ECLI:NL:TADRSGR:2021:199 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-713/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2021:199 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-11-2021 |
Datum publicatie: | 08-11-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-713/DH/DH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond, want onvoldoende onderbouwd. Dat sprake is van excessief declareren, is niet gebleken. Verweerster kan niet verantwoordelijk gehouden worden voor het handelen van klaagsters advocaat in Suriname. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 november 2021 in de zaak 21-713/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 20 augustus 2021 met kenmerk K136 2020 ar/ak en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 12 (procedureel).
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is verwikkeld (geweest) in een erfrechtelijk geschil na het overlijden
van haar ouders in 2008 (vader) en 2010 (moeder).
1.2 In 2015 heeft de zus van klaagster (hierna ook: de zus) in Suriname een verzoekschrift
ingediend en scheiding en deling gevorderd van twee onroerende goederen uit de nalatenschap
van de ouders.
1.3 Bij vonnis van 10 juli 2017 heeft de Surinaamse kantonrechter zich bevoegd
verklaard over de kwestie te oordelen en is klaagster veroordeeld om over te gaan
tot scheiding en deling van de tot de nalatenschap van de erflaters behorende onroerende
goederen, met benoeming van notaris mr. V (hierna: de notaris).
1.4 Bij e-mail van 4 juni 2019 is verweerster door Achmea benaderd met het verzoek
klaagster bij te staan in het erfrechtelijk geschil, waarbij is opgemerkt dat een
concept proces-verbaal van zwarigheden op 17 mei 2019 is ontvangen en dat de reactietermijn
met een week is verlengd (tot 10 juni 2019). In de e-mail wordt verweerster gevraagd
om een plan van aanpak.
1.5 Bij e-mail van 6 juni 2019 heeft Achmea bevestigd akkoord te gaan met het door
verweerster voorgestelde uurtarief en is aangegeven dat vooralsnog maximaal 5 uur
aan werkzaamheden zal worden vergoed.
1.6 Op 6 juni 2019 heeft verweerster zich per e-mail tot de notaris gewend met
het verzoek om uitstel.
1.7 Op 7 juni 2019 heeft de notaris in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven:
“[Klaagster] heeft een advocaat in Suriname, en wel [mr. T] die haar vertegenwoordigt.
(…) U bent nu pas benaderd, maar wij zijn sinds september 2017 bezig. De advocaat
in Suriname is haar vertegenwoordiger, en wil ik graag alleen door haar benaderd worden
(….). Ik ga mijn proces-verbaal van zwarigheden nu afsluiten, met de standpunten van
partijen, zoals die aan mij kenbaar zijn gemaakt, anders blijven wij op deze manier
nog jaren doorgaan. Uitstel van 2 weken acht ik redelijk voor een laatste keer, dus
tot en met 24 juni a.s. kan gereageerd worden op het proces-verbaal van zwarigheden
door de Surinaamse advocaat, daarna volgt ondertekening.”
1.8 Verweerster heeft klaagster diezelfde dag per e-mail onder meer geschreven:
“Ik verzoek u uw advocaat te Suriname te instrueren om aan de notaris kenbaar te maken
dat zij u niet meer bijstaat en dat de notaris in het vervolg met mij dient te communiceren.”
1.9 Bij brief van 7 juni 2019 (per e-mail verstuurd op 8 juni 2019) heeft klaagster
de samenwerking met mr. T, haar advocaat in Suriname, beëindigd.
1.10 De advocaat van de wederpartij heeft op 10 juni 2019 aan de notaris verzocht
de ondertekening van het proces-verbaal van zwarigheden te vervroegen, nu klaagster
geen advocaat in Suriname meer heeft.
1.11 Bij e-mail van 11 juni 2019 heeft verweerster de notaris verzocht het verzoek
van de advocaat van de wederpartij te negeren.
1.12 In reactie daarop heeft de notaris diezelfde dag om 15:51 uur aan verweerster
onder meer geschreven:
“Het proces-verbaal van zwarigheden is af, wij praten nu over de datum van ondertekening.
U mag uw opmerkingen als adviseur van uw cliënte zeker kenbaar maken, maar dat is
voor mij geen gegronde reden tot uitstel van ondertekening van het proces-verbaal.
Met het ontslag van de Surinaamse advocaat, [mr. T], is de situatie veranderd en ontvang
ik uiterlijk 15 juni a.s. een volmacht van de cliënte, wie namens haar het proces-verbaal
zal ondertekenen op 18 juni a.s. Indien ik dat niet ontvang, zal ik gebruik maken
van de onzijdig advocaat genoemd in het vonnis.”
1.13 Klaagster heeft diezelfde dag per e-mail aan verweerster gevraagd wat nu te
doen.
1.14 Verweerster heeft op 12 juni 2019 gereageerd en onder meer geschreven:
“De eerlijkheid gebied mij te zeggen dat de ondertekening van het proces verbaal van
zwarigheden onvermijdelijk is.”
1.15 Klaagster heeft daarop diezelfde dag gereageerd en geschreven:
“Er staan verkeerde informatie in het procesverbaal, en ik heb ik geen gemachtigde
in Suriname. Waarom onderneemt u in godsnaam niets niets via uw eigen contacten in
Suriname? Ik kan u de naam van [mr. B] doorgeven. Ik zal vandaag met zijn vader bellen.”
1.16 Bij e-mail van 12 juni 2019 heeft verweerster aan klaagster onder meer geschreven
dat zij mr. B telefonisch heeft gesproken en dat hij bereid is klaagster als gemachtigde
in Suriname bij te staan.
1.17 Diezelfde dag heeft klaagster in een e-mail aan mr. B haar visie op de zaak
gegeven en onder meer geschreven:
“Ik heb alle vertrouwen in dat u het uitstel kan krijgen.
Hiervoor stuur ik u alvast de machtiging door.”
1.18 Bij e-mail van 24 juni 2019 heeft mr. B, namens klaagster, een reactie op
het proces-verbaal van zwarigheden aan de notaris gezonden. Vervolgens is eind juni
en begin juli 2019 gecorrespondeerd tussen de notaris, mr. B en de advocaat van de
wederpartij.
1.19 Op 9 juli 2019 heeft de notaris een definitief concept van het proces-verbaal
van zwarigheden aan mr. B gezonden. Mr. B heeft dit doorgestuurd aan verweerster,
waarna verweerster het op 10 juli 2019 met klaagster heeft gedeeld en aan haar heeft
gevraagd of zij kan bevestigen dat zij akkoord is met de inhoud van het proces-verbaal
en dat mr. B dit namens klaagster kan ondertekenen.
1.20 Op 2 augustus 2019 heeft mr. B in een e-mail aan klaagster (en cc aan verweerster)
onder meer geschreven:
“Het notariaat heeft (…) op 23 augustus 2018 aangekondigd een proces verbaal van zwarigheden
(PV) op te maken. (…)
U heeft [verweerster] en ondergetekende vervolgens sinds 6 juni 2019 respectievelijk
12 juni 2019 om rechtsbijstand verzocht.
(…) Wij hebben vervolgens contact gehad met de notaris zodat wij een redelijke termijn
krijgen om uw zienswijze op het concept PV kenbaar te maken. Deze zienswijze hebben
wij vervolgens bij schrijven d.d. 24 juni 2019 – waarvan de inhoud uw uitdrukkelijke
instemming heeft gekregen – ingediend.
(…) De notaris heeft de opmerkingen in dit schrijven nagenoeg integraal overgenomen
en heeft op 10 juli 2019 het herziende concept PV naar ons gezonden ter ondertekenen.
De datum van de ondertekening had de notaris gepland op 15 juli 2019.
(…) Wij hebben om aanvullend uitstel gevraagd tot 18 juli 2019 zodat [verweerster]
het concept PV met u kan doornemen. (…)
(…) Het is te verwachten dat de notaris op korte termijn contact op zal nemen om een
nieuwe datum ter ondertekening van het PV in te plannen.
Ik stel vast, hoewel u het misschien zo kunt ervaren, er niet bepaald druk op de zaak
is gelegd. Integendeel, u heeft vanaf juni 2015 (datum ontvangst verzoekschrift) en
in ieder geval vanaf juli 2017 (datum vonnis) de tijd gehad om uw standpunten te kunnen
vaststellen en verder advies in te kunnen winnen.”
1.21 Bij e-mail van 7 augustus 2019 heeft mr. B verweerster geïnformeerd over zijn
uitvoerige telefoongesprek met klaagster en het opgestelde plan van aanpak. Diezelfde
dag heeft mr. B dit ook aan klaagster bevestigd, waarop klaagster op 7 augustus 2019
heeft gereageerd, onder meer inhoudende:
“Ik heb inderdaad gezegd dat de onderzoekingen die nodig zijn om mijn zaak te versterken
nog moeten. (…)
Ik verzoek u om mijn eerdere berichten aan te houden.”
1.22 Bij e-mail van 10 september 2019 heeft een medewerker van Achmea aan klaagster
(en in cc aan verweerster en mr. B) onder meer geschreven:
“In verband met de openstaande facturen van 1 augustus 2019 en 3 september 2019 van
zowel [verweerster] als [mr. B] bericht ik u als volgt.
U wilt niet dat SAR de facturen betaalbaar stelt.
U bent het namelijk niet eens met de hoogte van de facturen. (…) Ik heb u aangegeven
zelf de redelijkheid van de facturen getoetst te hebben (…). Hierbij heb ik ook verteld
dat ik geen bezwaren heb tegen voldoening van de facturen (…).”
1.23 Bij brief van 29 september 2019 heeft mr. B de notaris geïnformeerd over het
feit dat klaagster de opdracht aan verweerster en mr. B heeft beëindigd en dat er
een opvolgend advocaat is.
1.24 Uit een e-mail van de notaris van 3 oktober 2019 aan de opvolgend advocaat
van klaagster volgt dat klaagster na 11 juni 2019 uitstel voor ondertekening heeft
gehad tot 15 juni 2019, na die dag tot 24 juni 2019, vervolgens tot 29 augustus 2019
en daarna tot 30 september 2019. Op verzoek van de opvolgend advocaat is vervolgens
ook nog tweemaal uitstel verleend tot uiterlijk 9 oktober 2019.
1.25 Op 20 november 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over
verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft een onverantwoorde handeling verricht door niet eerst met
de notaris in overleg te treden voor zij de advocaat in Suriname liet ontslaan om
vervolgens met een advocaat uit haar eigen netwerk door te gaan.
b) Verweerster heeft een advocaat in Suriname ingeschakeld, terwijl dit niet nodig
was, nu verweerster zelf had kunnen communiceren met de notaris. Mr. B was bovendien
geen advocaat, terwijl verweerster dit wel heeft gesteld.
c) Verweerster heeft nagelaten te vermelden dat de advocaat van de wederpartij
een oom van haar was.
d) Verweerster heeft onnodig werkzaamheden verricht en daardoor onnodige kosten
bij klaagster in rekening gebracht.
e) Klaagster is door verweerster, mr. B en de notaris herhaaldelijk onder druk
gezet om het proces-verbaal van zwarigheden te ondertekenen, terwijl klaagster het
niet eens was met dit proces-verbaal. Verweerster heeft nagelaten op te treden tegen
de notaris.
2.2 Ter toelichting op de klachtonderdelen stelt klaagster dat verweerster en mr.
B in de periode van 4 juni 2019 tot en met 2 september 2019 € 23.000,- hebben besteed
aan de zaak, terwijl de bespreking met de notaris nog niet was afgerond. Klaagster
maakt bezwaar tegen het onnodig lange correspondentietraject met de notaris in het
kader van het geven van een reactie op het proces-verbaal van zwarigheden en de tijd
die hiervoor is geschreven. De communicatie met de notaris over de op te stellen reactie
stond continue onder tijdsdruk, waarbij klaagster werd beschuldigd van opzettelijke
vertragingen. Verweerster en mr. B deden hier niets tegen. Klaagster is op enig moment
door Achmea aangesproken over de hoge kosten. Klaagster heeft verweerster herhaaldelijk
verzocht de kosten te beperken. Desondanks heeft verweerster wederom uren aangevraagd
voor een onderzoek betreffende verjaring waar geen overeenstemming voor was. Uiteindelijk
is klaagster overgestapt naar de opvolgend advocaat. Deze advocaat heeft kosten moeten
maken die eenvoudigweg voorkomen hadden kunnen worden.
2.3 Klaagster is het niet eens met de manier waarop verweerster bijstand heeft
verleend en ook niet met de kosten die in rekening zijn gebracht voor werkzaamheden
die niet nodig waren. Verweerster had op de hoogte moeten zijn van de consequenties
van haar handelen, nu zij zelf beweert dat er niet zonder een advocaat in Suriname
kan of mag worden gecommuniceerd. Hierdoor is de volgorde van aanpak van klaagsters
zaak ernstig verstoord en ontregeld geraakt. De tijd en kosten die hiermee zijn gemoeid
dient verweerster dan ook te dragen. Klaagster stelt dat verweerster mr. B opdracht
heeft gegeven, zodat zij verantwoordelijk is voor het gedrag en de facturering van
mr. B. De door mr. B gemaakte kosten zijn overbodig en dient verweerster dan ook aan
klaagster terug te betalen.
2.4 Verweerster heeft verder onnodig veel tijd besteed aan onder meer: het opstellen
van een uitgebreide volmacht (terwijl een eenvoudige volmacht volstond), het ondertekenen
van een kostenovereenkomst en het nader toelichten van het plan van aanpak voor een
procedure in Suriname die ook in Nederland kon worden gevoerd. Klaagster heeft daarnaast
opgemerkt dat het structureel is voorgekomen dat zowel verweerster als mr. B klaagster
niet begrepen.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat,
gezien het bepaalde in artikel 46 van de Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak
heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd.
Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die
de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met
de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan.
De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar
worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (vgl. Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
4.2 De voorzitter overweegt dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op
klaagster rust. Dat betekent in dit geval dat klaagster onder meer dient aan te tonen
dat verweerster onnodige werkzaamheden heeft verricht, dat het inschakelen van de
advocaat in Suriname onnodig was en dat de advocaat van de wederpartij een oom van
verweerster was. Voor dergelijk bewijs is de mening of het standpunt van klaagster
op zichzelf niet voldoende. Het is aan klaagster de juistheid van haar stellingen
met schriftelijke stukken te onderbouwen. Naar het oordeel van de voorzitter kan de
juistheid van die stellingen op grond van de overgelegde stukken echter niet worden
vastgesteld, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerster.
4.3 In aanvulling daarop overweegt de voorzitter ten aanzien van klaagsters verwijt
over onnodige kosten en werkzaamheden dat de tuchtrechter volgens vaste jurisprudentie
niet bevoegd is declaratiegeschillen te beslechten. Wel beoordeelt de tuchtrechter
of sprake is van excessief declareren. De voorzitter overweegt daartoe als volgt.
Klaagster stelt dat door verweerster (en mr. B) € 23.000,- is besteed aan de zaak,
maar verweerster stelt een veel lager bedrag (ruim € 11.000,-) te hebben gedeclareerd.
Bovendien heeft een medewerker van Achmea op 10 september 2019 gemeld dat de redelijkheid
van de facturen van verweerster is getoetst en dat er geen bezwaren zijn tegen voldoening
van de facturen. Verder is door klaagster niet concreet onderbouwd dat het aantal
door verweerster gedeclareerde uren niet in redelijke verhouding staat tot de door
haar verrichte werkzaamheden. Dat sprake is van excessief declareren, is de voorzitter
uit de overgelegde stukken dan ook niet gebleken.
4.4 Voor zover klaagster ook verwijten maakt aan het adres van de advocaat in Suriname,
mr. B, geldt dat uit de overgelegde stukken voldoende blijkt dat klaagster zelf opdracht
heeft gegeven aan mr. B, en dus niet verweerster. Dat klaagsters e-mailbericht van
12 juni 2019 is vervalst, zoals klaagster stelt, is op geen enkele wijze gebleken.
Verweerster kan dan ook niet verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen van
mr. B. Verder geldt dat mr. B kennelijk advocaat-stagiair was en daarmee dus advocaat
was.
4.5 Indien en voor zover klaagster heeft bedoeld ook nog andere klachten aan de
tuchtrechter voor te leggen, geldt dat zij niet heeft voldaan aan haar plicht om de
klacht duidelijk en ondubbelzinnig te formuleren.
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 november 2021.