ECLI:NL:TADRSGR:2021:209 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-750/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2021:209 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-11-2021 |
Datum publicatie: | 17-11-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-750/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen kennelijk ongrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 17 november 2021 in de zaak 21-750/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 2 september 2021 met kenmerk R 2021/60 cij-tvh/gh en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Vanaf 2018 is klager in een conflict verwikkeld geraakt over GGZ-instelling
S (hierna: S), een zorginstelling.
1.2 Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel is bedrijf A (hierna: A)
enig aanhouder van S, was A tot 17 augustus 2018 enig bestuurder van S en zijn per
17 augustus 2018 bedrijven SKM BV en SDM BV tot bestuurder van S benoemd. Volgens
een uittreksel van de Kamer van Koophandel waren SKM BV, SDM BV en J BV (een BV waarvan
klager heeft aangegeven dat hij bestuurder en 100% aandeelhouder is) tot 31 augustus
2018 bestuurder van A en waren SKM BV en SDM BV dat na 31 augustus 2018. Aandeelhouders
van A zijn J BV (50%), SKM BV (25%) en SDM BV (25%).
1.3 Op 20 augustus 2018 is klager door S op non-actief gesteld. Op 24 augustus
2018 is klager op staande voet ontslagen als behandelaar. Vervolgens hebben verschillende
procedures plaatsgevonden tussen klager en S. Verweerder heeft S in die procedures
bijgestaan.
1.4 Op 20 december 2018 heeft de kantonrechter een beschikking gewezen in een zaak
tussen mevrouw B (werkneemster) en S. Verweerder is niet betrokken geweest bij deze
procedure. In de beschikking is onder meer opgenomen:
“Uit de lange conversaties bleek dat [klager] als een ware Raspoetin heeft besproken
met zijn broer, vriend en andere gezinsleden hoe werkgeefster optimaal schade toe
te brengen.”
1.5 Op 16 juli 2019 heeft een comparitiezitting plaatsgevonden bij de rechtbank
Den Haag.
1.6 Bij brief van 14 augustus 2019 heeft verweerder aan de rechtbank Den Haag onder
meer het volgende geschreven:
“Met betrekking tot het proces-verbaal doe ik u een uitwerking toekomen van het stenografisch
verslag wat door cliënte ter zitting is gemaakt. Mag ik u verzoeken dit aan het proces-verbaal
te voegen?”
1.7 Een medewerker van de rechtbank Den Haag heeft in reactie hierop op 29 augustus
2019 per e-mail aan verweerder laten weten dat de rechtbank geen acht zal slaan op
het verslag en dit dus ook niet aan het procesdossier zal toevoegen.
1.8 Bij vonnis van de rechtbank van 9 oktober 2019 is in de bodemprocedure tussen
klager en S geoordeeld. Klagers vorderingen – onder meer veroordeling van S tot betaling
van € 86,323,11, vermeerderd met rente en kosten, alsmede een verklaring voor recht
dat klager nog steeds bestuurder is en bevoegd was S te binden door middel van het
sluiten van (arbeids)overeenkomsten – zijn afgewezen.
1.9 Bij vonnis in kort geding van 5 februari 2020, hersteld bij vonnis van 10 februari
2020, heeft de rechter, op vordering van verweerders cliënte, onder meer als volgt
beslist:
“veroordeelt [klager] tot het staken en gestaakt houden van het gebruik van de naam
[S] en/of [S] Zorg en/of enige naam met daarin de naam [S] of een fonetisch gelijkluidende
naam, in het bijzonder e-mailadressen met de extensie [naam], onder verbeurte van
een dwangsom van € 5.000,- per dag dat [klager] nalaat aan deze veroordeling gevolg
te geven, met een maximum van € 200.000,- (…)”
1.10 Bij exploot van 24 maart 2020 heeft S ten laste van klager executoriaal beslag
op een aantal roerende zaken gelegd tot verhaal van verbeurde dwangsommen, in het
exploot begroot op € 180.000,- (36 dagen x € 5.000,- per dag).
1.11 Bij dagvaarding van 30 maart 2020 heeft klager onder meer gevorderd dat de
tenuitvoerlegging van het vonnis van 10 (en 5) februari 2020 met onmiddellijke ingang
wordt geschorst en te bepalen dat alle gelegde beslagen, waaronder onder derden, met
onmiddellijke ingang worden opgeheven. In deze kwestie heeft klager een brief van
de GGZ van 27 maart 2019 met persoonlijke medische informatie ingebracht, waarin een
deel van de informatie is zwartgelakt.
1.12 Bij e-mail van 3 april 2020 heeft verweerder aan de deken onder meer geschreven:
“Ik heb geen toestemming van wederpartij een confraternele brief die u als bijlage
aantreft met daarin schikkingsonderhandelingen te overleggen. In die brief wordt een
website aangeboden als onderdeel van een finale oplossing van een (arbeids)conflict
(…).
Zes tot acht weken later voer ik een KG over die website. Hij moet uit de lucht. Dat
doet de wederpartij niet en stelt nu in executiekort geding ter voorkoming van incasso
van dwangsommen dat hij die website was ‘vergeten’. Flauwekul: hij bood hem 6 weken
daarvoor nog te koop aan als onderdeel van een minnelijke oplossing. (…)
Ik wil het dus aldus als volgt verwoorden in mijn conclusie:
(…) [Klager] stelt nu dat hij ten onrechte één website over het hoofd heeft gezien.
Dat is echter evenmin juist.
(…) Op 7 november 2019 heeft [klager] [S] het voorstel gedaan tot verkoop aan [S]
van onder meer de website [website], tezamen met een andere website en 50% van aandelen
die [klager] in een zekere vennootschap houdt, voor een zeer aanzienlijk bedrag. Het
betreft hier confraternele correspondentie. [S] mag deze niet overleggen en evenmin
aangeven wat de inhoud van het voorstel is geweest. [S] mag wel meedelen wat hierover
is onderhandeld tussen partijen..
(…) Nu deze domeinnaam nog op 7 november 2019 onderdeel uitmaakte van een aanbod om
tot een finale oplossing te komen en [klager] daarbij, in de perceptie van [S], een
exorbitant bedrag voor heeft gevraagd, is het evident dat [klager] deze website niet
over het hoofd heeft gezien.”
1.13 Bij e-mail van 6 april 2020 heeft de deken aan verweerder en klagers advocaat
geschreven dat overlegging van de betreffende e-mail achterwege dient te blijven en
dat verweerder ook het verwoorden van de inhoud van de schikkingsonderhandelingen
achterwege moet laten.
1.14 In zijn conclusie van antwoord heeft verweerder onder meer het volgende opgenomen:
“Nog op 7 november 2019 heeft [klager] met [S] gecorrespondeerd, onder meer over de
website [naam].”
1.15 Bij vonnis in kort geding van 21 april 2020 heeft de voorzieningenrechter
het op 24 maart 2020 door S ten laste van klager gelegde executoriaal beslag op roerende
zaken opgeheven en S verboden nieuwe beslagen te leggen tot verhaal van dwangsommen
(beweerdelijk) verbeurd louter op basis van feiten en omstandigheden die in dit geding
door S aan de beslaglegging ten grondslag zijn gelegd.
1.16 Verweerders cliënte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 21 april
2020.
1.17 Bij exploten van 29 april 2020 is op verzoek van S en uit kracht van het vonnis
van 5 februari 2020 en het herstelvonnis van 10 februari 2020 executoriaal beslag
gelegd op alle door klager gehouden aandelen in J BV en K BV.
1.18 Op 30 april 2020 heeft de deurwaarder in twee e-mails aan klager onder meer
geschreven:
“In opdracht van [verweerders kantoor] heb ik diverse beslagen gelegd. Pas nu neem
ik via u kennis van de uitspraak in kort geding. Mijn opdrachtgever heeft mij hiervan
niet in kennis gesteld.”
en
“De gelegde aandelenbeslag komen te vervallen op basis van het kort geding vonnis.
De aandelenbeslag zijn ook opdracht van [kantoor verweerder] gelegd zonder mij van
het vonnis in kort geding in kennis te stellen.”
1.19 Bij exploot van 7 mei 2020 is op verzoek van S aan klager bevel gedaan tot
voldoening van uit kracht van onder meer het vonnis van 5 februari 2020 en het herstelvonnis
van 10 februari 2020 verbeurde dwangsommen.
1.20 Bij e-mail van 13 mei 2020 heeft de deurwaarder desgevraagd aan klager bevestigd
dat alle beslagen zijn opgeheven.
1.21 Bij brief van 19 mei 2020 heeft verweerder aan S onder meer geschreven:
“Bijgevoegd doe ik u een tweetal brieven toekomen die door een partij in een gerechtelijke
procedure in het geding zijn gebracht met de stelling dat het hier gaat om authentieke,
door [S] verzonden brieven.
Gelet op de inhoud en toonzetting van deze brieven wordt dat aan deze zijde zeer sterk
betwijfeld. (…)
Uiteraard vraag ik in deze brief geen enkele informatie op met betrekking tot [S]
hetzij met betrekking tot de beweerdelijke geadresseerden hetzij het onderwerp in
de brief de heer [klager].
Ik wil echter wel vernemen of deze brieven, die door [klager] naar de rechtbank zijn
gezonden in een procedure tussen mijn cliënte en [klager] authentiek, derhalve als
zodanig met deze inhoud door [S] zijn opgesteld en metterdaad zijn verzonden.”
1.22 Bij vonnis in kort geding van 12 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter
klagers vorderingen – onder meer tot opheffing van de door S gelegde (derden) beslagen
– afgewezen, waarbij is overwogen dat klager de veroordelingen niet (volledig) heeft
nageleefd, als gevolg waarvan hij de beide opgelegde dwangsommen is gaan verbeuren.
1.23 Op 28 mei 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Ongepaste uitlatingen: klager stelt dat verweerder tijdens de mondelinge behandeling
van het eerste kort geding ter opheffing van gelegde executoriale beslagen “behoorlijk
emotioneel, minachtend en denigrerend” over klager sprak. Verweerder speelde op de
man. Klager heeft zich ook gestoord aan verweerders opmerking dat er geen kostenprikkel
zou bestaan voor klagers wederpartij, omdat deze kon rekenen op de steun van de rechtsbijstandsverzekeraar.
Klager leidde daaruit af dat hij de zaken om proceseconomische redenen maar beter
kon laten rusten. Ook is klager niet gediend van het feit dat verweerder hem vergeleek
met Raspoetin.
b) Verboden audio-opnamen, opdringen eigen verslag aan de griffier: klager vermoedt
dat de wederpartij in een van de gedingen geluidsopnamen heeft gemaakt om deze uit
te werken in een zeer gedetailleerd verslag dat stenografisch zou zijn geweest. Het
maken van geluidsopnamen is niet toegestaan en klager gelooft niet dat de wederpartij
alleen door het bijhouden van wat gezegd was, een zo gedetailleerd verslag heeft kunnen
maken als verweerder medio augustus 2019 aan de rechtbank heeft gepresenteerd. Klager
stelt dat verweerder het verslag aan de rechtbank heeft opgedrongen om het in de plaats
te stellen van het officiële proces-verbaal. De rechtbank heeft dat geweigerd, maar
klager acht het niettemin in strijd met de reguliere procesorde en ziet het als poging
van verweerder om de rechtbank te beïnvloeden.
c) Beslaglegging op ondeugdelijke gronden: klager stelt dat verweerder op 24 maart
2020 executoriaal beslag heeft laten leggen zonder deugdelijke grondslag. De gelegde
beslagen zijn een maand later opgeheven op last van de kort gedingrechter, maar dat
neemt niet weg dat klager zeer veel hinder van deze handelingen heeft gehad. Klager
meent dat verweerder hem heeft gechanteerd en onnodig bang heeft gemaakt. Ook werd
hangende het hoger beroep steeds uitstel gevraagd, hetgeen zeer veel spanning bij
klager heeft veroorzaakt.
d) Gebruik inhoud schikkingsonderhandelingen: er hebben gedurende het verloop van
de zaken schikkingsonderhandelingen plaatsgevonden. Verweerder heeft aangegeven uit
de gevoerde correspondentie te willen citeren. Klagers advocaat heeft daartegen bezwaar
gemaakt en uiteindelijk heeft de deken verweerder geadviseerd af te zien van zijn
voornemen. Desondanks, zo stelt klager, heeft verweerder toch uit de confraternele
correspondentie geciteerd: “nog op 7 november 2019 heeft [klager] met [S] gecorrespondeerd,
onder meer over de website [naam]”. Dat is niet alleen onwaar, maar er is ook tussen
de advocaten niet gecorrespondeerd: de schikkingsonderhandelingen hebben plaatsgevonden
in een gesprek, waarvan de inhoud strikt geheim zou blijven. Klager stelt dat verweerder
heeft gehandeld in strijd met gedragsregels 3.1, 8 en 27.
e) Geknoeid met medische brief klager: klager heeft in een van de procedures een
brief in het geding gebracht over zijn geestelijke toestand. In de brief heeft klager
een aantal passages zwart gemarkeerd en zo onleesbaar willen maken, omdat het om informatie
gaat die valt onder het medisch beroepsgeheim van klagers behandelaars. Verweerder
heeft die markering ongedaan gemaakt en heeft wat er op de plaats van die markeringen
stond ter kennis van de rechter gebracht. Verweerder heeft daarmee op grove wijze
inbreuk gemaakt op klagers medisch dossier. Verweerder betoont daarmee minachting
en gedraagt zich als een intimiderende maffiabaas, aldus klager.
f) Kwaadaardige chantage, onrechtmatige beslagen: na de eerder opgeheven beslagleggingen
heeft verweerder namens zijn cliënte opnieuw beslag laten leggen, ditmaal op K BV.
Deze entiteit had niets te maken met de kwesties en mocht geen onderwerp van beslaglegging
worden. Er was volgens klager geen enkele rechtsgrond aanwezig en dus had verweerder
daartoe niet mogen overgaan. Verweerder heeft hiermee opzettelijk de deurwaarder doen
dwalen.
g) Ongeautoriseerd opvragen van medische informatie: klager stelt op 27 mei 2020
te zijn gebeld door zijn medische behandelaar met het bericht dat verweerder de behandelaar
zonder klagers toestemming via e-mail heeft verzocht om nadere (medische) informatie
over klagers medisch dossier. Gelet op het medisch beroepsgeheim had verweerder dat
niet mogen doen. Verweerder heeft daarmee een poging gedaan tot schending van geheimhouding
over klagers medisch dossier en gepoogd een getuige (klagers specialist) te beïnvloeden.
h) Een minnelijke oplossing is hardleers vermeden: klager stelt dat verweerder
zich veel beter had kunnen en moeten inspannen voor het bereiken van een oplossing
in der minne. Verweerder heeft nimmer gepoogd om tot een serieuze regeling in der
minne te komen. Klager is hierdoor op kosten gejaagd. Verweerder heeft gehandeld in
strijd met gedragsregel 5, aldus klager.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent
dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline
gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid
toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt.
Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat
(1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt
waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn,
of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn
cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee
een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking
moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient
te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en
dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
Klachtonderdeel a)
4.2 De voorzitter overweegt dat het aan klager is om de feiten waarop de klacht
wordt gebaseerd voldoende aannemelijk te maken en ten minste aanknopingspunten aan
te dragen voor de juistheid van stellingen. Dat heeft klager met betrekking tot dit
klachtonderdeel niet gedaan. Klagers enkele stelling dat verweerder ter zitting ‘behoorlijk
emotioneel, minachtend en denigrerend’ over klager heeft gesproken en op de man heeft
gespeeld, is op zichzelf onvoldoende. Klager heeft deze stellingen op geen enkele
wijze onderbouwd. Dat verweerder – al dan niet in reactie op een vraag van de rechter
– heeft gesteld dat er geen kostenprikkel is voor zijn cliënte vanwege de steun van
de rechtsbijstandsverzekeraar is niet onbetamelijk. Dat verweerder klager zou hebben
vergeleken met Raspoetin heeft verweerder betwist en is de voorzitter niet gebleken.
Uit de overgelegde stukken blijkt enkel dat klager in een procedure, waarin verweerder
niet betrokken was, door iemand is vergeleken met Raspoetin. Daarvan kan aan verweerder
geen verwijt worden gemaakt. Dat verweerder op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld is de voorzitter niet gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk
ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.3 De voorzitter overweegt dat ook hier geldt dat het aan klager is zijn stellingen
met stukken te onderbouwen. Klagers stelling dat audio-opnames zijn gemaakt door de
wederpartij is niet nader onderbouwd. Dat er een nauwkeurig uitgewerkt verslag van
de zitting is gemaakt, is daarvoor onvoldoende. Zelfs als er door de wederpartij audio-opnames
zouden zijn gemaakt, kan niet per definitie aan verweerder een verwijt worden gemaakt.
4.4 Verweerder heeft het betreffende verslag aan de rechtbank gezonden met het
verzoek dit aan het proces-verbaal te hechten. Hoewel dit mogelijk een ongebruikelijk
verzoek is, is het daarmee nog niet onbetamelijk. De rechter heeft het verslag bovendien
niet toegelaten en niet aan het dossier toegevoegd. De voorzitter is dan ook van oordeel
dat klager hierdoor niet in enig belang is geschaad. Ook dit klachtonderdeel wordt
daarom kennelijk ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel c)
4.5 De voorzitter overweegt dat de aanvankelijk op 24 maart 2020 gelegde beslagen
bij vonnis van 21 april 2020 zijn opgeheven. Uit de stukken blijkt echter ook dat
latere beslagen wel zijn toegestaan. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld
dat zijn cliënten belang hadden bij verdere beslagen, omdat klager zich schuldig zou
maken aan herhaalde schendingen van eerder opgelegde verplichtingen. De rechter heeft
dat ook zo beoordeeld.
4.6 Het feit dat de gelegde beslagen bij vonnis van 21 april 2020 zijn opgeheven,
maakt nog niet dat deze zonder deugdelijke grondslag of onterecht zijn gelegd. Slechts
wanneer sprake is van het voeren van evident kansloze procedures zou een advocaat
tuchtrechtelijk over de schreef kunnen gaan. Daarvan is in het onderhavige geval geen
sprake. Van onbetamelijk handelen of schending van de gedragsregels door verweerder
is de voorzitter dan ook niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
4.7 Voor zover klager verweerder ook verwijt dat er hangende het hoger beroep steeds
uitstel werd gevraagd, geldt dat klager dit niet heeft onderbouwd, zodat de voorzitter
dit verder buiten beschouwing laat.
Klachtonderdeel d)
4.8 De voorzitter is van oordeel dat geen sprake is van het ter kennis van de rechter
brengen van de inhoud van schikkingsonderhandelingen. Verweerder heeft geciteerd uit
een brief en heeft daaruit een zeer feitelijke mededeling gehaald die volgens hem
kennelijk van belang was voor de zaak. Dat verweerder het advies van de deken in deze
kwestie in de wind heeft geslagen, is de voorzitter niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel
wordt kennelijk ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel e)
4.9 Het staat vast dat klager in een van de procedures een brief van een GGZ-instelling
met zwartgelakte passages in het geding heeft gebracht. Verweerder heeft die markeringen
ongedaan gemaakt en de GGZ-instelling naar de authenticiteit van de brief gevraagd,
omdat zijn cliënte twijfels had bij de authenticiteit van de brief, onder meer omdat
de brief gedateerd is op 27 maart 2019, terwijl daarin ook wordt gesproken over het
coronavirus. Klager is op dat laatste in het geheel niet ingegaan. Gelet daarop is
het niet onbegrijpelijk dat verweerder navraag heeft willen doen bij de betreffende
GGZ-instelling en daarvoor het bestuur van de instelling heeft benaderd. Van het inbreuk
maken op klagers medische dossier is geen sprake, nu verweerder slechts bij de instelling
die die brief had opgemaakt, heeft gevraagd naar de authenticiteit van de brief. Het
is ten slotte aan de medische instelling om een afweging te maken om al dan niet informatie
te delen. Verweerder heeft dan ook niet onbetamelijk of in strijd met de gedragsregels
gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel f)
4.10 Zoals hiervoor al overwogen onder klachtonderdeel c, is het de voorzitter
niet gebleken dat misbruik is gemaakt van de mogelijkheid beslag te leggen of procedures
tegen klager te voeren. Tegen de verschillende acties die verweerder voor zijn cliënten
heeft ondernomen, stonden rechtsmiddelen open die klager ook grotendeels heeft benut.
Van onbetamelijk handelen of schending van de gedragsregels is niet gebleken. Dit
klachtonderdeel wordt kennelijk ongegrond verklaard.
4.11 Voor zover klager verweerder ook verwijt dat hij de deurwaarder heeft laten
dwalen, geldt dat het niet aan klager, maar aan de deurwaarder is om hierover eventueel
een klacht in te dienen. Bij gebrek aan rechtsreeks belang van klager zal de voorzitter
dit verwijt verder buiten beschouwing laten.
Klachtonderdeel g)
4.12 Klager stelt dat hij op 27 mei 2020 door zijn medisch behandelaar is gebeld
met het bericht dat verweerder de behandelaar zonder klagers toestemming via e-mail
heeft verzocht om nadere (medische) informatie inzake klagers dossier. Het is de voorzitter
onduidelijk waar dit verwijt exact op ziet. Voor zover dit verwijt ziet op verweerders
brief van 19 mei 2020, geldt dat hierover onder klachtonderdeel e) is geoordeeld.
Voor zover klager stelt dat verweerder op een ander moment of op andere wijze zou
hebben verzocht om medische informatie, geldt dat dit door klager niet met stukken
is onderbouwd en door verweerder uitdrukkelijk is betwist. De voorzitter kan dan ook
niet vaststellen dat verweerder dergelijke informatie over klager heeft opgevraagd.
Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel h)
4.13 Hoewel een minnelijke oplossing de voorkeur verdient boven het voeren van
een procedure, is het niet zo dat een advocaat in elke situatie moet proberen tot
een dergelijke regeling te komen. Als een minnelijke regeling niet meer tot de reële
mogelijkheden behoort volgens de professionele inschatting van de advocaat kan er
worden geprocedeerd. Gedragsregel 5 behelst dan ook geen absolute verplichting tot
het treffen van een minnelijke regeling.
4.14 Verweerder is bovendien niet klagers advocaat, maar de advocaat van klagers
wederpartij. Zoals blijkt uit het onder 5.1 weergegeven toetsingskader heeft een advocaat
een grote mate van vrijheid de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze
die hem goeddunkt. Dat verweerder de grenzen van het betamelijke op dit punt heeft
overschreden is door klager onvoldoende onderbouwd en is de voorzitter niet gebleken.
Dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.
Tot slot
4.15 Voor zover klager zijn klacht ook heeft ingediend namens J BV en K BV, geldt
dat niet is gebleken dat klager bevoegd of gemachtigd is namens deze twee vennootschappen
te klagen. Ten overvloede overweegt de voorzitter dat ook wanneer dat wel zou zijn
gebleken en er sprake is van een rechtstreeks belang van J BV en/of K BV bij een klachtonderdeel,
dit niet zou hebben geleid tot gegrondverklaring van enig klachtonderdeel, nu dit
gegeven geen verschil maakt in het handelen of nalaten van verweerder.
4.16 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j van de Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021.