ECLI:NL:TADRSGR:2021:198 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-712/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:198
Datum uitspraak: 03-11-2021
Datum publicatie: 08-11-2021
Zaaknummer(s): 21-712/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Geen sprake van traineren of onnodig vertragen, noch van een advies dat geheel ondermaats is. Verder terecht dat verweerder kosten in rekening heeft gebracht.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 november 2021 in de zaak 21-712/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 20 augustus 2021 met kenmerk K262 2020 ar/jh en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 7 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van klagers van 17 september 2021. Deze e-mail is aan het klachtdossier toegevoegd. De e-mail heeft de voorzitter niet tot een ander inzicht gebracht, zodat er geen grond bestaat om verweerder de gelegenheid te geven hierop te reageren.

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klagers zijn in een conflict verwikkeld (geweest) met hun buren over onder meer beschadiging van de schutting van klagers. Begin 2020 hebben klagers de kwestie over deze beschadiging aangemeld bij hun rechtsbijstandsverzekeraar ARAG. 
1.2    Op 16 maart 2020 is door een jurist van ARAG (mr. M) een sommatiebrief aan de buren gezonden waarin een bedrag van € 1.275,50 is gevorderd terzake materiële en immateriële schade. 
1.3    Omdat de buren ook bij ARAG verzekerd bleken, zijn klagers verwezen naar een externe advocaat.
1.4    Op 13 juli 2020 heeft een medewerker van ARAG in een e-mail aan verweerder gemeld dat klagers een kennismakingsgesprek met verweerder wensen. Diezelfde dag is per e-mail aan verweerder meegedeeld dat het vooralsnog om de civielrechtelijke zaak gaat.
1.5    Op 22 juli 2020 heeft een bespreking bij verweerder op kantoor plaatsgevonden. 
1.6    Op 27 juli 2020 heeft verweerder in een e-mail aan ARAG (en cc aan klagers) onder meer geschreven: 
 “Vorige week woensdag hebben [klagers] en ik een prettig kennismakingsgesprek gehad (…). Wij spraken af dat ik hen eerst advies uitbreng over hun positie en de (on)mogelijkheden op zowel civielrechtelijk als bestuursrechtelijk gebied, om vervolgens gezamenlijk te bezien hoe cliënten verder willen gaan. (…)
Onder verwijzing naar de afspraken tussen ARAG Rechtsbijstand en mijn kantoor doe ik je hierbij de nota toekomen voor de eerste helft van de vaste prijs”
Bij de e-mail is een declaratie van € 1.361,25 gevoegd.
1.7    Klagers hebben diezelfde dag op de e-mail gereageerd en onder meer geschreven:
“Vooralsnog heeft het daarom onze voorkeur om de reeds ingezette lijn, van en de Arag-sommatiebrief van 16 mrt en mijn vervolgbrief van 4 juni, verder te vervolgen. Derhalve zou aan het civielrechtelijk traject prioriteit dienen te worden gegeven.”
1.8    Op 6 augustus 2020 heeft verweerder per e-mail aan klagers laten weten dat het niet lukte nog voor zijn vakantie een advies aan te leveren, maar dat hij na terugkeer op 24 augustus 2020 de zaak weer zou oppakken.
1.9    Op 6 augustus 2020 hebben klagers per e-mail aan verweerder onder meer geschreven:
“U wilt een gedegen advies opstellen maar zoals gezegd, er ligt al een advies van [mr. M]. Ook heeft het sowieso onze voorkeur om de reeds ingezette lijn, van en de sommatiebrief van [mr. M] van 16 mrt en onze vervolgbrief van 4 juni, verder te vervolgen. 
Wat ons betreft kan de aanpak dus wat meer ‘quick and dirty’ en zou een herhalende/laatste kansbrief aan [buren] een goede eerste stap zijn. Wellicht kom u daar morgen nog aan toe?”
1.10    Bij e-mail van 7 september 2020 hebben klagers gemeld dat zij na de e-mail van 6 augustus 2020 niet meer van verweerder hebben vernomen.
1.11    Op 10 september 2020 heeft verweerder in een e-mail aan klagers onder meer geschreven:
“Na ons overleg op 22 juli jl. heb ik het dossier van ARAG nogmaals gelezen en ben ik tot een standpunt gekomen. (…)
Het valt op dat dit dossier hoofdzakelijk bestaat uit stukken uit 2015 en 2016 en dan nog vrijwel uitsluitend correspondentie van uw hand met derden over uw klachten. Van de klachten zelf, wat daar overigens ook van zij, zie ik in de stukken geen bewijs, nog afgezien van het feit dat de gebeurtenissen al weer lange tijd achter ons liggen. Uit de jaren 2017, 2018 en 2019 zie ik helemaal geen stukken in het dossier.
Uit 2020 zie ik alleen een aangifte over de beschadiging van de gemeenschappelijke schutting, die in april 2019 is veroorzaakt, en een brief van ARAG aan de buren van 18 maart 2020. In die brief wordt aanspraak gemaakt op vergoeding van € 175,50 aan kosten ter herstel van de schutting en een post immateriële schadevergoeding die beraamd wordt op € 1.100,-. Die laatste post is in rechte tamelijk kansloos. Wat resteert, zou dan (slechts) om € 175,50 gaan. Deze schade valt mogelijk onder de dekking van uw opstalverzekering. Daarnaast wil ik om een dergelijk klein bedrag geen actie tegen uw buren beginnen. Los daarvan kunt u er uiteraard op rekenen dat de verhouding nog (veel) verder verslechtert als u hen om een dergelijk klein bedrag in rechte zou betrekken. 
Daarnaast liet u mij een film zien over een ruzie met uw buren (…). Ook daarin zie ik geen goede grond om een actie tegen uw buren te starten. (…) louter en alleen op grond van deze stukken en het filmpje zie ik geen voldoende basis om met een redelijke kans van slagen een actie tegen uw buren te starten. Een “laatstekansbrief” wil ik om die reden dan ook niet schrijven. 
Tot slot begrijp ik dat u graag een vorm van bemiddeling wilt (…). Als u dat niet als optie voor ogen had, zou ik u dat zeker adviseren, maar als uw buren dat niet willen, zijn er, zoals gezegd, geen manieren om bemiddeling af te dwingen.”
1.12    Bij e-mail van 15 september 2020 hebben klagers gereageerd op het advies van verweerder. Klagers zijn – kort gezegd – teleurgesteld over verweerders advies.
1.13    Bij e-mail van 17 september 2020 heeft verweerder gereageerd en onder meer geschreven:
“U weet dat ik niet op voorhand, dus voor kennisname van het dossier, heb aangegeven namens u een procedure aanhangig te zullen maken. (…)
Het staat u uiteraard vrij om mijn advies niet te volgen. (…)
Wat mijn honorarium betreft: dat zal, gelet op de relatief beperkte tijdsbesteding, aanmerkelijk minder zijn dan het door u genoemde bedrag.”
1.14    Op 29 september 2020 hebben klagers een klacht over verweerders handelen ingediend bij zijn kantoor. 
1.15    Bij brief van 30 september 2020 heeft verweerder gereageerd op de door klagers ingediende klacht en daarbij onder meer geschreven:
“Op uw vraag naar de afwikkeling van de financiën heb ik u gewezen op het feit dat ik 3,5 uur aan de zaak heb besteed en dat die tegen een gematigd uurtarief van € 165 exclusief btw met ARAG zullen worden afgerekend. Het verschil met het voormelde voorschot zal aan ARAG worden terugbetaald.”
1.16    Bij e-mail van 4 december 2020 heeft de klachtenfunctionaris klagers klacht ongegrond verklaard. De klachtenfunctionaris heeft daarbij opgemerkt dat is voorgesteld een half uur minder in rekening te brengen, maar dat klagers hiermee niet akkoord zijn gegaan.
1.17    Op 4 december 2020 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Bij brief van 14 december 2020 hebben klagers de klacht nader toegelicht.

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende. 
a)    Verweerder heeft klagers pas zeven weken nadat hij de zaak in behandeling had genomen bericht dat hij geen heil zag in een civiele procedure. Verweerders advies is bovendien gebrekkig gemotiveerd. Klagers menen dat verweerder daarmee schadeplichtig jegens hen is geworden.
b)    Verweerder heeft een bedrag van (afgerond) € 1.361,- bij ARAG gedeclareerd, welk bedrag later is verlaagd naar een bedrag van (afgerond) € 699,-. Klagers stemmen ook met dit lagere bedrag niet in. 

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 van de Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:322). 
Klachtonderdeel a)
4.2    Klagers verwijten verweerder allereerst dat hij te lang de tijd heeft genomen en klagers pas na zeven weken heeft bericht dat hij geen heil zag in een civiele procedure. Uit de overgelegde stukken volgt dat op 22 juli 2020 een kennismakingsgesprek heeft plaatsgevonden tussen klagers en verweerder en dat toen is afgesproken dat verweerder een procesadvies zou uitbrengen. Verweerder heeft vervolgens begin augustus 2020 laten weten dat het hem niet is gelukt om klagers voor zijn vakantie van advies te voorzien en dat hij na zijn vakantie met de zaak verder zal gaan. Na een reminder van klagers heeft verweerder uiteindelijk op 10 september 2020 zijn advies uitgebracht. 
4.3    Hoewel niet onbegrijpelijk is dat klagers het betreffende advies sneller hadden willen ontvangen, kan de voorzitter klagers niet volgen in hun stelling dat verweerder te lang de tijd heeft genomen en/of de zaak heeft getraineerd. Verweerder heeft klagers immers ongeveer twee weken na het gesprek op de hoogte gesteld van zijn vakantie en de daardoor ontstane vertraging. Vervolgens heeft hij binnen tweeënhalve week na zijn vakantie klagers van advies voorzien. Het totale tijdsverloop acht de voorzitter niet dermate lang dat gesproken kan worden van traineren en/of onnodig vertragen. 
4.4    De voorzitter overweegt verder dat verweerder wordt geacht, alvorens een eventuele procedure te starten, advies uit te brengen over onder meer de kans op succes in een eventuele procedure. Verweerder heeft dat ook in de onderhavige zaak gedaan. Dat er reeds een dergelijk advies zou liggen, hetgeen de voorzitter op grond van de overgelegde stukken niet kan vaststellen, doet daaraan niet af, nu verweerder de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak en daarom een zelfstandige afweging dient te maken over de kansen op succes in een eventuele procedure. Dat verweerder klagers eerst heeft voorzien van een procesadvies, terwijl klagers een andere aanpak bepleiten, is dan ook niet onbetamelijk.  
4.5    Met betrekking tot de inhoud van het advies overweegt de voorzitter dat verweerder met betrekking tot de immateriële schade (te) summier is geweest in zijn motivering. Het was zorgvuldiger geweest als verweerder op dat punt zijn advies nader had onderbouwd. Dat enkele feit is echter onvoldoende om tot de conclusie te komen dat het advies in zijn geheel ondermaats of gebrekkig gemotiveerd en daardoor klachtwaardig is. Bovendien heeft de klachtenfunctionaris dit punt ook onderkend en het advies alsnog van nadere onderbouwing voorzien. 
4.6    Dat verweerder een ‘verkeerd dossier’ heeft gelezen hebben klagers gesteld, maar niet onderbouwd, zodat deze stelling feitelijke grondslag mist.
4.7    De stelling dat verweerder door zijn handelen schadeplichtig is geworden jegens klagers is niet ter beoordeling aan de tuchtrechter, maar dient te worden beoordeeld door de civiele rechter.
4.8    Gelet op het voorgaande zal de voorzitter dit klachtonderdeel dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
4.9    De voorzitter stelt voorop dat een advocaat de financiële kant van de zaak met zijn cliënt dient te bespreken, ook wanneer hij een opdracht aanvaardt waarbij de kosten van rechtsbijstand worden vergoed door een rechtsbijstandsverzekeraar. De advocaat dient zijn cliënt ook tussentijds te informeren over de door hem bij de rechtsbijstandsverzekeraar in rekening gebrachte declaraties.
4.10    Uit de overgelegde stukken blijkt dat klagers op de hoogte waren van het kostenmaximum in hun zaak. Ook heeft verweerder klagers geïnformeerd over de bij ARAG ingediende declaratie van € 1.361,-. Omdat is afgezien van het starten van een procedure, is deze factuur op grond van de met ARAG gemaakte afspraken gecrediteerd en is op basis van een uurtarief met ARAG afgerekend. In de onderhavige kwestie betrof dat 3,5 uur tegen een uurtarief van 165,- (ex btw). De klachtenfunctionaris heeft nog voorgesteld hierop een half uur in mindering te brengen, maar klagers zijn hiermee niet akkoord gegaan. Dat verweerder een bedrag voor zijn werkzaamheden in rekening heeft gebracht, acht de voorzitter niet onbetamelijk. Verweerder heeft immers werkzaamheden verricht in het kader van het opstellen van het procesadvies. Dat klagers het daarmee niet eens zijn, doet daar niet aan af.
4.11    Ten aanzien van de hoogte van het in rekening gebrachte bedrag overweegt de voorzitter dat de tuchtrechter volgens vaste jurisprudentie niet oordeelt over declaratiegeschillen. De tuchtrechter beoordeelt echter wel of sprake is van excessief declareren. Dat sprake zou zijn van excessief declareren in deze kwestie, is de voorzitter op geen enkele wijze gebleken. 
4.12    Gelet op het voorgaande zal de voorzitter ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 november 2021.