ECLI:NL:TADRSGR:2021:197 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-692/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2021:197 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-11-2021 |
Datum publicatie: | 08-11-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-692/DH/RO |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de deken kennelijk ongegrond. Geen sprake van het weigeren of niet beoordelen van klagers klacht. Van het op een onbehoorlijke manier invulling geven aan de functie als deken is de voorzitter niet gebleken. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 november 2021 in de zaak 21-692/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 12 augustus 2021 met kenmerk R 2021/56 edg/gh, door de raad ontvangen op 12 augustus 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 19.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is werkzaam geweest bij het advocatenkantoor van mr. G. Tussen klager
en mr. G is een arbeidsconflict ontstaan, wat heeft geleid tot twee civielrechtelijke
procedures bij de kantonrechter. Klager heeft mr. G gedagvaard en een verklaring voor
recht gevorderd betreffende zijn recht op vakantiedagen en mr. G heeft ontbinding
van de arbeidsovereenkomst verzocht.
1.2 De advocaat van mr. G heeft op 11 september 2020 een verklaring van mr. L van
8 september 2020 als productie in de procedure ingebracht.
1.3 Op 30 november 2020 heeft klager bij verweerder een klacht ingediend tegen
mr. L. Klager stelt in zijn klacht onder meer dat mr. L in een civiele procedure tussen
klager en mr. G een valse verklaring heeft afgegeven.
1.4 Bij e-mail van 10 december 2020 heeft een stafjurist van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een aantal stukken bij klager opgevraagd,
waaronder het vonnis van de kantonrechter in de civiele procedure betreffende klagers
verzoek om een verklaring voor recht, alsmede de beschikking van de kantonrechter
betreffende het verzoek van mr. G tot ontbinding.
1.5 Klager heeft bij e-mail gereageerd en onder meer geschreven:
“U vraagt om uitspraken van de rechter. Die uitspraken staan echter los van de klacht.
Daarom leg ik die uitspraken nu niet over. De rechter heeft bovendien helaas de stukken
niet onderzocht. Ze wilde er niet naar kijken. Er kan dus niets van de uitspraken
worden geleerd.”
1.6 Bij brief van 14 januari 2021 heeft verweerder zijn dekenstandpunt gegeven.
In de brief is onder meer opgenomen:
“Vast staat dat u een civiel geschil hebt met uw voormalig werkgever [mr. G] over
door u opgenomen vakantiedagen. In die procedure heeft [mr. L] een schriftelijke verklaring
afgelegd. U stelt dat de verklaring in strijd is met de waarheid c.q. valselijk is
opgemaakt. Het ligt op uw weg om uw stelling met bewijs te onderbouwen. U hebt argumenten
aangedragen en stukken overgelegd, maar dit levert mijns inziens geen sluitend bewijs
op. Omdat u ook in de civiele procedure aan de orde hebt gesteld dat de verklaring
in strijd is met de waarheid, heeft de stafjurist u gevraagd het vonnis van de rechter
over te leggen. Dat hebt u geweigerd.
Nu ik niet heb kunnen vaststellen dat [mr. L] in strijd met de waarheid heeft verklaard,
komt klachtonderdeel 1 mij ongegrond voor.
1.7 Op 17 januari 2021 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend
over verweerder. Bij beslissing van 2 februari 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter
van het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek en behandeling verwezen naar de
deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende:
a) Verweerder is weigerachtig een klacht te beoordelen. Hetgeen hij heeft opgeleverd
is geen beoordeling.
b) Verweerder faciliteert aldus het gebruik door advocaten van valse verklaringen
of het opmaken van ander vals bewijsmateriaal.
c) Verweerder geeft op een onbehoorlijke manier invulling aan zijn functie van
deken door in plaats van een eigen oordeel te vormen als dat aan hem gevraagd wordt,
te vragen naar het vonnis van de kantonrechter met de kennelijke intentie om blind
andermans oordeel over te nemen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht is gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de
orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant. De voorzitter neemt
als uitgangspunt dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde
tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en
beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat
optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als deken,
blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling
van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur
wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd
met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt
kan worden gemaakt. Concreet betekent dit dat de vraag voorligt of verweerder zich
bij de vervulling van zijn functie van deken op de punten die in deze zaak aan de
orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
4.2 De voorzitter overweegt dat klager zich niet kan vinden in het door verweerder
gegeven dekenstandpunt. Dat maakt op zichzelf niet dat sprake is van een weigering
de klacht te beoordelen. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder in zijn
dekenstandpunt onzorgvuldig is geweest. Dat verweerder niet op elk door klager gegeven
argument is ingegaan, kan niet tot die conclusie leiden. Naar het oordeel van de voorzitter
heeft verweerder zijn standpunt voldoende gemotiveerd. Van onbetamelijk handelen is
geen sprake. Klachtonderdeel a is daarom kennelijk ongegrond.
4.3 Klachtonderdeel b mist naar het oordeel van de voorzitter (daardoor) feitelijke
grondslag. Van het door verweerder faciliteren van het door advocaten gebruik maken
van valse verklaringen is niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk
ongegrond.
4.4 Het is de voorzitter evenmin gebleken dat verweerder op een onbehoorlijke manier
invulling geeft aan zijn functie van deken. Dat een civiel vonnis is opgevraagd, kan
niet tot die conclusie leiden. Klager stelt dat verweerder blindelings had willen
afgaan op het oordeel van de civiele rechter. Dit is een aanname van klager die verder
op geen enkele wijze onderbouwd is. De voorzitter acht het juist zorgvuldig dat in
het kader van het dekenonderzoek nadere stukken worden opgevraagd, waaronder een vonnis
in de onderliggende zaak. Ook op dit punt heeft verweerder niet onbetamelijk gehandeld.
Dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 november 2021.