ECLI:NL:TADRSGR:2021:22 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-823/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:22
Datum uitspraak: 13-01-2021
Datum publicatie: 09-02-2021
Zaaknummer(s): 20-823/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerder heeft bij de beslaglegging op klagers woning niet gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Van belangenverstrengeling is de voorzitter niet gebleken.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 13 januari 2021 in de zaak 20-823/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 15 oktober 2020 met kenmerk R 2020/66 edg/gh, door de raad ontvangen op 16 oktober 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager en zijn medevennoot dhr. M hebben op 14 januari 2015 een strandpaviljoen met inventaris gekocht.

1.2    Op 26 januari 2015 zijn klager en dhr. M een geldleningsovereenkomst aangegaan met mw. K. Klager en dhr. M zijn middels een akte van verpanding met mw. K overeengekomen dat voor deze geldlening zekerheid wordt gesteld door middel van een pandrecht op het hiervoor genoemde strandpaviljoen.

1.3    Bij brief van 17 februari 2020 heeft verweerder zich namens mw. K tot klager gewend en het volgende geschreven:

“Met het oog op die exploitatie heeft cliënte blijkens notariële akte van 26 januari 2015 aan u en aan [dhr. M] een lening verstrekt van EUR 500.000,00. Blijkens de administratie van cliënte heeft zij aan u beiden hierop aanvullend ter leen verstrekt: een bedrag van EUR 15.000 in 2015, van EUR 7.995,00 in 2016 en EUR 165.831,07 in 2017.

Blijkens de inhoud van voornoemde notariële akte bent u hoofdelijk verbonden aan deze geldlening. (…)

U komt derhalve uw betalingsverplichtingen niet stipt na. (…) Bovendien kan er gevoeglijk vanuit gegaan worden dat de waarde van de aan cliënte verpande zaken inmiddels onvoldoende is om te kunnen strekken tot dekking voor haar financiering. (…)

Omdat betalingsverplichtingen gedurende lange tijd niet worden nagekomen, er een gebrek is aan perspectief op verbetering in uw betalingsgedrag en door het wegvallen van vertrouwen in een zinvolle voortzetting van de financieringsrelatie, zeg ik namens cliënte hiermee de (mede) aan u verstrekte financiering, voor zover nog nodig, met onmiddellijke ingang op, met sommatie om uiterlijk op 1 maart 2020 aan cliënte te voldoen als volgt: (….) totaal EUR 657.836,07 (…)

Een brief van gelijke strekking wordt verstuurd naar [dhr. M] nu de lening immers ook jegens hem wordt opgezegd.”

1.4    Op 2 maart 2020 heeft verweerder in een e-mail aan klager het volgende geschreven:

“U geeft aan niet in staat te zijn om cliënte te betalen.

Zoals eerder met u besproken, wenst cliënte geen onderdeel te worden van uw geschil met [dhr. M]. (…) Het initiatief om te komen tot betaling ligt bij u als debiteur; niet bij cliënte als financier. Zij geeft overigens aan in gesprekken met u openingen te hebben geboden om tot een oplossing te komen. U heeft dit niet willen aangrijpen.

Thans loopt een incassotraject. Redelijke en onderbouwde voorstellen tot aflossing van de geldlening en de aangewassen rente wil ik bestuderen en met cliënte overleggen.”

1.5    Op 3 maart 2020 heeft klager als volgt gereageerd:

“In het geval van de lening van [mw. K] zijn [dhr. M] en ik beiden pandgever/schuldenaar, gezien het feit dat [mw. K] niet in gesprek met ons wenst te gaan zullen we het strandpaviljoen moeten verkopen om onze schuld in te lossen. (…) ik verzoek dan ook om een redelijke termijn om tot de verkoop van het strandpaviljoen te komen.”

1.6    Op 4 maart 2020 is door de deurwaarder, op verzoek van mw. K, een in executoriale vorm uitgegeven eerste grosse van de pandakte van 26 januari 2015 aan klager betekend. Aan klager is bevel gedaan om binnen twee dagen een bedrag van € 700.099,16 te betalen.

1.7    Op 13 maart 2020 heeft klager in een e-mail aan de deurwaarder het volgende geschreven:

“Uit die documenten blijkt dat ook de rechters van mening zijn dat er sprake is van een verkoopprijs van € 565.000,-. (…)

Erop vertrouwend dat met deze stukken aangetoond is dat het paviljoen 5 jaar later toch zeker een waarde vertegenwoordigd van ruim boven de € 700.000,-, in 5 jaar tijd is net als huizen de waarde van een strandpaviljoen aanzienlijk gestegen. (…)

Even terugkomend op uw vraag waarom ik geen advocaat in de hand neem, na 5 jaar van procederen en 8 maanden van proberen om tot een ontbinding van de VOF te komen waarbij de advocaat van [dhr. M] en [mw. K] zich heeft moeten terugtrekken wegens belangenverstrengeling, [verweerder] die zijn cliënte onnodig op kosten jaagt door bewust de akte van verpanding weg te laten en van u verlangt dat u beslag legt op mijn woning terwijl die gekocht is met een aflossingsvrije hypotheek en dus van de bank is, kortom een nutteloze exercitie die alleen maar gericht is op intimidatie.”

1.8    Op 16 maart 2020 heef de deurwaarder in een e-mail aan klager als volgt gereageerd:

“Ik heb [verweerder] vrijdag nog gesproken in deze kwestie en hij verlangde dat ik beslag zou leggen op uw woning. Dit is vrijdagmiddag gedaan, u ontvangt hier nog een afschrift van het exploot van.”

1.9    Klager heeft diezelfde dag in een e-mail aan de deurwaarder het volgende geschreven:

“kunt u mij uitleggen waarom er geen beslag wordt gelegd op het paviljoen wat als onderpand dient voor de lening?”

1.10    Op 17 maart 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft beslag laten leggen op klagers woning, terwijl het onderpand de lening ruimschoots dekt. Bovendien rust er op klagers woning een hypotheek, waardoor een eventuele opbrengst bij verkoop van de woning de lening niet dekt. Verweerder jaagt klager hiermee op onnodige kosten. Ook heeft verweerder de deurwaarder niet van alle juiste feiten op de hoogte gesteld: verweerder heeft de deurwaarder ten onrechte slechts de leenovereenkomst doen toekomen en niet ook de pandakte.

b)    Verweerder maakt zich schuldig aan belangenverstrengeling door zowel dhr. M als mw. K bij te staan.

2.2    Klager stelt dat verweerder hierdoor heeft gehandeld in strijd met gedragsregels 1, 5, 6, 8 en 15.

3    VERWEER

3.1    Verweerder stelt dat klager destijds heeft meegewerkt aan het passeren van de notariële akte van geldlening waarop de vordering van mw. K is gebaseerd. Dit maakt dat mw. K beschikt over een titel en tot uitwinning van haar vordering kan overgaan zonder dat rechterlijke tussenkomst vereist is. Verweerder stelt dat het mw. K vrij staat om verhaal te zoeken op het vermogen van klager, nu klager hoofdelijk aansprakelijk is en voornoemd pandrecht apert onvoldoende dekking biedt.

3.2    Verweerder stelt dat op verzoek van cliënte mw. K de lening is opgezegd en opgeëist. Tot zekerheid van de lening strekt een pandrecht. Met een taxateur is de inhoud van de pandakte besproken en de waarde hiervan ingeschat. Er was ook bij de taxateur geen twijfel over dat de waarde van het verpande actief bij lange na niet voldoende was om dekking te bieden voor de opeisbaar geworden vordering van mw. K.

3.3    Voornoemde zaken zijn aan de orde gesteld in de opzeggingsbrief aan klager. Klager heeft daarop geen concreet betalingsvoorstel gedaan. Ook is geweigerd om inzicht te geven in inkomen en vermogen. Ook na een betalingsvoorstel van de deurwaarder bleven betalingsvoorstellen uit. Daarom is vervolgens opdracht gegeven om beslag op de woning van klager te leggen. Ook na de beslaglegging is op verschillende manieren contact geweest met klager, waarbij is gezocht naar oplossingen voor het geschil dat partijen verdeeld houdt. Dat klager de oplossing zoekt in een verkoop van het strandpaviljoen is iets dat hij moet bespreken met zijn medevennoot.

3.4    Verweerder betwist dat hij de ingeschakelde deurwaarder onjuiste informatie heeft gegeven, dan wel dat hij de deurwaarder informatie heeft onthouden. Verweerder betwist ook de medevennoot van klager te vertegenwoordigen.

3.5    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat 1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, 2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien 3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder 2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.2    De voorzitter merkt nog op dat de tuchtrechter slechts oordeelt over de vraag of de beklaagde advocaat zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De tuchtrechter oordeelt niet over stellingen die zijn ingenomen in de kwestie die aan de klacht ten grondslag heeft gelegen, noch over het handelen van de deurwaarder in die kwestie. 

Klachtonderdeel a

4.3    De voorzitter overweegt dat verweerder namens zijn cliënte mw. K beslag mocht laten leggen op klagers woning. Verweerder heeft daarbij niet gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Ook is het de voorzitter niet gebleken dat verweerder daarbij op onjuiste wijze gebruik heeft gemaakt van de deurwaarder. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat mw. K zich tot hem wendde om te komen tot opeising en invordering van de door haar aan klager en dhr. M verstrekte lening, vanwege de grote betalingsachterstanden en vanwege het feit dat klager en dhr. M onderling niet tot een oplossing kwamen, terwijl de samenwerking al maanden eerder was beëindigd. Dat klager en verweerder van mening verschillen over de geëigende weg om te komen tot aflossing van de lening, maakt niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder meent immers dat het pandrecht onvoldoende dekking biedt. Het is vervolgens aan klager om – al dan niet met behulp van een advocaat – het tegendeel aan te tonen en alsnog zorg te dragen voor aflossing van de lening. Van handelen in strijd met de door klager genoemde gedragsregels is de voorzitter niet gebleken. Klachtonderdeel a wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel b

4.4    Het is de voorzitter voorts niet gebleken dat verweerder ook dhr. M zou bijstaan als advocaat. Klager stelt dit, maar heeft dit verder niet onderbouwd. Verweerder heeft dit uitdrukkelijk betwist. Bovendien blijkt uit verweerders brief van 17 februari 2020 aan klager dat hij ook dhr. M voor het geheel zal aanspreken. Hieruit blijkt niet dat verweerder voor dhr. M optreedt, maar dat hij tegen dhr. M optreedt. Van belangenverstrengeling is dan ook geen sprake. Ook klachtonderdeel b wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.

Conclusie

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2021.