ECLI:NL:TADRSGR:2021:213 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-745/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2021:213 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-11-2021 |
Datum publicatie: | 24-11-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-745/DH/DH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over het aan de zaak onttrekken en nalaten een memorie van grieven in te dienen kennelijk ongegrond. Verweerder mocht zich, gelet op het ontstane verschil van inzicht, onttrekken aan klagers zaak. Hij heeft dit bovendien op zorgvuldige wijze gedaan. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 24 november 2021 in de zaak 21-745/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 3 september 2021 met kenmerk K259 2020 ia/cw, door de raad ontvangen op 3 september 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 8 (procedureel).
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is verwikkeld geweest in een kantongerechtsprocedure met twee wederpartijen.
Klager is door de kantonrechter in het ongelijk gesteld en in de proceskosten veroordeeld.
In de kantongerechtsprocedure is klager niet door verweerder bijgestaan.
1.2 Verweerder heeft namens klager en ter sauvering van de appèltermijn op nader
aan te voeren grieven hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter.
1.3 Op 19 oktober 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder.
De volgende dag heeft verweerder zich aan de zaak onttrokken.
1.4 Bij brief van 23 oktober 2020, door verweerders kantoor ontvangen op 27 oktober
2020, heeft klager een klacht over verweerder ingediend bij verweerders kantoor.
1.5 Bij e-mail van 13 november 2020 heeft de klachtenfunctionaris gereageerd op
klagers klacht, de klacht ongegrond verklaard en onder meer geschreven:
“Uw klacht houdt in dat u zich niet kunt vinden in de beslissing van [verweerder]
om u niet verder bij te staan in de bij het gerechtshof Den Haag aanhangige procedure
en zich heeft onttrokken als uw advocaat. Volgens u zijn door de terugtrekking van
[verweerder] uw grondrechten geschonden en u wenst dan ook dat [verweerder] terugkomt
op zijn besluit. (…)
Tevens hebben wij u erop gewezen dat [verweerder] al instemming had verkregen van
de advocaten van de wederpartijen om uw nieuwe advocaat een nader uitstel van vier
weken te verlenen voor het indienen van de grieven, maar dat de nieuwe advocaat zich
voor de roldatum van 10 november 2020 dient te melden. (…)
Na bestudering van het procesdossier in eerste aanleg is [verweerder] tot de conclusie
gekomen dat uw zaak en de daarbij gehorende vordering niet kansrijk was. Ondanks herhaalde
verzoeken van [verweerder] om stukken te verstrekken die de door u gestelde vordering
onderbouwen, heeft u de vereiste onderbouwende stukken niet aangeleverd. Na bestudering
van het dossier en het ontbreken van de stukken die uw vordering onderbouwen, heeft
[verweerder] u geadviseerd om bij de mondelinge behandeling na aanbrengen te schikken
met de beide wederpartijen. Beide partijen bleken ook bereid om te schikken door een
betalingsregeling te treffen, af te zien van de inning van de proceskostenveroordeling
in eerste aanleg en in hoger beroep te laten vastleggen dat iedere partij zijn eigen
proceskosten draagt. Het advies van [verweerder] om te schikken heeft u echter naast
u neergelegd. (…)
Aangezien u de procedure wenste voort te zetten heeft [verweerder] u opnieuw verzocht
stukken aan te leveren ter onderbouwing van uw standpunten. Een onderbouwing bleef
wederom uit, zodat [verweerder] u uiteindelijk heeft uitgenodigd voor een videogesprek
om de inhoud van de op te stellen grieven met u te bespreken (…).
Tijdens dit videogesprek heeft u er volgens [verweerder] op gestaan dat hij een grief
zou formuleren, waarin zou worden opgenomen dat in eerste aanleg artikel 13 Advocatenwet
en uw grondrechten zijn geschonden. Volgens [verweerder] was het volgens u onbespreekbaar
dat hieromtrent niets werd opgenomen. Tijdens het gesprek zou u daarnaast herhaaldelijk
hebben aangegeven dat [verweerder] meer de belangen behartigde van de wederpartij
dan de belangen van u.”
1.6 Op 20 november 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.7 Bij arrest van 8 december 2020 van het gerechtshof Den Haag is klager niet-ontvankelijk
verklaard in zijn hoger beroep, omdat door klager geen grieven zijn aangevoerd.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
dat hij heeft gehandeld in strijd met klagers grondrechten welke zijn opgenomen in
de artikelen 1, 6, 7 lid 1, 17 en 18 van de Grondwet.
2.2 Ter toelichting heeft klager gesteld dat hij zich door verweerder niet gelijk
behandeld voelt met als gevolg belemmering in zijn levensovertuiging. Volgens verweerder
verdient klager geen juridische verdediging in zijn zaak vanwege een andere mening
oftewel klagers levensovertuiging. Dit heeft tot gevolg dat klager als behorende tot
de groep minderheden gemarginaliseerd wordt in zijn algemene belangen en opvattingen
(art. 1 en 6 Gw). Voorts moest klager eerst verlof krijgen van verweerder voordat
klager zijn grieven bij het gerechtshof mocht indienen (art. 7 Gw). Ofschoon klager
zich aan alle gedragsregels betreffende gefinancierde rechtsbijstand heeft gehouden,
is hij desalniettemin tegen zijn wil afgehouden om naar de rechter c.q. raadsheer
te kunnen gaan die de wet hem wel toekent (artt. 17 en 18 Gw).
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Hij stelt dat tijdens de
bespreking op 19 oktober 2020 een onwerkbare situatie is ontstaan, omdat klager erop
stond dat de door hem ondervonden problemen met artikel 13 Advocatenwet als grief
zouden worden opgenomen, terwijl verweerder dit onjuist en irrelevant vond. Ook heeft
klager meermalen aangegeven dat hij vond dat verweerder meer de belangen van de tegenpartij
behartigde dan klagers belangen. Verweerder achtte het gelet op de onwerkbare situatie
onmogelijk voor klager een memorie van grieven op te stellen en heeft zich onttrokken.
Voordat verweerder zich aan de zaak onttrok, heeft hij met instemming van de advocaten
van de wederpartijen een nader uitstel voor het indienen van de memorie van grieven
bewerkstelligd, waardoor de nieuwe advocaat van klager zich voor de rol van 10 november
2020 diende te stellen en tot de rol van 8 december 2020 de tijd had om de memorie
van grieven in te dienen.
3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter overweegt dat de klacht feitelijk ziet op het feit dat verweerder
zich aan klagers zaak heeft onttrokken en heeft nagelaten een memorie van grieven
in te dienen. Klager stelt kennelijk dat verweerder hierdoor klagers grondrechten
heeft geschonden, zoals weergegeven onder 2.1, dat er geen aanleiding bestond voor
de onttrekking en dat verweerder klager de toegang tot de rechter heeft ontzegd.
4.2 Naar het oordeel van de voorzitter ziet de klacht daarmee (onder meer) op de
kwaliteit van dienstverlening van verweerder. De voorzitter neemt bij de beoordeling
als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter
mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover
wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met
de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan
komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop
hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt,
maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
4.3 De voorzitter overweegt dat tussen klager en verweerder een verschil van inzicht
bestond over de aanpak van de zaak. Verweerder achtte de kans op succes nagenoeg nihil
en adviseerde klager te schikken. Klager wenste hier echter niet aan mee te werken,
waarop is afgesproken dat verweerder een – in zijn ogen – ‘weinig succesvolle’ memorie
van grieven zou opstellen. Door verweerder is onweersproken gesteld dat klager daarvoor
stukken en informatie diende aan te leveren, welke stukken en informatie niet door
klager zijn aangeleverd. Verder stelt de voorzitter op grond van de overgelegde stukken
vast dat klager er bij verweerder op heeft aangedrongen stellingen op te nemen in
de memorie van grieven, die volgens verweerder geen enkele relevantie hadden. Verweerder
stelt dat mede als gevolg daarvan een onwerkbare situatie is ontstaan en heeft zich
onttrokken.
4.4 Uit gedragsregel 14 lid 2 volgt dat de advocaat zich dient terug te trekken,
indien tussen de advocaat en zijn cliënt verschil van mening bestaat over de wijze
waarop de opdracht moet worden uitgevoerd en dit geschil niet in onderling overleg
kan worden opgelost. Uit gedragsregel 14 lid 3 volgt dat wanneer een advocaat besluit
een hem verstrekte opdracht neer te leggen, hij dit op zorgvuldige wijze dient te
doen en er voor dient te zorgen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.
4.5 De voorzitter is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich, gelet
op het ontstane verschil van inzicht, kon en mocht onttrekken aan klagers zaak. Verweerder
was niet gehouden klagers belangen langer te behartigen. Verweerder heeft dit ook
op zorgvuldige wijze gedaan, door een (ruim) uitstel te bewerkstelligen zodat een
opvolgend advocaat de gelegenheid zou hebben een memorie van grieven op te stellen.
Het feit dat deze memorie van grieven niet meer is geproduceerd en/of ingediend bij
het gerechtshof, kan niet aan verweerder worden verweten. Verweerder heeft dan ook
niet onzorgvuldig of onbetamelijk gehandeld.
4.6 Voor zover klager verweerder verwijt dat hij zorg had moeten dragen voor een
opvolgend advocaat, overweegt de voorzitter dat dit primair klagers eigen verantwoordelijkheid
is. De voorzitter kan niet vaststellen dat verweerder klager heeft afgehouden van
de toegang tot de rechter.
4.7 Voor zover klager verweerder verwijt dat hij de gemeente niet heeft aangeschreven
over het door klager ingediende Wob-verzoek, geldt dat niet is gebleken dat klager
verweerder hiervoor opdracht heeft gegeven. Aan verweerder kan ook op dit punt geen
verwijt worden gemaakt.
4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2021.