht aan klagers B.V. De factuur is door klager voldaan.
1.5    Op 6 april 2020 heeft mr. V in een e-mail aan klager geschreven:
“De Raad van Discipline overweegt om op 20 april a.s. een zitting te houden via een videocall. Omdat ik de technische kennis mis om dat te doen heb ik de formele behandeling van de zaak overgedragen aan mijn kantoorgenoot verweerder. Ik zal nog wel een verweerschrift opstellen dezer dagen.”
1.6    Bij e-mail van 9 april 2020 heeft mr. V aan klager onder meer geschreven:
“Bijgaand het concept van het door mij in samenwerking met mijn kantoorgenoot [verweerder] opgestelde verweerschrift.”
1.7    Klager heeft mr. V diezelfde dag bedankt voor het toezenden en aangegeven geen opmerkingen te hebben. 
1.8    Bij e-mail van 15 april 2020 heeft klager stukken betreffende een tuchtklacht van dhr. M tegen klager, alsmede een concept reactie aan mr. V gezonden, met het verzoek om aan mr. V eventuele opmerkingen door te geven.
1.9    Verweerder heeft bij e-mail van diezelfde dag inhoudelijk op de stukken gereageerd. 
1.10    Op 15 april 2020 heeft verweerder een bericht van de raad van discipline doorgestuurd aan klager en opgemerkt dat het zinvol is om de klacht van dhr. M in de procedure over te leggen. 
1.11    Op 19 mei 2020 heeft verweerder een inventarisstaat inzake twee tuchtklachten aan verweerder gezonden, met het verzoek aan klager de ontbrekende stukken te sturen. Diezelfde dag heeft verweerder klager ook gevraagd een uitspraak van de kantonrechter over te leggen. 
1.12    Op 20 mei 2020 heeft verweerder aan klager laten weten dat het de voorkeur verdient dat klager bij verweerder en mr. V op kantoor aanwezig zal zijn tijdens de zitting. 
1.13    Klager heeft diezelfde dag laten weten daarmee akkoord te gaan en heeft verweerder stukken gezonden. 
1.14    Verweerder heeft op 20 mei 2020 per e-mail aan klager laten weten dat dit niet de stukken zijn waar hij om heeft verzocht en heeft nogmaals om de uitspraak van de kantonrechter in de incassoprocedure gevraagd. Verweerder heeft die dag tevens twee pleitnota’s aan klager gezonden: een pleitnota inzake het dekenbezwaar en een pleitnota inzake de klachtzaak van dhr. B.
1.15    Klager heeft diezelfde dag per e-mail aan verweerder gereageerd op de pleitnota inzake het dekenbezwaar.
1.16    Op 25 mei 2020 heeft de zitting bij de raad van discipline plaatsgevonden. Deze zitting betrof zowel het dekenbezwaar tegen klager, alsmede de klachtzaak van dhr. B tegen klager. De namens klager ingediende pleitnota’s maken onderdeel uit van het dossier. 
1.17    Bij factuur van 3 juni 2020 is een bedrag van € 6.904,56 in rekening gebracht voor werkzaamheden in de periode april en mei 2020 inzake “[Klagers B.V.] / advies”. De declaratie is voorzien van een urenspecificatie van in totaal 23,8 uur (9,75 uur van mr. V en 14,05 uur van verweerder). Ook deze factuur is gericht aan klagers B.V. 
1.18    Bij e-mail van 6 juni 2020 heeft klager aan mr. V  laten weten dat hij de factuur buitensporig hoog en niet conform afspraken vindt. Hij heeft onder meer geschreven:
“Uw collega zou aan de knoppen zitten, echter staat er meer dan 10 uur gefactureerd.
Tevens zou een procedure 16 uur in beslag nemen. Tweede procedure is hetzelfde dus dient met gemak in 8 uren afgerond te zijn.
Ik zie graag de creditnota en de nieuwe factuur tegemoet.”
1.19    Verweerder heeft bij e-mail van 9 juni 2020 gereageerd en onder meer geschreven:
“Ik kan u niet volgen. Zoals u hebt gezien, heb ik geen tijd geschreven voor de twee mondelinge behandelingen (…). Voorts kunt u zien dat ik zeer zuinig heb geschreven. (…)
Uit uw mail maak ik op dat [verweerder] zou hebben gezegd dat een procedure 16 uur in beslag zou nemen en dat de tweede procedure in uw visie dan in acht uur mogelijk had moeten zijn. In totaal gaat het dan dus om 24 uur. Alle proceswerkzaamheden zijn verricht in april en mei jl. en er is in totaal 23,97 uur in rekening gebracht. Dat klopt dan toch? 
Ik merk voorts op dat u er, ondanks herhaalde verzoeken van [verweerder] en mij, niet in bent geslaagd om ons een ordentelijk (proces)dossier aan te leveren, hetgeen eveneens veel tijd in beslag heeft genomen. Een flink gedeelte van die tijd is niet aan u gedeclareerd (…). U bent dus al gematst en [verweerder] is een gemodereerd uurtarief met u overeengekomen. Wij voelen er dus niet voor om de declaratie te matigen.”
1.20    Op 23 september 2020 zijn klager en zijn B.V. gedagvaard door verweerder, als gemachtigde van mr. V, in verband met het niet betalen van de declaratie van 3 juni 2020. De dagvaarding maakt onderdeel uit van het dossier.
1.21    Op 21 oktober 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder (geregistreerd onder K219 2020). Op 10 augustus 2021 heeft klager nogmaals een klacht ingediend over verweerder (geregistreerd onder K177 2021).

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 
a)    Verweerder heeft zonder toestemming werkzaamheden verricht en gefactureerd.
b)    Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan het opstellen van excessieve, ondeugdelijke, onrechtmatige en onduidelijke declaraties.
c)    Verweerder heeft declaraties op een andere naam, te weten op naam van klagers praktijkvennootschap, gesteld. Klager acht dit frauduleus. 
d)    Verweerder heeft klager (tevens) in privé doen dagvaarden teneinde facturen te incasseren.
2.2    Ter toelichting op klachtonderdeel a stelt klager dat de declaratie van 3 juni 2020 onjuist en niet conform de afspraken tussen mr. V en klager zijn. Er zijn namelijk geen afspraken gemaakt over de werkzaamheden die verweerder, zoals op de declaratie aangegeven, heeft verricht voor klager. Nimmer is overeengekomen dat mr. K dermate veel werkzaamheden (14,22 uur) zou besteden aan de opdracht van klager. Daarmee is sprake van onrechtmatig factureren. 

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
4.1    De voorzitter overweegt dat het een advocaat op grond van gedragsregel 13 lid 1 vrijstaat om, in overleg met zijn cliënt, af te wijken van de hoofdregel dat hij de aan hem gegeven opdracht persoonlijk uitvoert. De voorzitter kan niet vaststellen dat mr. V – die de opdracht met klager is aangegaan – de inschakeling van verweerder expliciet met klager heeft besproken. Voor zover dit in de onderhavige situatie al klachtwaardig is, geldt dat daarvan aan verweerder geen verwijt kan worden gemaakt. Van een overeenkomst van opdracht tussen verweerder en klager(’s B.V.) is geen sprake. Wel heeft verweerder op verzoek van zijn werkgever mr. V werkzaamheden in klagers zaak verricht. Uit de overgelegde stukken blijkt dat klager impliciet akkoord is gegaan met de inschakeling van verweerder. Bij e-mail van 6 april 2020 heeft mr. V aan klager gemeld dat de opdracht formeel wordt overgedragen aan verweerder. Daartegen heeft klager op geen enkele wijze bezwaar gemaakt, zodat hij geacht wordt daarmee akkoord te zijn gegaan. Dat hij daarmee akkoord is gegaan volgt ook uit het feit dat verweerder daarna vele e-mails aan klager heeft gezonden waarin hij onder meer (inhoudelijke) adviezen geeft over de aanpak van de zaak en waarin hij stukken aan klager stuurt met daarbij een concept reactie met het verzoek daarop te reageren. Uit deze e-mails volgt overduidelijk dat verweerder werkzaamheden voor klager verrichtte. In reactie op deze e-mails heeft klager nooit aangegeven dat hij daarmee niet akkoord was. Integendeel, klager heeft in reactie daarop ook meerdere e-mails rechtstreeks aan verweerder gestuurd, waarin hij ook aan verweerder vraagt of die, als hij vragen heeft, contact met klager wil opnemen. Pas op het moment dat klager de nota voor de werkzaamheden kreeg, heeft hij daartegen bezwaar gemaakt. Klagers bezwaar met betrekking tot de inschakeling van verweerder lijkt zich achteraf uitsluitend te richting op het feit dat de tijd die verweerder aan de behandeling van klagers zaken heeft besteed, aan klager is doorbelast. Van het zonder toestemming door verweerder verrichten van werkzaamheden is dan ook geen sprake. Het vervolgens – door mr. V – factureren van die werkzaamheden is dan ook niet onbetamelijk. De voorzitter zal dit klachtonderdeel daarom kennelijk ongegrond verklaren.
Klachtonderdelen b) en c)
4.2    Uit de overgelegde stukken volgt dat mr. V facturen aan klager(’s B.V.) heeft gezonden. Verweerder heeft echter geen facturen opgesteld en/of verzonden. Daarmee missen deze klachtonderdelen feitelijke grondslag. De voorzitter zal deze klachtonderdelen dan ook kennelijk ongegrond verklaren. 
4.3    Klagers stelling dat (daardoor) sprake is van frauduleus handelen gaat het bestek van de onderhavige tuchtprocedure te buiten. De voorzitter zal hier dan ook niet nader op ingaan.
Klachtonderdeel d)
4.4    Vast staat dat verweerder, als gemachtigde van mr. V, zowel klager als zijn B.V. heeft doen dagvaarden, omdat klager weigert de factuur van 3 juni 2020 volledig te betalen. Klager stelt zich op het standpunt dat hij in privé niet aansprakelijk kan worden gehouden voor betaling van het openstaande bedrag. Een oordeel daarover is echter voorbehouden aan de civiele rechter en gaat het bestek van de onderhavige klachtprocedure te buiten. De voorzitter zal ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren. 
Tot slot
4.5    Voor zover klager klaagt over de opdrachtbevestiging, geldt dat de opdrachtbevestiging van 14 februari 2020 van mr. V afkomstig is. Aan verweerder kan op dit punt geen verwijt worden gemaakt.
4.6    Voor zover klager ook een klacht heeft willen indienen jegens verweerders kantoor, geldt dat hij hierin niet ontvangen kan worden. Klager heeft in zijn klacht alleen (concrete) verwijten aan het adres van verweerder (en mr. V) geformuleerd. De klacht tegen verweerders kantoor is niet verder onderbouwd. Het enkele feit dat verweerder verbonden is aan het kantoor, brengt niet met zich mee dat aan het kantoor een verwijt kan worden gemaakt. 
4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp  als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 december 2021.