ECLI:NL:TADRSGR:2021:211 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-393/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2021:211 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-11-2021 |
Datum publicatie: | 24-11-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-393/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Verweerster is de advocaat van de wederpartij van klaagster in een familiezaak. Verweerster heeft een stuk dat valt onder het mediationgeheim bij dagvaarding overgelegd. Dit is niet verwijtbaar, verweerster wist niet dat het stuk onder het meditationgeheim viel en de aard en inhoud van het stuk – een verkoopofferte van een woning - gaf ook geen grond om op dit punt nader onderzoek te doen. Verweerster heeft daarnaast een stuk overgelegd waarvan zij de vertrouwelijkheid kende. Het gaat om een bericht van klaagster aan haar advocaat dat abusievelijk is verstuurd aan een derde die het stuk vervolgens aan de wederpartij van klaagster heeft verstrekt. Verweerster heeft op dit punt wel onbetamelijk gehandeld. Waarschuwing. Samenhang met zaak 21-392. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 22 november 2021
in de zaak 21-393/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde:
over:
verweerster
gemachtigde: B.F. Desloover
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 2 november 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Klaagster heeft gelijktijdig geklaagd tegen een kantoorgenoot van verweerster
die ook bij de behandeling van de onderliggende zaak betrokken is (geweest). De klachtzaak
tegen de kantoorgenoot is bekend onder nummer 21-392/DH/RO.
1.3 Op 29 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2021/27 edl/gh
van de deken ontvangen.
1.4 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 oktober 2021. Daarbij
waren klaagster en verweerster, beiden bijgestaan door hun gemachtigden, aanwezig.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 21.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Op 16 april 2010 hebben klaagster en de man een samenlevingsovereenkomst gesloten.
Eind 2017 is de relatie tussen klaagster en de man geëindigd.
2.3 Klaagster en de man hebben een mediationtraject gevolgd tussen mei 2018 en
medio 2019 - tussen klaagster en man is in geschil wanneer de mediation is beëindigd
- in verband met de afwikkeling van de samenleving. De mediation heeft niet tot overeenstemming
geleid. Na beëindiging van de mediation heeft de man zich tot verweerster gewend.
Verweerster was niet betrokken bij de mediation.
2.4 Bij brief van 16 augustus 2018 heeft een makelaar aan klaagster een offerte
uitgebracht voor de verkoop van de gezamenlijke woning. In de offerte is, naast de
advies-vraagprijs voor de woning en de verkoopkosten, uiteengezet welke werkzaamheden
de makelaar zal verrichten.
2.5 Op 7 september 2018 heeft klaagster een bericht gestuurd naar Nelleke S(…)
met als onderwerp “korte update en evt vervolgafspraak [naam klaagster]”. In de brief
zet klaagster, zakelijk weergegeven, uiteen welk voorstel wordt uitgewerkt door de
mediator en klaagster vraagt om advies daarover.
2.6 Op 24 februari 2020 heeft verweerster, namens de man, klaagster gedagvaard
voor de kantonrechter. Strekking van de vordering is verdeling van de gezamenlijke
woning. De in 2.4 bedoelde brief is als bijlage 5 bij de dagvaarding overgelegd. De
in 2.5 bedoelde brief is als bijlage 6 bij de dagvaarding overgelegd. In onderdeel
25 van de dagvaarding staat het volgende over het in 2.5 bedoelde bericht van 7 september
2018:
“Op 7 september 2018 stuurt de vrouw per ongeluk een e-mail aan Nelleke S(…), een
vriendin van de man, in plaats van aan haar advocaat, Nelleke C(…) (…)”
2.7 Op 26 maart 2020 heeft verweerster onder meer het volgende geschreven aan de
advocaat van klaagster:
“(…) U merkt op dat cliënt de toegezegde kinderalimentatie nog altijd niet voldoet.
Zoals uw cliënte ook bekend is, beschikt cliënt niet over voldoende financiële middelen
om de kinderalimentatie te voldoen naast alle andere bedragen die hij reeds voldoet
en die direct aan uw cliënte en M(…) ten goede komen. Aan de toezegging van cliënt
was dan ook de voorwaarde verbonden dat uw cliënte een (woon)vergoeding aan hem zou
voldoen. Tot op heden heeft zij hier niet aan voldaan. Cliënt stelt zich dan ook op
het standpunt reeds te voldoen aan zijn financiële verplichting jegens M(…) en zijn
verantwoordelijkheid te nemen. De financiële situatie van cliënt liet al te wensen
over en de perikelen rondom het Coronavirus dragen niet bij aan verbetering van die
situatie. Nu ook het zicht op een beslissing in de procedure met betrekking tot de
woning nog niet in zicht is en niet te voorspellen valt wanneer een zitting zal plaatsvinden
en vonnis wordt gewezen, ziet cliënt zich gedwongen tot het maken van keuzes. Hij
zal tot 1 april 2020 op de thans gebruikelijke wijze bijdragen in de lasten van de
gezamenlijke woning en vanaf 1 april 2020 een bedrag ad € 300,00 aan kinderalimentatie
aan uw cliënte voldoen en stoppen met de hypothecaire aflossing. De rente blijft hij
wel voldoen. (…)”
2.8 Op 13 mei 2020 is namens klaagster een conclusie van antwoord tevens eis in
reconventie ingediend.
2.9 Op 8 juli 2020 heeft verweerster namens de man een conclusie van repliek in
conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie tevens akte wijziging van eis
in reconventie ingediend. In onderdelen 38 en 39 van het processtuk staat het volgende:
“ 38. Begin juni 2020 heeft de man te horen gekregen dat de hypothecaire geldlening
niet aan hem wordt verstrekt omdat de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van
de bestaande lening in combinatie met een verwachte terugloop van inkomsten aan de
zijde van de man vanwege het coronavirus de hypotheekverstrekker onvoldoende zekerheden
verschaft. De man heeft zich hiertegen verzet en uiteindelijk heeft de bank op 25
juni 2020 alsnog de financiering goedgekeurd.
39. De koopovereenkomst was echter al ontbonden, zodat opnieuw contact is gezocht
met de verkoper. Op 5 juli 2020 is een mondeling akkoord bereikt inhoudende dat de
man € 20.000,00 meer moet betalen dan eerder was overeengekomen en waarbij de levering
is uitgesteld tot het eerste kwartaal 2021. Het is nu wachten op de hypotheekverstrekker
en het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Het onverdeeld laten van de woning
voor langere tijd zal verdere schade voor de man met zich meebrengen zowel in financieel
als emotioneel opzicht. Ook om deze reden dient het gevorderde van de vrouw te worden
afgewezen.”
2.10 Op 14 augustus 2020 is de kantoorgenoot van verweerster als advocaat beëdigd.
De kantoorgenoot van verweerster heeft de behandeling van de zaak van verweerster
overgenomen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft vertrouwelijke informatie uit de mediation gedeeld.
b) Verweerster heeft onjuiste informatie verstrekt.
Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel heeft klaagster een aantal voorbeelden genoemd
die hierna zullen worden besproken.
3.2 De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden
hierna, voor zover van belang, besproken.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Dit
betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van
Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate
van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem
goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien
de advocaat (1) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten
dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (2) de advocaat (anderszins) bij
de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig
of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking
tot de onder (1) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat
de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal
dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid
van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid
daarvan te verifiëren.
Klachtonderdeel a)
5.2 Klaagster stelt dat verweerster door het bij de dagvaarding overleggen van
de brief van 16 augustus 2018 en de e-mail van 7 september 2018 de in het kader van
de mediation overeenkomen vertrouwelijkheid heeft geschonden.
5.3 De raad overweegt dat de verkoopofferte van 16 augustus 2018 is opgemaakt in
de periode dat mediation gaande was. Volgens de onweersproken verklaring van klaagster
heeft zij opdracht gegeven voor de offerte en heeft zij deze vervolgens aan de man
en de mediator overgelegd. Gelet hierop moet worden aangenomen dat de offerte onder
het mediationgeheim valt. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of verweerster
het document bij de dagvaarding van 24 februari 2020 had mogen overleggen. De raad
beantwoordt deze vraag bevestigend en licht dit als volgt toe.
5.4 Verweerster heeft de verkoopofferte van de man ontvangen. De man heeft verweerster
volgens haar onweersproken verklaring niet laten weten dat het document viel onder
het mediationgeheim, zodat verweerster daarvan niet op de hoogte was. Naar het oordeel
van de raad had verweerster ook niet hoeven onderzoeken of het document onder het
mediationgeheim viel, gelet op de aard en de inhoud van het document. De verkoopofferte
is naar zijn aard niet vertrouwelijk; het document bevat bijvoorbeeld geen bijzondere
persoonsgegevens of informatie over wat in de mediation is besproken. Integendeel,
de offerte bevat op de voorgestelde vraagprijs na uitsluitend standaardbepalingen.
Dat verweerster het document heeft overgelegd, is daarom niet onzorgvuldig of onbetamelijk
en klachtonderdeel a is in zoverre ongegrond.
5.5 Ten aanzien van het bericht van 7 september 2018 komt de raad tot een ander
oordeel. Verweerster heeft het bericht van 7 september 2018 bij dagvaarding overgelegd,
terwijl zij volgens onderdeel 25 van die dagvaarding wist dat het bericht voor de
advocaat van klaagster bedoeld was en dat klaagster het bericht abusievelijk naar
een bekende van de man had gestuurd. De aard en inhoud van het bericht – het gaat
over (dat) wat in de mediation is besproken en hoe klaagster daarover denkt – zijn
bovendien vertrouwelijk. Verweerster had het bericht daarom niet mogen overleggen
bij de dagvaarding, in ieder geval niet zonder de instemming van klaagster of na overleg
met de deken. Verweerster heeft op dit punt onzorgvuldig en onbetamelijk gehandeld
en klachtonderdeel a is in zoverre gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.6 Klaagster heeft geschreven dat de kantoorgenoot van verweerster gedragsregel
8 heeft geschonden door uitlatingen in de conclusie van 8 juli 2020. Deze conclusie
is echter ingediend door verweerster en de raad zal er daarom van uitgaan dat de klacht
tegen haar is gericht.
5.7 Volgens klaagster heeft verweerster in de hiervoor in 2.9 bedoelde conclusie
gesteld dat de financiering door de bank is goedgekeurd, maar dat het wachten is op
de hypotheekverstrekker. De hypotheekverstrekker is echter diezelfde bank. Het is
volgens klaagster duidelijk dat “deze zogenaamde feiten elkaar tegenspreken en er
derhalve minstens één onwaar is”.
5.8 De raad wijst erop dat klaagster conclusies verbindt aan slechts een deel van
de tekst. Er staat namelijk, zakelijk weergegeven, dat de bank op 25 juni 2020 de
financiering heeft goedgekeurd, dat de koopovereenkomst toen al ontbonden was, dat
nieuwe afspraken zijn gemaakt en dat dat de hypotheekverstrekker daarmee moet instemmen.
Van een tegenstrijdigheid is geen sprake en klachtonderdeel b is in zoverre ongegrond.
5.9 Klaagster heeft als bijlage 6 bij haar klacht een document overgelegd met een
opgave van “inconsistenties in stukken van de man”. Uit het document blijkt volgens
klaagster van een patroon. Uit de aard en omvang van dat patroon blijkt dat verweerster
“er voor heeft gekozen de verantwoordelijkheid voor het verifiëren van de juistheid
van deze informatie te negeren, hoewel er duidelijke aanwijzingen zijn dat de informatie
onjuist is”. Het heeft klaagster veel tijd en moeite gekost om de stellingen te weerleggen.
De stelling zijn vervolgens bovendien zodanig aangepast dat klaagster weer opnieuw
kon beginnen met het verweer. Dit is ondoelmatig.
5.10 De raad stelt vast dat bijlage 6 ziet op verschillende punten die onderwerp
waren in de civiele procedure. Het debat daarover is binnen die procedure gevoerd,
althans had daar gevoerd moeten worden. Daarbij moet in aanmerking worden genomen
dat de standpunten van partijen in een procedure kunnen verschuiven of ronduit wijzigen
en dat dit ook wijzigingen teweegbrengt in de standpunten van de wederpartij. Zulke
zich wijzigende standpunten zijn niet ongebruikelijk of ongeoorloofd. Een advocaat
die namens zijn cliënt een gewijzigd standpunt inneemt, handelt dus niet zonder meer
onbetamelijk. Uit de door klaagster overgelegde lijst met “inconsistenties in stukken
van de man” is de raad niet gebleken dat verweerster feiten naar voren heeft gebracht
waarvan zij de onjuistheid kende of moest kennen. Het is de raad ook niet gebleken
dat verweerster namens de man zich wijzigende standpunten heeft ingenomen met het
enkele doel de belangen van klaagster te schaden. Klachtonderdeel b is ook in zoverre
ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft een document waarvan zij wist dat het abusievelijk door klaagster
naar een ander dan haar advocaat was gestuurd en dat bovendien vertrouwelijk van aard
en inhoud was zonder overleg met klaagster of de deken in een procedure overgelegd.
Dit is onzorgvuldig en onbetamelijk. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht
van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar
rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft
binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a gegrond zoals overwogen in 5.5 en voor het overige
ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel b ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. A. Schaberg en M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 november 2021.