ECLI:NL:TADRSGR:2021:222 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-629/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2021:222 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-12-2021 |
Datum publicatie: | 15-12-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-629/DH/RO |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in arbeidszaak. Verweerder is tekort geschoten in de communicatie met klager: hij heeft niet gereageerd op klagers e-mails/terugbelverzoeken, heeft nagelaten de rechtbank te informeren over klagers wens mondeling gehoord te worden en heeft de uitspraak te laat aan klager doorgestuurd. In de kern allemaal communicatieve fouten, alle kennelijk het gevolg van het feit dat verweerder herstellende was van Covid-19 en nog onvoldoende in staat was zijn praktijk te voeren. Verweerder had dit beter en zorgvuldiger moeten regelen en heeft dit ook erkend. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 13 december 2021 in de zaak 21-629/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 25 juli 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 22 juli 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2021/53 cij/gh
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 1 november 2021. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 30. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de e-mail met bijlage van klager van 17 oktober 2021.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is naar aanleiding van een voorwaardelijk strafontslag en vervolgens
een definitief strafontslag in een geschil verwikkeld (geweest) met zijn werkgever.
Verweerder heeft klager – zo blijkt uit de opdrachtbevestiging van 3 mei 2019 – bijgestaan
bij een beroepsprocedure tegen een tweetal beslissingen op bezwaar met betrekking
tot een strafontslag.
2.3 Bij e-mail van 30 april 2020 heeft verweerder klager laten weten dat de rechtbank
lopende zaken het liefst schriftelijk afdoet en klager geadviseerd daarmee akkoord
te gaan.
2.4 Klager heeft op 1 mei 2020 aan verweerder laten weten dat de stukken nog niet
volledig zijn en dat hij het liefst een mondelinge toelichting geeft in de rechtszaal.
2.5 Bij e-mail van 13 mei 2020 heeft klager aan verweerder gevraagd naar het vervolg
van zijn zaak, nu klager de zaak niet schriftelijk wil laten afhandelen. Ook schrijft
klager dat hij uitgenodigd wil worden ‘om de puntjes op de i te zetten’.
2.6 Bij e-mail van 15 juni 2020 heeft klager aan verweerder onder meer geschreven:
“Ik heb 4 juni 2020 telefonisch contact gezocht maar begreep van uw secretaresse dat
u erg druk was. (…)
Helaas nog niets vernomen van uw kant. Maar ik had toch graag gehad dat u kans zou
zien mijn mailtjes te beantwoorden of mij uit te nodigen om de puntjes op de i te
zetten (…).
Nogmaals, ik hoor graag van u via de mail of een belletje.”
2.7 Op 22 juni 2020 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in de zaak tussen klager
en de werkgever. In de uitspraak is onder meer opgenomen:
“Omdat geen van partijen desgevraagd heeft aangegeven ter zitting te willen worden
gehoord, sluit de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid,
van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek in beide zaken.”
Klagers beroepen zijn niet-ontvankelijk en ongegrond verklaard.
2.8 Bij e-mail van 13 juli 2020 heeft (het secretariaat van) verweerder klager
op de hoogte gesteld van de uitspraak van de rechtbank van 22 juni 2020.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder is tekort geschoten in de communicatie.
b) Verweerder heeft niet alle bewijsstukken ingediend bij de rechtbank.
c) Verweerder heeft nagelaten zorg te dragen voor een mondelinge behandeling bij
de rechtbank.
3.2 Ter toelichting op de klachtonderdelen stelt klager dat verweerder in gebreke
is gebleven wat betreft klagers herhaaldelijke verzoeken om de tafel te gaan zitten
om de bewijslast richting de rechtbank compleet te maken. Klager ontving vanaf 30
april 2020 geen reactie op zijn e-mails en terugbelverzoeken. Pas op 3 juli 2020 had
klager telefonisch contact met verweerder en toen gaf hij aan dat hij een mondelinge
behandeling wenste, maar verweerder deelde hem mee dat de rechtbank dit zelf bepaalt.
Ook verzocht verweerder klager in dat gesprek om de maandag daarop terug te bellen.
Die maandag (6 juli 2020) heeft klager geprobeerd verweerder te bereiken, maar hij
kreeg hem weer niet te spreken. Klager heeft per e-mail om een bespreking gevraagd,
maar heeft daarop evenmin een reactie ontvangen. Klager heeft uiteindelijk zelf de
rechtbank gebeld en toen bleek dat er al op 22 juni 2020 een uitspraak was gedaan.
Klager heeft deze uitspraak pas op 15 juli 2020, onder druk van zijn nieuwe advocaat,
van verweerder toegestuurd gekregen. Klager stelt dat verweerder tijdens het telefoongesprek
op 3 juli 2020 de uitspraak van de rechtbank heeft verzwegen. Klager stelt dat zijn
zaak is verloren omdat verweerder niet reageerde op klagers telefoontjes en e-mails.
Aan klager is altijd verteld dat verweerder druk was en er is nooit over Covid-19
gesproken.
3.3 Klager eist een schadevergoeding (onder meer) vanwege het feit dat verweerder
in gebreke is gebleven wat betreft klagers herhaaldelijke verzoeken om de tafel te
gaan zitten om de bewijslast richting de rechtbank compleet te maken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien
het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling
geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met
betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat
bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat
heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar
hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen
die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden
gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen
de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt
een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline
5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
Klachtonderdeel a)
5.2 De raad overweegt dat dit klachtonderdeel uiteenvalt in verschillende verwijten,
te weten het niet reageren op klagers e-mails en telefoontjes en het (te) lang wachten
met het bekendmaken van de uitspraak van de rechtbank.
5.3 Verweerder heeft erkend dat de communicatie in de betreffende periode minder
goed is geweest, als gevolg van het feit dat verweerder herstellende was van Covid-19
en slechts enkele uren per dag werkte. Uit de overgelegde stukken blijkt naar het
oordeel van de raad ook dat verweerder tekort is geschoten in de communicatie met
klager. Na 30 april 2020 heeft klager verschillende e-mails naar verweerder gestuurd,
waarop verweerder in het geheel niet heeft gereageerd. Pas op 13 juli 2020 heeft verweerder
de uitspraak van 22 juni 2020 aan klager doorgestuurd. Dat is naar het oordeel van
de raad echt te laat en daarmee onbetamelijk. Dat verweerder herstellende was van
Covid-19, doet daar niet aan af. Verweerder is verantwoordelijk voor zijn praktijkvoering
en een goede communicatie met de cliënt en had – nu hij zijn praktijk kennelijk niet
(volledig) aankon – (meer) maatregelen moeten treffen om de belangen van zijn cliënten
te kunnen behartigen en de zaken en het contact met cliënten goed te laten verlopen.
Aan verweerder kan op dit punt een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De raad
zal dit klachtonderdeel dan ook gegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
5.4 De raad overweegt dat de inhoudelijke beoordeling van de zaak niet aan de tuchtrechter
is, maar aan de (civiele) rechter. Op basis van de overgelegde stukken kan de raad
niet vaststellen of verweerder niet alle bewijsstukken heeft ingediend. Evenmin kan
de raad op basis van de overgelegde stukken beoordelen of klagers verwijt dat verweerder
niet alle stukken heeft ingediend, terecht is of niet. Verweerder heeft dit bovendien
uitdrukkelijk betwist. De klacht is in zoverre ongegrond.
5.5 Wel geldt ook hier dat verweerder tekort is geschoten in zijn communicatie
met klager. Verweerder had klager, naar aanleiding van de verschillende verzoeken
van diens kant ‘om de puntjes op de i te zetten’ moeten inlichten over het al dan
niet indienen van de bewijsstukken. Dat heeft hij nagelaten. Verweerder heeft op dat
punt tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, waarbij de raad verwijst naar hetgeen
is overwogen onder 5.3.
Klachtonderdeel c)
5.6 De raad overweegt dat in de uitspraak van de rechtbank van 22 juni 2020 is
opgenomen dat ‘geen van partijen desgevraagd heeft aangegeven ter zitting te willen
worden gehoord”. Klager heeft naar aanleiding van verweerders bericht van 30 april
2020 echter meermalen aangegeven mondeling gehoord te willen worden. Dat verweerder
daarover de rechtbank heeft ingelicht, zoals verweerder stelt, is de raad niet gebleken.
Een bericht van verweerder aan de rechtbank daarover heeft de raad in het dossier
niet aangetroffen. Gelet op dit alles houdt de raad het er daarom voor dat verweerder
de rechtbank hierover niet heeft bericht. Dit acht de raad onzorgvuldig en nalatig
en daarmee onbetamelijk. Ook hier geldt dat het feit dat verweerder herstellende was
van Covid-19 niet afdoet aan het verwijt wat hem kan worden gemaakt. De raad zal ook
dit klachtonderdeel gegrond verklaren.
Tot slot
5.7 De raad zal klagers verzoek om schadevergoeding afwijzen, omdat dit onvoldoende
is onderbouwd, nog daargelaten dat de mogelijkheden tot toewijzing van schadevergoedingsvorderingen
in het tuchtrecht in zijn algemeenheid beperkt zijn.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft met zijn handelen en nalaten niet voldaan aan de eisen van
professionaliteit en zorg die van hem als advocaat verwacht mogen worden. Verweerder
is tekort geschoten in de communicatie met klager: verweerder heeft niet gereageerd
op klagers e-mails en terugbelverzoeken, heeft nagelaten de rechtbank te informeren
over klagers wens mondeling gehoord te worden en heeft de uitspraak te laat aan klager
doorgestuurd. In de kern zijn het een aantal (communicatieve) fouten, alle kennelijk
het gevolg van het feit dat verweerder herstellende was van Covid-19 en nog onvoldoende
in staat was zijn praktijk te voeren. Verweerder had dat beter en zorgvuldiger moeten
regelen. Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dit in te zien en zijn manier
van werken te hebben aangepast, onder meer door zaken af te stoten en zijn kantoorgenoot
(beter) te betrekken bij lopende zaken.
6.2 Gelet op enerzijds de ernst van de gedragingen en anderzijds het door verweerder
getoonde inzicht en het ontbreken van enig tuchtrechtelijk verleden, acht de raad
de maatregel van waarschuwing passend.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a en c gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. A.B. Baumgarten en M.A.M. Wagemakers, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 december 2021.