ECLI:NL:TADRSGR:2021:195 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-479/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:195
Datum uitspraak: 25-10-2021
Datum publicatie: 01-11-2021
Zaaknummer(s): 21-479/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadbeslissing. Verweerster heeft ten onrechte een BRP-uittreksel van klager opgevraagd voor bewijsvergadering en daarmee onbetamelijk jegens hem gehandeld. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 oktober 2021 in de zaak 21-479/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 18 maart 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2    Op 31 mei 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2021/37 edl/gh van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 september 2021. Daarbij was verweerster aanwezig.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlagen van [mr. B], namens verweerster, van 17 augustus 2021.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Verweerster is de advocaat van dhr. W. Dhr. W is gehuwd geweest. Dhr. W en zijn ex-partner hebben samen een (minderjarig) kind.
2.3    Klager heeft (voor de echtscheiding van dhr. W en zijn ex-partner) enige tijd in de woning van dhr. W en zijn ex-partner gewoond. Dhr. W heeft op enig moment de woning verlaten, waarna klager, de ex-partner en het minderjarige kind gezamenlijk in de woning verbleven.
2.4    Verweerster heeft op 1 mei 2020 namens haar cliënt bij de rechtbank om voorlopige voorzieningen verzocht.
2.5    Bij beschikking van de rechtbank van 26 juni 2020 is onder andere bepaald dat het niet is toegestaan dat klager aanwezig is op het moment dat het minderjarige kind bij de ex-partner verblijft. 
2.6    Kort na het vertrek van dhr. W uit de gezamenlijke woning is een jeugdbeschermingsorganisatie (hierna: de jeugdbescherming) bij de kwestie betrokken geraakt. Door de jeugdbescherming is op 24 november 2020 verzocht om ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van het kind. 
2.7    Bij beschikking van 8 januari 2021 heeft de rechtbank de verzoeken van de jeugdbescherming toegewezen. 
2.8    De ex-partner heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld.
2.9    Op enig moment is klager bij de ouders van de ex-partner ingetrokken. De ex-partner is daar later ook met het kind komen wonen. De ex-partner heeft in het hoger beroep gesteld dat klager niet langer bij de ouders van de ex-partner woont.
2.10    Verweerster heeft een uittreksel BRP betreffende klager opgevraagd en verkregen. Dit uittreksel heeft zij aan het door haar, namens haar cliënt, bij het Hof ingediende verweerschrift van 12 maart 2021 gehecht. 
2.11    Bij beschikking van het gerechtshof van 21 april 2021 is de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. In de beschikking is onder meer opgenomen:
“De moeder voert – samengevat het volgende aan. (…) [Klager] woont sinds medio november 2020 niet meer bij de moeder of de grootouders moederszijde. Wel gebruikt hij het adres van de grootouders moederszijde als briefadres. (…)
De vader voert – samengevat – het volgende aan. (…) De vader twijfelt aan de stelling van de moeder dat [klager] niet meer bij haar of bij de grootouders moederszijde woont, nu [klager] bijna altijd samen met de moeder is en hij nog steeds ingeschreven staat bij de grootouders moederszijde.”

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij klagers BRP-gegevens heeft opgevraagd, terwijl hij geen partij is in voornoemde procedure, maar slechts als derde betrokken is. Klager wil niet dat zijn gegevens gebruikt worden in een verweerschrift van een ander, maar zeker niet in een verweerschrift dat niet aan klager is gericht. Klager vindt dit des te erger, omdat zijn gegevens nu bekend zijn bij iemand die ze juist niet zou mogen hebben.

4    VERWEER 
4.1    Verweerster stelt dat klager weliswaar formeel geen procespartij is, maar dat klager en zijn woonadres een essentiële rol spelen in zowel de echtscheiding als de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van het kind. Verweerster stelt dat de ex-partner op enig moment, ten bewijze van haar stelling dat klager niet meer samen met de ex-partner en het kind in de echtelijke woning verbleef, klager heeft ingeschreven op het adres van de ouders van de ex-partner. De ex-partner is daar enkele maanden later met het kind ook ingetrokken. In het hoger beroep tegen de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing wordt gesteld dat klager al vanaf november 2020 elders woonachtig zou zijn en dus niet meer op het adres van de ouders van de ex-partner. Verweerster stelt dat haar cliënt gerechtvaardigde twijfels had bij de juistheid van die stelling. Om die reden heeft zij het BRP-uittreksel van klager opgevraagd en verkregen. Zij heeft het uittreksel aan het door haar bij het gerechtshof ingediende verweerschrift gehecht, om te bewijzen dat de stelling van de ex-partner over de woonplaats van klager gelogen was. 
4.2    Ter zitting heeft verweerster gesteld dat zij zich niet heeft gerealiseerd dat haar beweegredenen om het uittreksel op te vragen als bewijsvergaring worden gekwalificeerd. Zij was niet bekend met de jurisprudentie van het Hof van Discipline op dit punt.

5    BEOORDELING
5.1    Vast staat dat verweerster in het kader van het hoger beroep tegen de toegewezen ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing het BRP-uittreksel van klager heeft opgevraagd. Verder staat vast dat klager geen partij is in dit geschil. 
5.2    Verweerster heeft – als reden voor het opvragen van het BRP-uittreksel – aangegeven dat zij wilde bewijzen dat de stelling van de ex-partner over de woonplaats van klager gelogen was. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster het betreffende uittreksel daarmee enkel opgevraagd om bewijs te vergaren. Door het Hof van Discipline is bij beslissing van 23 maart 2015 (ECLI:NL:TAHVD:2015:96) reeds bepaald dat bewijsvergaring geen reden mag zijn voor het opvragen van een dergelijk uittreksel. Hoewel het Hof de betreffende uitspraak heeft gebaseerd op de destijds geldende Wet gemeentelijke basisadministratie, moet worden aangenomen dat dit onveranderd heeft te gelden onder de huidige Wet basisregistratie personen. Verweerster heeft met het opvragen van klagers BRP-uittreksel dan ook onbetamelijk gehandeld. De raad zal de klacht gegrond verklaren.

6    MAATREGEL
6.1    Verweerster heeft met haar handelen en nalaten niet voldaan aan de eisen van professionaliteit en zorg die van haar als advocaat verwacht mogen worden. Zij heeft ten onrechte een BRP-uittreksel van klager opgevraagd voor bewijsvergaring en daarmee onbetamelijk gehandeld jegens klager. Verweerster had moeten en kunnen weten dat dit niet toegestaan was. 
6.2    Gelet op de ernst van de gedraging en acht slaand op het tot dusverre blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerster acht de raad de maatregel van waarschuwing passend. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat. 
7.3    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht gegrond;
-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. A.B. Baumgarten, M.A.M. Wagemakers, P.O.M. van Boven-de Groot en M.G. van den Boogerd, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2021.